| |
| |
| |
VI.
't Is lastig schrijven, als je zó grijs bent, dat datums, jaartallen en dergelijke tijdelijkheden je niet meer interesseren, terwijl je arme lezers het niet zonder zulk hou-vast kunnen bijsloffen. - Ik heb daarom besloten, over die strafferij op die lagere school maar 'es op te houden, want ik voor mij zie niet veel onderscheid tussen de lagere school waar ik op ging en de latere H.B.S.; die lagere school was eigenlijk een vóórstuk van de H.B.S.; het was allemaal één-pot-nat; we voelden ons van de eerste dag af volkomen thuis in het strafsysteem van de H.B.S.; en de betrekkelijk kleine variaties er van beantwoordden we eenvoudig met kleine variaties in onze tegenmaatregelen. Maar aan m'n H.B.S.-tijd zijn we nog niet toe: ik zat nog steeds in die vierde klas van die dure lagere school.
En had huiswerk.
Ja, had gelukkig eindelijk goed en wel huiswerk. M'n moeder had zich al 'n jaar of wat ongerust gemaakt: waarom heeft Henricus toch nooit huiswerk. Jij had op zijn leeftijd al-lang huiswerk, Nel, en jouw school was toch niet eens zo duur, was maar 'n derde-klas-school. Ook heel netjes hoor, ook 'n school met een náám, en het schoolgeld was voor je vader in die dagen evengoed een heel opbrengen. Maar jij had van de eerste klas af al behoorlijk huiswerk. -
- Was een aparte meisjes-school - zei Nel.
- Goed; maar ik bedoel maar, hier Henricus is nou op een vierde-klas-school, en alle waar is naar z'n geld toch. Waarom duurt het op zijn school zo'n eeuwige tijd eer dat ze met huiswerk beginnen? -
| |
| |
- De nieuwerwetse tijd - zei Nel smalend.
- Nou maar als dàt de nieuwerwetse tijd is, dat je voor méér geld minder behandeld wordt, bedank ik er voor. Zo'n jongen verwildert geregeld, en tegen de tijd dat-ie eindelijk beginnen zal met leren, staat z'n kop er niet meer naar. -
- We leren op schóól al een hele hoop - merkte ik schuchter op, vanwege m'n grijsheid iets van de mallotigheid voelend in m'n moeders redenering. Maar zij ratelde door tegen Nel.
- Drie jaar, bijna vier jaar op school, en nóg geen huiswerk, het loopt toch eigenlijk de spuigaten uit. Enne, geloof maar dat die van Verwulft al-lang z'n huiswerk hééft hoor. -
- Ferdinand heeft nooit huiswerk - fantaseerde ik voor sekuriteit.
Maar toen ontplofte m'n moeder bijna:
- Ja dàt zal ik me nou óók nog laten wijsmaken, een school die nóg duurder is. -
- Dáár weet u niets van - zei Nel vinnig.
- Die nóg duurder is en waar ze dan óók geen huiswerk hebben. Dan houden ze 't stil voor hier 't kind, om die Ferdinand, dat achterlijke mirakel..... -
- Denkt ù nou maar om 't kind! -
- Om dat stiekum vóór te laten komen. Zal hier 't kind nog de achterlijke worden godbetert, omdat ze op zo'n school, waar
't schoolgeld toch waarachtig óók niet voor de poes is. -
- Nou zo'n schat is het niet. -
- Och meid, wat heb jij nou voor begrip van geld. Waar het schoolgeld schandálig is, zeg ik, dat ze daar de kinderen behandelen of 't een armenschool is. Je vader moet 'er maar 'es naar toe. Misschien weet die bovenmeester d'r niet eens van. -
- Vader loopt nogal hard. -
- Maar moppert wel als 't gedragboekje niet deugt. -
- Gedragboekje, gedragboekje, wat lijkt u nou wel met ‘gedragboekje’. Rapport heet het. Schóólrapport. -
- Nou ja, als de cijfers niet deugen dan. Dan moppert-ie toch. -
| |
| |
- Ik heb nog altijd goeie cijfers gehad - durfde ik weer.
Maar dat hoorden ze geen van beiden natuurlijk.
- 'k Zou er zèlf 'es naar toe gaan - zei Nel. Had, zoals men ziet, al het standpunt, dat de man iets als een aanhangsel was van de vrouw, het eigenlijke hoofd des gezins.... -
Maar dat was nu juist het zwakke punt van mijn moeder: ze durfde niet naar mijn school te gaan. Ze heeft het nóóit gedurfd. Het was een uiterste maatregel, waar ze altijd mee dreigde tijdens haar gemopper tegen m'n school. Ze zou er nóu toch 'es zelf op los gaan, en die meester dit of dat aan z'n verstand brengen, en in het begin vond ik dat wel een griezelig idée. Je kon als jongen nooit weten: als die twee elkaar eens spraken, je moeder en je onderwijzer, dan kon dat wel eens beroerdigheid in het kwadraat opleveren. Maar al gauw had ik in de gaten dat ze toch nooit ging; ze had een zeer positieve schooldeur-vrees.
M'n vader verdenk ik er van, dat-ie op dat punt precies als m'n moeder was; hij is ook nooit naar de school gegaan. Maar hij wist z'n vrees handig te verbergen: had zo weinig gelegenheid overdag, nietwaar. Kon het nooit zo afmikken met z'n werkzaamheden dat-ie nou juist op die fatale schooluren weg kon; zeven jaar lang niet....
