| |
| |
| |
Spaanse geur, en sigaren
Hendaye is het Franse grensstation; ik sprak de naam zo intellectueel mogelijk uit: Andée, maar Levasseur corrigeerde: Endij heette het, en hij sprak de ij met een wonderbaarlijk Hollandse ij-klank uit. Irun, de naam van de Spaanse grensplaats verderop, spreek je uit: Iroen; dat zal je toch wel weten, zei een tweede Fransman, het is genoemd naar een Hollandse zeeman Jeroen, de bekende Jeroen... Maar 't fijne van de zaak wist-ie ook niet...
Enfin, we stapten in Irun uit, en vroegen elkaar: waar staan nou die twee hm-hm-hotels? Eerst nog douane-contrôle van onze koffers, toen afstempelen van onze pas, en we mochten de vestibule betreden. Daar stond te midden van een groep heren Priëto, die we nog kenden van verleden jaar in Luxemburg. Begroeting, en voorstellen. Al die heren waren Spaanse collega's uit Irun; ze waren goed, eigenlijk chic gekleed, tenminste: ze droegen hun modieuse pakken met zwier, en ze praatten ook een paar Franse zinnen. Een paar van hen maakten zich van onze koffers meester. Priëto wenkte ons: buiten stond onze autocar. Ja, de plannen waren gewijzigd: we gingen met die autocar vanavond ('t was al donker geworden onderhand) nog naar San Sebastiaan, want dáár was nachtlogies voor ons besproken, niet in Irun. En dan morgenochtend om 10 uur met die autocar de afgesproken tocht.
Het was een pracht van een autocar: onze koffers werden er allemaal bovenop geladen en vastgesjord, en we zochten een plaats. Ruimte plenty. Maar het groepje Spaanse collega's bleef buiten in een kringetje staan praten. Waarop wachten we eigenlijk nog? vroegen we.
Er moest nòg een trein komen, die congressisten aanvoerde, die over Toulouse reisden; en een paar Spanjaarden waren bezig een stuk of wat haastige congresgangers, die zowaar al in een hotel in Irun zaten, op te halen. Ja, een half uurtje duurde 't nog wel...
| |
| |
Wij weer die autocar uit. We vergingen van de dorst, en allicht zou er aan 't stationsbuffet wat te drinken zijn. Mis, Irun hééft geen stationsbuffet. Ik kon niet nalaten, tegen de Spaanse kollega's daarover een sarcastische opmerking te maken; en een van de heren zei, dat hij de eer van Spanje wou ophouden - als we maar met hem meegingen. Wij, een man of vijf, met tongen in onze mond als uitgedroogde leren lappen, stapten mee. En een minuut of vijf verder, daar was een soort danstuin, maar met een buffet; en daar heeft die hoffelijke Spanjool - hoe hebben wij ooit tegen dit voortreffelijke mensenslag tachtig jaar kunnen vechten - twee rondjes gegeven. Vanwege de griezeling voor eventuele vreemde dranken vroegen we maar bière, en spraken het zo'n beetje op z'n Spaans uit: biëro. Het bleek echter cerveza te heten - maar het was goed, en het siste in onze verdroogde slokdarmen. Onze Spaanse vriend presenteerde ons er een van de schoteltjes zoute gedroogde slakken of overjarige eindjes worst bij - die in een rij op de buffet-toonbank stonden. Maar er hing in dat kroegje een zeer weerzinwekkende lucht, die ik onmiddellijk aan die schoteltjes had toegeschreven - en wij bedankten. De Spanjaard echter smulde van de worst, en de velletjes spuwde hij op de grond.
We waren, vanwege dat weeë geurtje, blij, weer in de buitenlucht te zijn. Maar wat ik toen nog niet wist, dat was, dat we kennis hadden gemaakt met: de Spaanse geur.
Die ‘Spaanse geur’ is voor de neus net zo iets als de Parijse toon voor het oor: hij hangt overal; het is de ondergrond van alles wat je ruikt in Spanje. En een beroerde ondergrond: hij houdt je in een doorlopende lichte walging. Je komt binnen in een fijn hotel - en de Spaanse geur komt je tegemoet, en je besluit, vandaag erg kalmpjes aan te doen met eten... Je zit op straat, op het terras, met op je tafeltje een voortreffelijke consumptie voor een billijke prijs - maar om je heen hangt een geur, die je doet zeggen: ik zal me maar tot drinken bepalen...
In de tram, in de taxi's, op het station, overal hangt die
| |
| |
geur - en wàt het eigenlijk voor een luchtje is, dat snap je maar niet...