Weldra was het voor mijn moeder een soort geheim lijden. Haar zoontje had nóg geen huiswerk. Ik heb het in die dagen meegemaakt, dat we visite hadden. Van een mevrouw. Ik kwam uit school, en moest m'n opwachting maken. Deed dat precies zoals ik wist dat van me verwacht werd: hield stug m'n pet op m'n hoofd en bleef kwasie-bedremmeld bij de kamerdeur staan, ten einde mijn moeder gelegenheid te geven tot opvoeding.
- Is het al weer zo laat? - deed ze dan schrikkerig, maar ze had al zitten wachten tot ik kwam. Dan maakte ze een vertrouwelijk-waarschuwend gebaartje: m'n pet, m'n pet. En ik holde weg, om m'n pet in de gang te gaan hangen, en kwam terug, en bleef zeer lang voeten vegen op de mat nu. Nietwaar, zó hoorde de komedie: geen geweldige kommandeerderij, maar een lief, moe- | |
| |
derlijk herinneringsgebaartje, en het kind was in 't goeie spoor...
Ik wist heel goed, vervolgens de mevrouw een handje te moeten geven, maar deed net of ik haar voorbij wilde lopen; m'n moeder zei met engelachtige vermaning: Hènricus! - en ik was al weer terug in 't goeie spoor, en stevende op de mevrouw af, en gaf het handje en zei schattig-schutterig. Dag mevrouw.... -
- Dat is mevrouw Ten Braak - je weet wel - stelde daarna m'n moeder voor. En ik was natuurlijk niet zo stom om te zeggen; Aangenaam; maar nestelde me bij moeder, en onderging de extra-knuffeling.
- Mij ziet-ie niet eens - was Nel grappig. En onmiddellijk reageerde ik; stond verontwaardigd recht, en flapte er uit: Ga weg, mispunt. -
Groter genoegen kon ik èn m'n moeder èn de mevrouw èn Nel niet gedaan hebben: ik was de jongen, de ruwe jongen, die telkens nog de grenzen der betamelijkheid overschreed, maar die toch wel met zachte hand opgevoed werd tot een beschaveling....
- Nou nóu, nou - zei moeder glimlachend.
- Jongens zijn jóngens - sprak de mevrouw
En Nel, zowaar, vond een kameraadschappelijke noot:
- Kom 'es hier, opscheppertje! -
Maar ik ‘nestelde’ me. En m'n moeder sprak, knuffelend:
- Weer èrg veel huiswerk, schat? -
En ik, volkomen naar waarheid, maar met een intonatie of ik loog:
- Helemáál geen huiswerk! -
De mevrouw begreep; jongens-lichtzinnigheid van opvatting, luchthartigheid, die gelukkig geen kwaad kon, door mijn moeders waakzaamheid van toezicht. En ze glimlachte dan ook waarderend, toen m'n moeder met echte opvoeders-vastberadenheid sprak;
- Ja, helemáál geen huiswerk, dat kennen we. Maar we zullen 't na den eten wel eventjes uitzoeken. Neem maar een koekje uit het trommeltje. -
| |
| |
- Eén? - vroeg ik met de van mij verlangde jongens-rondborstigheid. En 't sukses was verbluffend: mevrouw Ten Braak gierde van 't lachen, och gut zulke jongens, zulke jóngens toch, ja die twee van háár waren ook een span. Och mevrouw, weest u dáár nou toch niet boos om, hij meent het zoals hij het zegt, en hij is er toch ook eentje achter! -
Ik pikte snaaks - met de vereiste snaaksheid - 'n stuk of wat koekjes uit het trommeltje, en ging onschuldig-knabbelend voor 't raam staan.
Achter m'n rug zaten Nel en mijn moeder te zwelgen in de lekkerste leugens; Nel voerde, en moeder hapte. De eer des gezins stond op het spel: mevrouw Ten Braak moest aan het verstand gebracht worden, dat volstrekt niet háár jongens-alleen de voornaamheid van een school-met-huiswerk genoten.
- 't Is anders voor zo'n kind geen pretje, dat ééuwige huiswerk. -
- Och ja, maar 't hoort er bij. -
- Maar hier Henricus is er nog ruim jong genoeg voor. -
- Zal toch ook nog niet zo héél veel hebben? -
- Moet u niet zeggen. Verleden week was 't op een avond.... hè Nel? -
- Bespottelijk ja. -
- M'n man zei ook: nou ben ik accountant, maar die cijfertjes zouen me gaan dansen, 't Is zonde, zegt-ie, waar moet dat naar toe. -
- Ja maar d'r komt ook wat kijken tegenwoordig! Mijn twee jongens.... -
- Mevrouw ik kan het me voorstellen, als ik zie, wat soms hier zo'n kleine hummel.... Gelukkig niet àlle avonden; er zijn óók wel avonden dat-ie 't aan kan. Maar over 't geheel.... ik weet niet, maar ik vráág me wel eens af.... -
Ik kon het niet laten, ik móést me omdraaien, om te zien wat voor 'n gezicht m'n moeder bij zulk brutaal komediespel trok; en ik betrapte nog net de blik van meewarigheid, waarmee ze naar
| |
| |
mijn achterhoofd had zitten staren. En als ik niet beter geweten had, dan zou ik zelf zowaar geloofd hebben dat het af en toe al bàr was met mijn lijden onder dat huiswerk. Zo overtuigend zat ze te liegen!
Je zag mevrouw Ten Braak onrustig worden. Háár jongens, begon ze telkens, háár jongens.... Maar óf Nel, óf m'n moeder, sneed dat dan prompt af, en het werd àl angstiger en angstiger, zoals ik maar doorlopend bleek begraven te liggen onder de onbarmhartige opdrachten van een veeleisende school.
De arme mevrouw Ten Braak kon tegen die twee niet op, en is weggegaan met een vage onrust: of die school waar Henricus v.d. Stadt op ging, niet méér werk van de kinderen maakte dan de school waar háár zoontjes leerden.
Wisten op die manier mijn moeder en Nel zo'n mevrouw Ten Braak ongerust te krijgen, haar eigen ongerustheid verminderde er niet door. En ik zat nog niet eens in de derde klas, toen ik voor m'n verjaardag als hoofd-cadeau een reusachtige boekentas kreeg. Of liever: een boeken-ransel.
Ik zie dat ellendige ding nóg voor me. Bijna drie jaar lang hebben ze me daar dag-in, dag-uit mee laten lopen als het idiote jongetje uit de buurt. Hoeveel geestkracht ik die jaren heb verspild met redevoeringen tegen de andere jongens, om hun de superioriteit van mijn model boekentas duidelijk te maken, ik weet het niet. Ten slotte, in de hoogste klas, heb ik de kracht gevonden om afdoende tegen die gehate kunst-bochel te protesteren, en in een aanval van razernij op een ochtend het ding in elkaar getrapt. Natuurlijk is in de familie-annalen deze eerste verstandige daad van me opgetekend als eerste symptoom van ‘afwijking’ - maar ik voor mij kan nog heden nasmullen van de eerste keer, dat ik weer 's morgens op straat liep met een vrije rug....
Ach, dat is toen óók alweer niet meegevallen, want wat er na mijn geestkrachtig optreden veranderde, was slechts het model van m'n boekentas. Dag aan dag boeken sjouwen bleef mijn lot. En ik wou dat ik maar eens een manier wist te bedenken, om de
| |
| |
mensen te doen beseffen, wat het feitelijk voor een mishandeling is, iemand van z'n achtste tot z'n achttiende jaar dat vervloekte pak boeken met zich mee te laten sleuren, altijd maar weer heen en weer, van huis naar school, van school naar huis. Dat praat over de ongebondenheid, over de vrijmoedigheid, de brutaliteit van ‘de jeugd van tegenwoordig’ - over een jeugd die nota-bene zó onder de plak zit, dat ze nog nooit eens heeft durven denken aan verlossing van dat malle gesjouw. Moet je daar in Amsterdam 's morgens al die optochten zien van jongens en meisjes, wie dat onbehoorlijk-onhandige pak - de grote ‘Bos’ en het dikke ‘Koenen’ spotten met elke verpakkingsmogelijkheid - elk ogenblik onder de arm uitglijdt! Hè, zuchtten ze dan, en ze proberen weer 'es een andere manier van sjouwen, in plaats van eens met z'n allen de waterkant op te zoeken en daar kalmpjes, desnoods wijdingsvol, die aanstellerige studeerders-bagage in de diepte te laten glijden!
Ja natuurlijk, dat is weer overdreven teerhartigheid, pofferdrie de jeugd moet maar leren aanpakken, ze is niet voor haar plezier in de wereld, en niemand zal er van bederven, een pakje boeken te dragen. En toch, tóch zal er eenmaal een wereld komen, waarin de boeken blijven waar ze horen: in de scholen; waarin de boeken niet over de straten hoeven te worden gesleurd om onze huiskamers te verpesten.
Enfin, ik kreeg dan op m'n achtste verjaardag die boekenransel, en de visite bewees dit hoofd-cadeau de nodige eer.
- Of Henricus al zó ver was. -
- Ja, 't werd zo langzamerhand tijd. -
- De boeken hebben anders zo te lijden. -
- Ja de heertjes gaan er niet zachtzinnig mee om. -
En men liet doorschemeren, dat Henricus op het gebied van boekenverwaarlozing al 't een en ander achter de rug had, zodat de boekenransel eigenlijk een hoog-nodige maatregel betekende. Ik kreeg er waarachtig zelf schik in, en trok minachtende jongensgezichten, speelde het boeken-verscheurende diertje. Zelfs mijn
| |
| |
vader deed mee: bracht het gesprek van de boeken geestig over op de broeken, en liet vermoeden, dat ik ontelbare malen in diverse gehavende toestanden thuis wist te komen.
Ik werd waarlijk monumentaal. Het hele gezelschap boetseerde ijverig mee; wilde eigenlijk via het algemene geklaag over de bengelachtigheid óók 'n beetje geuren met eigen bandeloos kroost, maar mijn familie wist taktvol mijn persoontje in het centrum te houden, en zo boetseerde me daar dat stelletje leugenaars het beeld van Henricus als een volslagen-monumentale-jongen.