Enfin, toèn wist ik dat nog zo niet; en blijmoedig keerden we terug naar onze autocar, en zochten voor securiteit maar vast een plaatsje, want je kon nooit weten, hoe vol het nog zou worden.
Het wèrd vol; schoon, niet tè vol. Lui uit alle mogelijke landen, oude en nieuwe kennissen. En terwijl onze autocar voortsnelt door het donker, ratelen de gesprekken in vier, vijf talen door elkaar, en we wisselen eindeloos veel mededelingen uit over onze bonden, en onze scholen en onze salarissen, en de toestanden in onze landen, en telkens en telkens zeggen we: ‘Net als bij ons’.
We komen te rijden op een goed-verlichte asfaltboulevard, we stoppen: hotel Mejico, waar we vannacht zullen logeren, de hele bende. Een groot hotel, van het internationale type. Priëto confereert met de chef, die een lijst met onze namen in de hand heeft. We krijgen ieder de sleutel van onze kamer. Nog even wachten: morgen tien uur vertrekken we met onze autocar naar Bilbao, maar om 9 uur komt de car al voor, om de liefhebbers eerst nog een uurtje te laten rondtoeren door San Sebastiaan, deelt Priëto mee. Nu kunnen we naar onze kamers gaan - en straks is er nog alle tijd om (het is over tienen) in de eetzaal te dineren.
Ik ben op mijn manier handig, en geef het nummer van mijn kamer gauw op aan de knecht die bij de bagage staat - dat komt in orde, en ik behoor tot de eerste zes personen die in de lift stappen. Meer dan zes mogen er niet in. Maar de lift wil niet; en de lift-boy wijst zonder genade mij aan als de schuldige. Onder gelach van de wachtenden daar buiten stap ik, vol schaamte, uit. De lift-boy zoekt uit de wachtenden een zesde man van bescheidener proporties - en nu stijgt de lift gewillig.
Enfin, met de volgende gelegenheid mag ik mee; zes hoog blijkt de propere, wit-gestukadoorde en stik-warme mon- | |
| |
niken-cel te zijn, waar ik de nacht moet doorbrengen. Met een balkonnetje, dat uitkijkt op de peilloos-diepe binnenplaats; en uit die binnenplaats stijgt de Spaanse geur op, en ik besluit, straks matigjes-aan te eten - ondanks m'n hongerigheid.
't Kamertje is laag; ik stóót m'n hoofd wel niet tegen de stalen zolderbalken, maar ben toch op m'n hoede. M'n koffer wordt binnengedragen - en ik ga met behulp van het ‘stromend water’ over tot een kleine verjongingskuur. Maar als ik een schone boord omwurm, puf ik alweer van de hitte; ik zet de balkondeuren wagenwijd open, in de hoop dat de cel straks ietwat méér bewoonbaar zal zijn - en daal af naar de eetzaal.
'n Pracht van een eetzaal; een strijkje. Op de gedekte tafels bloemen en glaswerk - er omheen een badgasten-publiek in groot diner-toilet. Het is elf uur. Er zitten al congressisten te dineren. 't Diner is inbegrepen bij de prijs die Piëtro afgesproken heeft - eten of niet-eten, betaald moet je diner dus tòch worden. Ondanks de Spaanse geur zet ik me derhalve aan tafel bij de anderen.
Soep. Hm. Nou weet ik, waar de Spaanse geur vandaan komt: van de Spaanse soep. Geen soep dus.
Vis. Hé, wat 'n eigendommelijk, bekend luchtje... is waarachtig weer die Spaanse geur... Klein stukje vis dan maar...
En zo gaat het door, heel het uitgebreide menu: alles wasemt je tegen op 'n manier, die je angstig en gehaast spuitwater doet bestellen...
Tot de pruimen van het dessert, en het kleintje koffie toe, zijn niet vrij van de beroerde, weeë benauwde kleine-keukentjes-lucht...
Maar als ik in de hall in een van de rieten leunstoelen zit, en een Hollandse sigaar opsteek, is de geur dáárvan gelukkig van vreemde smetten vrij, ja hangt zelfs om me als een beschermend waas. Alleen is er weemoed in 't bedenken, dat dit m'n laatste Hollandse sigaar is...
Een van de jonge Spaanse collega's uit Irun was meege- | |
| |
komen, hij sprak genoeg Frans om met mij te converseren, en dus converseerden we nog een beetje, heen en weer wandelend in de schone avond op die boulevard vóór het hotel. Hij vertelde me van het onderwijs in Spanje: de helft van de bevolking was nog analfabeet; hij was vol geestdrift voor het twintigjarenplan, om 6000 nieuwe scholen te bouwen, modelscholen in alle opzichten; 30 millioen peseta's - 7 millioen gulden - waren op de begroting daarvoor uitgetrokken dit jaar.