In werkelijkheid was ik een bleu, pieterig kereltje, dat bescheiden langs de kortste weg naar school gleed. De monumentale Henricus van het verjaardags-gezelschap, die ging als een briesende geweldenaar de halve stad om, verwarring, onrust, ja verwoesting achter zich latend, eer hij zich in de school liet opsluiten; en heel de buurt zag met beven het uur tegemoet, waarop hij weer zou losbreken en, ditmaal aan het hoofd van een ganse bènde onverlaten, zijn baldadige lusten ging botvieren.
In werkelijkheid nam ik nooit zeer gewaagde proeven met m'n kleding, en mijn broekjes sleten regelmatig en in kalm tempo. Mijn monumentale verschijningsvorm daarentegen had nooit, letterlijk nooit toonbaar goed, gaf heel in z'n eentje een kleermaker èn een schoenmaker de kost!
Er werd op zo'n verjaringsmiddag nogal port gedronken, mijn moeder vond altijd een verjaring beter geslaagd, naarmate er meer flessen port waren gebruikt. Misschien kwam het een beetje door al die port - maar ze zaten tenslotte zo schandalig te liegen, dat ik me geneerde voor Ferdinand, die er óók was....
* * *
De volgende morgen hebben ze me werkelijk met m'n nieuwe ransel op m'n rug naar school willen sturen! Ik protesteerde zachtzinnig maar logies: waarom zou ik met 'n lege tas gaan lopen? Ik hoefde toch geen enkel boek te transporteren? M'n
| |
| |
liniaaltje en m'n griffelkoker en m'n sponzedoos konden er zo mooi in, sprak m'n moeder, en haar hele houding, zoals ze daar stond om me de ransel op m'n rug te binden, liet zien hoe 'n feest het voor haar zou zijn, me straks in die volle wapenrusting van goed-gesitueerd jongetje-studentje te zien wegstappen.
Nel, vermoed ik, was de port alweer te boven en had dus enig benul van de onredelijkheid in mijn moeders wens; zij verkondigde de stelling dat de nieuwe tas niet onnódig verslonsd hoefde te worden.
Het tafereel werd een ogenblik komiek: ik ontvluchtte m'n ransel, moeder liep me er mee na, om de tafel heen; scheen te denken: als-ie 'm maar eerst op in rug voelt, dan krijgt-ie vanzelf wel zin om er mee te lopen.
Maar ik zag mezelf daar al op school komen, met in die lege ransel die stuk of wat losse spullen, rammelend ronddartelend; ik zag de hilariteit bij m'n kameraadjes. Er is geen ding waar een jongen zó als-de-dood voor is, als voor zulke hilariteit. En de verschrikkelijke angst, die me toen overviel, redde me. Ik gilde en trapte, viel op de grond, króóp verder als een radeloos dier. Nou, nou, zó erg is het toch niet, suste m'n moeder, nu toch onder de indruk, - dan zullen we nog maar 'n paar dagen wachten. -
Nel ging helemaal overstag, en er volgde dus een duel:
- Het is ook èigenlijk onzin. -
- Honderden kinderen lopen op zijn leeftijd allang d'r mee. -
- Maar u ziet hoe-ie z'n eigen van streek maakt. -
- Doet-ie toch altijd. -
- Nee, zó niet, da's niewáár. -
- Och, met levertraan innemen toch óók? -
- Da's voor z'n bestwil. -
- En is het dan niet voor in bestwil, als-ie in boel netjes houdt? -
- Ja maar hij hééft nog niks om netjes te houden. -
- Geef jij 'em maar gelijk. Maar 't is goed hoor, jullie zullen je zin hebben. -
| |
| |
En m'n moeder stapte de kamer uit, m'n schoolransel wegdragend als een kostbaar kleinood; ze zag er nou net precies uit, hè, of ze van plan was ergens in de eenzaamheid het ding te gaan zitten liefkozen.
- Maak nou maar dat je naar school komt - zei Nel, met iets solidairs in d'r stem; en ik volgde zwijgend haar raad.
Een vol jaar lang heeft daarop de worsteling tussen mijn moeder en mij geduurd over 't meenemen of niet meenemen van de schoolransel - in welke worsteling ik echter de overwinnaar bleef. Maar ach, slechts om toen ook definitief alle dagen de ransel te moeten aangespen....
Daarbij had ik één troost: toen duurde het ook niet lang meer, of al m'n makkertjes sjouwden tassen; en nu pas waren we echte schooljongens naar de zin onzer goed-gesitueerde ouders.
En weliswaar was ik met m'n rugransel iets aparts, maar dat was de eerste tijd niet zo pijnlijk, omdat we allemaal nog onwennig tegenover het hele tassen-vraagstuk stonden.
* * *
Eerlijk gezegd, had ik me voorgesteld, door m'n moeder erg lastig gevallen te worden over dat huiswerk, dat dan gelukkig, tot haar innige voldoening, eindelijk officiëel gekomen was. Maar dat is erg meegevallen. De droeve waarheid was, dat haar het huiswerk niet interesseerde, en evenmin, wat ik er van terecht bracht, hoe ik het maakte; voor haar was van belang, dat ze een kind-met-huiswerk had, net als de andere mevrouwen. Wat dat aangaat, was m'n vader veel gevaarlijker voor me: die had af en toe een bevlieging om te weten, wàt ik deed. Als m'n moeder informeerde, dan was het woord: ‘huiswerk’ een soort toverformule: o, moet je aan je huiswerk, of: zo, ben je nog aan je huiswerk, of: hè, ben je al klaar met je huiswerk. Ik zat bij voorbeeld heel gemoedelijk vlak voor haar neus aan tafel dikke cijfersommen over te schrijven uit het schrift van een andere jongen, en m'n
| |
| |
moeder vroeg: Wat zit je nou te doen? Dan wist ik precies, dat ze met die vraag absoluut niets bedoelde; haar minzame blik gleed zonder werkelijk zien langs m'n schrijvende hand, en ik antwoordde met volmaakte gemoedsrust: huiswerk. Of ik zat regels te pennen: ik ik ik moet moet moet.... en Nel was kwaadaardig en zei: - Heb je weer je portie, hè? - Dan keek moeder op van haar feuilleton, en wachtte.
- Huiswerk - zei ik plechtig.
Nel lachte sarkasties.
- Hinder het kind nou maar niet, hij is aan z'n huiswerk - sprak dan m'n moeder met 'n huiver van eerbied. Nel dacht blijkbaar: Als u 't zo precies weet, hoef ik u niet wijzer te maken - en zweeg. En ik pende m'n strafregels verder, en verzekerde honderd keer op papier, dat ik altijd de waarheid moest spreken.
Maar m'n vader, àls hij een bevlieging had, was gevaarlijker. Nam m'n papier of m'n schrift of m'n boek in z'n handen en zei: Laat me nou 'es kijken, hoe ver ben je nou eigenlijk tegenwoordig.
Gelukkig had-ie zelden zo'n bevlieging, en trof het die enkele keren wel zo, dat ik met werkelijk huiswerk bezig was.
- Nou, veel soeps is het toch nog niet - was dan altijd zijn oordeel, - ze mogen je eerstdaags wel 'es een beetje harder aanpakken, zo wordt het niks hoor. -
- Het kind heeft anders geregeld z'n handen vol met z'n huiswerk - beweerde dan m'n moeder.
M'n vader haalde z'n schouders op. Greep dan weer nijdig naar m'n boekje, en zei:
- Wijs nou es precies aan, wat heb je voor morgen te doen? -
En z'n toon was zó gevaarlijk, dat ik bij wijze van voorzorgsmaatregel maar driemaal zoveel aanwees als ik in werkelijkheid te doen had. Hetgeen m'n vader niet belette, vol minachting te zeggen: - 't Is de moeite waard! -
Ik bukte me vol ijver over m'n werk, en dacht: Ging-ie nou maar weg, anders zal ik waarachtig nog aan dat volgende lesje
| |
| |
moeten beginnen, dat nog niet eens besproken is. En ik hield m'n vader in de gaten.
Maar die was overgegaan tot een fantastiese beschrijving van al het huiswerk, dat in zijn jeugd de jongens hadden; en dan hing het er van af, welke bui m'n moeder had, hoe zij daarop reageerde.
Soms sprak ze: - Ik heb nooit beter geweten of jij had als kind juist helemáál geen huiswerk gehad. -
Waarop dan m'n vader onderstelde, dat ze met d'r eigen jeugd in de war was; zodat Nel tussenbeide moest komen, om te herinneren aan ‘het kind’ dat er bij zat.
Maar het gebeurde ook wel, dat m'n moeder ijverig met m'n vader ging zitten meeliegen; dan organiseerden ze een soort beurtzang, waarin ijselijke huiswerktoestanden uit vroeger tijden werden beschreven.
Ik heb de heilige overtuiging; zelfs al was ik geen grijs kind geweest, dan zou ik nòg geen spaan van al hun jeugdherinneringen hebben geloofd....
Beste mensen, doet u nou niet zo verontwaardigd. Ten eerste kan dat arme schrijvertje, dat ge nu zo lelijk aankijkt, het helemaal niet helpen, dat-ie nu juist dit verhaal moest opvangen en oververtellen. Maar bovendien is het buitengewoon on-doordacht van u, hem te vragen waar het nu goed voor is, om één kind te laten klagen, dat het met z'n ouders 't zo slecht getroffen heeft. Nietwaar, dàt bedoelt ge: 't is een flauwe aardigheid, om een gezin te bedenken, waar de volwassenen per se leugenachtige, eeuwigkomedie-spelende, idioten zijn. Een fijn stel, die meneer en mevrouw v.d. Stadt met volwassen dochter....
Ach, ik wou dat u gelijk had, en dat deze idioterige opvoeders de uitzonderingen waren in hun zo fatsoenlijke, gegoede, burgerlijke, brave omgeving. Helaas. Het was precies andersom: al onze ouders waren zo. Geen enkele had belangstelling voor onze geestesgroei, werkelijke vreugde aan onze ontwikkeling - ze brachten het nooit verder dan tot ordinaire malle verkikkerdheid op allerlei uiterlijke tekenen van goed onderlegd-zijn, tot waar- | |
| |
deren van de mogelijkheid om tegenover andere ouders de rol te spelen van iemand, die het met z'n kinderen toch maar getroffen heeft. Geloof maar gerust, als andere mevrouwen eens geen kinderen hadden gehad, dan was er voor mijn moeder absoluut geen aardigheid aan geweest, een zoontje te hebben. Voor haar had ik alleen maar waarde als zoveelste aanleiding tot lekkere vergelijking met anderen.