En de bestaande scholen, die zouden, na de verdrijving er uit van de Jezuiten, van behoorlijk leken-personeel worden voorzien, dat de kinderen werkelijk lezen, schrijven en rekenen zou leren, en... denken.
Ik heb hem op z'n schouder geklopt, en gezegd: dat denken zou ik me nog maar niet zo druk om maken; als jullie maar zorgen dat alle kinderen wanneer ze van school af komen, lezen net zo gewoon vinden als lopen en eten en drinken - dan komt de rest wel later in orde. Maar toen heeft-ie natuurlijk gedacht: ik begrijp het Frans van die kerel zeker niet goed, want wat-ie nou zegt, is erger dan antiek...
Hij heeft me óók-nog een sigaar gegeven - maar 't spijt me het te moeten bekennen, die deed niet zo prettig aan als z'n geestdrift...
M'n kamertje was afgekoeld, en ik heb best geslapen. Het ontbijt was sober, wat heel goed uitkwam met de Spaanse geur die waarachtig alweer in het ontbijtzaaltje hing.
En om negen uur stond ik met Schwachtgen vóór het hotel tegen de bergen op te kijken - het was precies Locarno.
‘Ik ga proberen, sigaren te kopen’, zei ik. ‘Ik ook’, zei Schwachtgen; ‘ik neem cigarillo's, van die kleine Spaanse sigaartjes, die moeten wel goed zijn. Ze heten cigarillo's’ - hij sprak het woord met een onmiskenbaar Spaans accent uit.
Vlak om de hoek was al een sigarenwinkeltje: de juffrouw stalde verschillende soorten voor me uit - die me allemaal nogal verdacht voorkwamen. Eindelijk heb ik vijf reusachtige
| |
| |
sigaren genomen; zoals de Engelsen ze altijd kopen, zei ze. Ze kostten met z'n vijven vier peseta's, dus zowat zeventien cent per stuk, maar ze waren best, en dubbel zo groot als een normale sigaar, zodat ik er graag nòg vijf had gekocht, als ik ze maar had weten te bergen, want m'n koker konden ze niet in. Ik pufte welvoldaan m'n kleine vriend de rook in z'n gezicht, en zei: deze kun je gerust nemen, ze zijn werkelijk goed. Hij rilde en zei tegen de juffrouw: Cigarillo's.
De juffrouw wierp een stuk of wat pakjes sigaretten voor hem, kon-ie uitzoeken. Schwachtgen schudde van neen, en herhaalde, nog Spaanser dan daareven: tsjigarieljo, madame.
Ze lachte, en gooide nog wat andere pakjes sigaretten voor hem neer. ‘Tsjigarieljo's!’ zei Schwachtgen ongeduldig.
Ze wees op de sigaretten - daar lágen ze toch! En ja wel - het stond er op gedrukt: cigarillos - dat was het Spaanse woord voor sigaretten!
Nou, toen is Schwachtgen gaan wijzen: eerst naar de grote sigaar in mijn mond, en dan 't gebaar van kleiner; kleiner, nòg kleiner. En toen kreeg-ie een doosje kleine sigaren. Hij stak er een op, en hield, terwijl we wegstapten, een kleine causerie, dat-ie, zo vroeg op de dag, graag een klein, geurig ochtendsigaartje had; en hij probeerde zich te houden, of-ie nu zo'n sigaartje naar z'n zin gevonden had. Maar een Luxemburger kan niet huichelen, en twee minuten later smeet-ie z'n geurige ochtendsigaartje met een nijdige smak op het asfalt. So etwas... bah, bei uns in Luxemburg echter waren ze wèl te krijgen: de echte geurige Spaanse cigarillo's, die je desnoods vóór het ontbijt al met pleizier opstak. Ik constateerde dat mijn sigaar een juweel was, en heb Reitsma, die ook al naar een sigarenwinkel zocht, bezworen, af te zien van enig ander merk dan het mij zo proefhoudend geblekene.
En bij het instijgen in de autocar constateerde ik diep ontzag in de ogen van de collega's, voor die Hollanders, die natuurlijk-weer hun grote sigaren rookten, in de vroege morgen al.
| |
| |
We maakten een prachtig ritje langs de baai van San Sebastiaan, waar middenin bij wijze van eiland een grote berg ligt, en toen gingen we in 't hotel afrekenen, en de langslapers ophalen voor de grote tocht: over Bilbao naar Santander.
|
|