Ik kwam met een rapport thuis. Rekenen 4, terwijl 10 het hoogste was. Dit cijfer had natuurlijk niets te maken met mijn bekwaamheid in de rekenkunst, door de toevallige omstandigheid, dat ik enige keren betrapt was op afkijken, en voor ‘nul’ genoteerd. Een maand met minder gevallen van gesnapt worden zou automaties m'n cijfer voor rekenen hebben verhoogd. Verviel ik dan niet tot het afkijk-euvel dóórdat ik zo zwak in rekenen was? Welneen, ik vond het gemakkelijker door afkijken een som goed te krijgen dan door zelf te rekenen, dat was alles. Zal wel diep verdorven van me geweest zijn - maar deze verdorvenheid heeft in de wereld der volwassenen dan toch dingen als logarithmen-tafels, rente-tabellen, ja rekenmachines ingevoerd....
Doch in ieder geval: van al zulke komplikaties wist mijn moeder niet af; het zou de natuurlijkste zaak ter wereld zijn geweest, als zij zich bezorgd had gemaakt over een zoontje met minderwaardige hersenen voor 't rekenen. Maar dàt bleek absoluut haar zorg niet te zijn. Haar zorg was in de eerste plaats: in hoeverre is er reeds ruchtbaarheid gegeven aan dit ongeval?
- Hebben de andere jongens je rapport gezien? -
- Nee mama - (Het was in de dagen dat m'n moeder definitief in een mama veranderde, en in netelige omstandigheden was mijn eerste zorg, dááraan te denken) - Nee mama - loog ik.
- O! zo! - sprak ze haastig - nou da's maar goed ook, niemand heeft er mee nodig. Iederéén heeft wel eens een viertje ergens voor. -
- Sommige jongens hebben nog minder voor rekenen - probeerde ik.
| |
| |
En zij verdedigde zich nog even:
- Maar d'r zijn er genoeg die méér hebben ook, denk ik. -
- 'k Geloof het eigenlijk niet. Misschien Appie Wessel, maar die wordt altijd geholpen! -
Ze herademde.
- Hou je mond d'r maar over tegen Nel. -
Ik knikte vol begrip.
Daarna kwam de zorg, hoe het rapport zonder scène door m'n vader getekend te krijgen. Daartoe wachtte ze, tot hij na de thee aanstalten maakte om uit te gaan, met toch altijd min of meer een begin van schuldigheidsgevoel.
- Moet je uit? - vroeg ze, gevaarlijk-neutraal van toon: het kón een aanvalletje worden, èn het kon meevallen.
- Konferentie ja - antwoordde hij, op alles verdacht.
- Jammer, hè - zwenkte ze.
- Da's 't eigen-baas-zijn nou eenmaal - verdedigde hij toch maar.
Ze zuchtte, duidelijk welwillend, en ging toen door:
- Teken dan even Henricus z'n rapport vóórdat je weggaat, vanavond wordt het misschien laat en vergeet je 't, en morgen moet-ie 't mee hebben. -
't Viel hem mee; hij keek naar de klok en zei - Vooruit dan maar even -, z'n vulpen al opdraaiend.
Mama kwam met het flodderige boekje aan. Papa tekende, en terwijl hij z'n vulpen in-draaide, keek-ie vluchtig langs het rijtje cijfers; stond dan op, en zei - Mooi is 't nog niet. Hoe kom je aan die idioterige vier voor rekenen? -
Ik trok zwijgend m'n nukkigste gezicht; en papa taxeerde de scène op minstens een half uur, waar-ie geen tijd meer voor had:
- Daar praten we morgen nog wel 'es over - 'k moet nou weg. -
En mama had haar zin.
Maar.... ten koste van de tegenvaller dat nu Nel 't óók wist:
- Heeft-ie maar een vier voor rekenen? - vroeg die dadelijk
| |
| |
met een lijzige uithaal, en naar het rapportboekje haar zwaar-geringde hand uitstrekkend.
Mama griste 't weg, hield het bij zich, en zei nijdig:
- Toe, bazuin het over de hele wereld uit. Ja, een vier. Voor rekenen. Maar hij is de enige niet hoor, en d'r zijn d'r genoeg die nog minder hebben. En in ieder geval is 't een zaak van je vader en mij en als je vader z'n eigen kalm houdt kan jij het ook doen. -
Maar Nel was tevreden, ook in 't familie-geheim te zijn, en sprak zachtzinnig:
- Nou ik zal me van die onzin-rapporten wat aantrekken! 't Gaat op die scholen nooit eerlijk ook. Die vent is gek met z'n vier. Henricus heeft juist zo'n wiskundige aanleg toch? -
En mama werd ook rustig:
- Och ja. Zo praten wij. Maar voor 't kind is het toch làm. Die zou maar de naam van domoor krijgen. -
't Kind glimlachte dankbaar....
Maar 'n dag of wat daarna kwam het kolossale:
Was er een of andere mevrouw op visite, óók lijdend aan kinderen-op-school.
Speelde ik mijn rolletje van ruwe, onverschillige, doorlopend maar op-te-voeden ‘boy’ - met alle daarbij behorende komedie van binnenkomen zonder plichtplegingen en zo voorts.
Kwam de mevrouw me te strelen over m'n onwillige hoofd, en sprak het vertrouwen uit, dat Henricus zeker weer een prachtig rapport had thuisgebracht.
Was ik baldadig genoeg om d'r uit te gooien: - Nou, asjeblieft, vier voor rekenen. -
Hetgeen werkte als een klein bommetje. Op de gezichten van Nel en moeder verscheen de schaamte - hulpeloos keken die twee elkaar een ogenblik aan.
De mevrouw maakte zich gereed, over te vloeien van medelijden, om vervolgens troostrijke verschieten te openen van kinderen die tóch nog terechtgekomen waren; enfin, dacht nou 'es lekker te genieten, dat een ander ook met z'n kind sukkelde op
| |
| |
school. Begon dus met vertoon van ongelovige schrik: - 't Is toch niet wáár, vier voor rekenen? -
Mama, nog aldoor zinnend op een manier om aan de narigheid te ontkomen, glimlachte zwijgend.
Nel knikte op zonderling-voldane wijze van ja.
De mevrouw raakte bedremmeld, en herhaalde, maar nu met een intonatie die niet meer zó positief ontsteltenis uitdrukte: - 't Is toch niet wáár? -
Ik besloot, m'n geachte familie niet dwars te zitten, en dacht: Kijken, hoe ze dit nu weer terechtbrengen.
- Ja, 't is een prachtig cijfer - sprak Nel.
Dat kón nog sarkasties bedoeld zijn, voor 't geval ik onwillig bleek om mee te werken.... Maar ik gaf duidelijk m'n voornemen van neutraliteit te kennen, door met de verlangde guitigheid een koekje te ‘gappen’, en mama vatte moed:
- Wiskundige aanleg, zegt m'n man; heeft-ie van hèm, begrijpt u. Ja, mannen zijn verwaand. -
- Pa is wiskundig van aanleg - dekreteerde vinnig Nel, - dat brengt z'n vak mee. -
De mevrouw aarzelde nog heviger:
- Maar.... zei-d-ie niet: vier voor rekenen? -
Mama had zich volkomen hersteld. Blééf glimlachen, maar de glimlach kreeg iets zaligs:
- Vijf wordt daar nooit gegeven. -
- Hoe bedoelt u? - vroeg de mevrouw. Ze vermoedde al, waar 't op af ging, maar eiste dan ook een positieve leugen, eer ze van 't genot van medelijden afzag.
Nel zorgde gemoedereerd voor de leugen die nog nodig bleek. - Vijf is 't hoogste cijfer, 't loopt van nul tot vijf, ziet u. -
En de mevrouw retireerde schitterend:
- Nou dan had ik toch gelijk, dan is vier toch een prachtig cijfer? -
De eer van de familie was voorlopig gered.
Ik heb in later jaren wel eens aan Nel gevraagd: wat dàchten jullie eigenlijk wel van mij, als jullie zo over me zaten te liegen;
| |
| |
dachten jullie dat ik te onnozel was om jullie in de gaten te hebben, of dachten jullie dat ik óók in 't komplot was?
- Wie, jullie, wie bedoel je met jullie? - vroeg dan Nel.
- Nou, mama en jou. -
- Mama en ik hebben nooit over jou zitten liegen. Maar jij was als kind al 'n gemene kleine leugenaar, dat was af en toe verschrikkelijk. -
Dan keek ik haar aan en was verwonderd. Want ik konstateerde duidelijk, dat ze in alle oprechtheid meende, de waarheid te spreken.
Overigens geloof ik niet, dat het zo vreselijk nadelig voor me geweest is, dat m'n familie zich die rapportcijfers alleen-maar aantrok als anderen d'r achter kwamen; dat ze nooit eens ongerust waren over de feiten die toch eigenlijk zulke rapportcijfers bedoelden te vertellen: dat ik ‘slecht’ was in dit of dat vak.
Daarvoor hadden die cijfers te weinig met de werkelijke stand van m'n ‘vorderingen’ te maken. Zoals ik al zei: ze waren enkel maar een afspiegeling van het al of niet en meerder of minder gelukken van mijn pogingen om ten koste van een minimum van arbeid een maximum van produktie te.... vertonen.
Eigenlijk is deze uitdrukking, zo weloverwogen ze dan klinken mag, niet buitengewoon juist. Het is me namelijk herhaaldelijk in deze jarenlange oorlog tegen onderwijzer of leraar gebeurd, dat ik aan maatregelen van bedrog, aan operaties om ongestraft nalatig te zijn, veel en veel meer arbeid besteedde, dan een eenvoudige plichtsvervulling me zou hebben gekost.
Bij voorbeeld:
In de hoogste klas werden we minstens één avond in de week getrakteerd op wat we noemden een ‘metriek kreng’. Dat was een cijferopgave, die je voor de noodzakelijkheid stelde, allerlei gekke hoeveelheden, zoals 0,0034 van gekke maten zoals kiloliters of milli-liters op te tellen, en daarna te delen door de som van een monsterlijke kollektie kubieke K.M., kubieke c.M. en zo voort. Daar kwam dan een ‘gemeen getal’ uit.
| |
| |
Vervolgens verwerkte je nóg zo'n ‘vorm’, waarbij je een of andere zonderlinge hoeveelheid vierkante H.M. deelde door een even griezelig aantal Kilo-Ares of andere fantasie-maten. Daar kwam wéér een ‘gemeen getal’ uit.
Die twee gemene getallen moest je dan vermenigvuldigen, wat een nog veel gemener getal opleverde; en dat laatste moest je dan weer delen op een nóg weer gemenere hoeveelheid Deca-Steres; altijd D.S. Maar dan was je er ook bijna: Enkel nog maar van een grillige kollektie H.L. en kub. decimeters en Steres, in bonte verscheidenheid door plus- en mintekentjes verbonden, een, alweer gemene, hoeveelheid deciliters maken en die delen door een vuilaardige breuk met een geweldige noemer als 373, en dan die deciliters aftrekken van de Deca-Stères die je daareven gekregen had. Als je ‘goed gerekend’ had, kwam er ten slotte een mooi getal uit, bij voorbeeld 2000 L.
Deze ‘metrieke krengen’ waren ondernemingen met een geweldig risiko. Het gebeurde bij voorbeeld, dat er 20 HL. uit moest komen; maar dat je die laatste herleiding vergeten had, en 2000 L. liet staan. Fout was dan je som, precies net zo fout als wanneer je reeds onderweg was gestruikeld over een van de gemene getallen of over de strikvragere herleidingen met die gekke kubieke kiloliterstères en dat gesnorrepijp. Het sprak dus vanzelf, dat je vóór het inleveren van je werk, op straat, met elkaar konfereerde over 't antwoord; dan kon je in de klas vóór 't gaan van de bel soms door 'n kleine korrektie een hele som redden. Maar dat kon je niet, als de fout ergens midden in de som zat; want de meester eiste niet het enkele antwoord, maar ook de diverse gemene getallen die je onderweg als gedeeltelijke antwoorden kreeg.
Nu was, met de nodige bezadigdheid, het hele metrieke kreng 's avonds wel in een half uur of drie kwartier te maken. Maar het was zulk gruwelijk werk, dat ik al zuchtte, als ik de opgaaf zag.
Net zo lang zuchtte, tot mama van d'r geïllustreerd weekblad opkeek, en deelnemend vroeg: - Is er wat, Henricus? -
- Ja, ik heb wat op school laten liggen. -
| |
| |
- Nou, dat zal toch niet dadelijk gestolen worden. Zal er morgen nóg wel liggen toch? -
- Jamaar, 't is m'n som, en die moet ik nóu maken. -
Mama keek ontsteld:
- Voor je huiswerk? Maar hoe kan dat dan? -
- Ja vergeten. Maar ik kan 'em nog wel halen. -
- Het school is toch gesloten? D'r is toch niemand? -
- Nee bij een andere jongen. Bilderbeek.... -
- Nou, ga dan maar gauw. Want anders wordt het helemáál laat. -
Ik de deur uit. Gewapend met een klein potloodje en een brokkie papier. En dan begon ik een avondtocht langs de huizen van diverse schoolkameraden. Niet om de opgave van het metrieke kreng, maar om de oplossing. Een tocht van minstens anderhalf uur. Met de nodige zenuwspanning. Ten eerste al, om zo'n kameraadje te spreken te krijgen, alleen en vertrouwelijk. En als je er dan een had, dan:
- Ik kom om die som, je weet wel, 't metrieke kreng. -
- O, nou ik moet er óók nog aan beginnen. -
- Nee, ik vertik het, ik máák hem niet, ik wou 'em overpikken. Nou dan ga ik maar naar Reijers, die zal 'em wel af hebben, die z'n ene zuster rekent de krengen altijd voor 'em uit. Aju. -
Maar bij Reijers tròf ik het dan niet natuurlijk, die z'n zuster had 'em in de steek gelaten; en hij stapte mee met me.
Enfin, eindelijk troffen we dan ergens een jongen die het kreng al netjes in z'n schrift had staan. Dan daar weer de onderhandelingen, onder aan de trap. 't Schrift meegeven deed-ie niet; 't zou al mooi genoeg zijn, als-ie het even weg halen kon uit de kamer. En dan pikte ik haastig in 't half donker, m'n papiertje tegen de muur houdend, de achtereenvolgende antwoorden over; Reijers las ze fluisterend op. Meestal werd het laatste gedeelte van de scène meegespeeld door een moeder of een zuster die boven aan de trap stond te informeren, waar Gerrit toch bleef....
Och, het was altijd wel een genoegelijke expeditie, vol avontuurlijkheid tot het laatste toe. Maar die aan arbeid, aan energie
| |
| |
tienmaal zoveel vergde als rustig thuisblijven en 't metrieke kreng in een half uurtje verwerken.
De opvoeders hebben het altijd zo over ‘luiheid’ bij kinderen, die op zulk een manier zich met hun huiswerk redden. Maar als ze eens een ogenblik wilden uitrekenen, welk een berg van werk zo'n kind verzet, om die zogenaamde luiheid bot te vieren, dan zouden ze wel gaan zoeken naar een àndere kwalifikatie.
Ik bedoel maar: zo'n vier op mijn rapport voor rekenen was heel vaak terug te brengen tot een vergissing bij 't oplezen door een vriendje ergens in een halfdonker trapportaal ver van mijn ouderlijk huis. Of tot ruzie van Reijers met z'n zuster. Of tot gebrek aan medewerking bij ouders van een vriendje, dat ‘niet te spreken was’. Ja, dat kwam óók voor. Wij jongens van twaalf jaar waren soms niet te spreken, vanwege de ernst van 't leven.
|
|