| |
| |
| |
Treinreis naar Irun
(1933)
Congresseren in Santander!
Santander, je weet wel, daar op de Noordkust van Spanje... Havenplaats, net als Bilbao, dat daar óók in de buurt ligt, de stad van de telkens stakende havenarbeiders.
Het zijn zo van die plaatsen, waarvan je al lang gemoedelijk geaccepteerd hebt, dat het nooit meer voor je zullen worden dan stippen op de landkaart. En ineens zal ook Santander (je zegt nog groenweg: Santànder, want de Spanjaarden zullen je pas later leren, dat de klemtoon op der moet vallen: Santander) méér voor je worden dan een stip-symbool.
Weer een werkelijk-gezien stukje van de aardbol méér, om als herinnering mee te sjouwen: Spanje.
Want natuurlijk, wie zou er zo krankzinnig zijn, als-ie eenmaal in Santandèr zit, niet meteen een slippertje te maken naar Madrid; en een stierengevecht te gaan kijken?
Maar dan komt er een circulaire van Dumas, over de goedkoopste manier van reizen, reductie op de Franse spoorwegen, en op je congreskaart reductie op de Spaanse spoorwegen, en je gaat berekeningen maken - die ondanks al die reductie tegenvallen. Het zal evengoed al een dure geschiedenis worden. Madrid ligt een gemeen eind nog van Santander af. Enfin, als je eindelijk op reis gaat, verkeer je in de sfeer van: 'k zal wel 'es kijken, misschien knoop ik er voor eigen rekening een paar dagen aan vast...
Dumas' circulaire spreekt ook met grote familiariteit over Irun; je neemt een spoorbiljet, met reductie, maar daar komt nog een aanvraag-formulier voor, tot aan Irun; daar logeren. 's Morgens 7 uur staat er in dat Irun een autocar, die je naar Santander zal brengen, want de spoorreis langs die Noordkust is een beetje lastig en langdurig. Die autocar zal er staan, wanneer genoeg congressisten er zich voor opgeven -
| |
| |
anders zullen we tòch per spoor moeten. Het wordt een aardige tocht met die autocar, een hele dag; lunchen in Bilbao, stad bezichtigen enz.
Je tekent onverwijld in op die autocar.
Het aanvraag-formulier voor de Franse reductie komt. 't Blijkt een halsbrekende geschiedenis: in Feignies bij de stationschef en passant het bedoelde biljet in ontvangst nemen - en oponthoud onderweg niet geoorloofd: in-ééns doorreizen van Amsterdam naar Irun...
Zorgzame waarschuwing van Dumas d'r bij, om vooral niet die slaapwagen Parijs-Irun te pakken, dat kost 212 francs extra - ruim twintig gulden.
Ik duizelde, en ging 'es informeren bij Lissone op de Dam. Dat van die dure slaapwagen was waar, je kunt veel beter in Parijs uitstappen en daar logeren. En op retour-biljetten naar Irun gaf Lissone ook 25 pCt. reductie, wel niet zoveel als de beloofde Franse, maar... óók reductie over 't Belgische stuk; en... overal onderweg uitstappen, oponthoud overal geoorloofd, dertig dagen geldig.
Het kwam erg naar m'n zin uit, zo. Ik weet niets onzinnigers, dan dat goeie oue gastvrije vertrouwde Parijs zomaar te passeren, en er niet minstens één avondje te blijven plakken.
En zo stapte ik dan 's Maandags om een uur of vijf het Gare du Nord uit, en een taxi in, en liet me naar een veel te duur hotel bij het Gare d'Orsay rijden, vanwaar ik de volgende morgen weer zou vertrekken.
Er was een hittegolf - en ik ben in het veel te dure hotel ook nog meteen in een bad gekropen, al deze uitspattingen verdedigend met een: dan maar niet naar Madrid.
En daarna ben ik, volkomen opgekikkerd, met een van m'n acht goeie Hollandse sigaren in 't hoofd, kalmpjes langs de Seine gaan flaneren, nu aan de ene, dan aan de andere kant, en ik heb lekker op een bankje in de parken bij de Tuile- | |
| |
rieën zitten staren naar de Arc de Triomphe, en heb geluisterd naar die eigenaardige Parijse toon, een ononderbroken zachtaardig geloei, dat daar de ondertoon is van alle geluiden. Eén zware diepe toon, ontstaand uit samenvloeiing van alle afzonderlijk getoeter der duizenden auto's en autobussen.
En toen het donker werd, ben ik weer opgestapt, en heb met weelderige zorgvuldigheid in een van die zijstraten aan de linker Seine-oever een restaurantje uitgezocht dat me leek, en ben daar op een leren stoeltje aan een gedekt tafeltje, knus achter een rijtje boompjes-in-potten, neergestreken, en heb er een diner van 15 francs, prix fixe, besteld. Het begon met drie stukjes rooie biet in 't zuur, en eindigde met een dikke tros pittige zoete witte druifjes. De kelner was vriendschappelijk en had nog minder haast dan ik, en le patron kwam een praatje maken, en kommandeerde nóg een tros druifjes naar me toe, toen hij zag, hoe ze mij smaakten.
En ik ben slenterend een bedevaart nergens naar toe gaan maken, om te kijken of ik de weg nog wist langs al de monumenten, over al die heerlijke avond-boulevards, en ik heb weer op een terras bij m'n glas koffie zitten luisteren naar de Parijse toon, en heb net als de anderen een avondblad gekocht, en de kopjes der artikelen gelezen, en 't blad weer naast me neergelegd.
En niemand, die Parijs niet kent, kan begrijpen, hoe zo'n verloren avond te midden van al dat geroezemoes je brengt in een stemming van weldadige rust en innige tevredenheid. Dàt is nog eens uitrusten; daar haalt geen dorpsavond bij in het meest afgelegen nest van een vacantieoord!
Hangend over 't achterbalcon van een autobus, die ons gierend rondsleurde door een goed-geordende chaos, ben ik weer in de buurt van m'n hotel gekomen. Op m'n kamer heb ik eerst nog 'n soort stemmingsbrief naar huis geschreven...
En toen, terwijl de Parijse toon door 't raam kwam zingen als een milde begeleiding van mijn vreedzaam denken over het schone preludium, dat deze avond toch wel was geweest
| |
| |
op het congres-gedoe, dat me wachtte, ben ik in een gezonde slaap gevallen - zonder te weten hoe laat het eigenlijk zowat geworden was...
En het zij reeds nu met weemoed vastgesteld na m'n Spaanse reis: van al de acht dagen, zo razend interessant ze overigens ook waren - is die avond in Parijs het mooiste brokje geweest.
Elke keer dat je er komt, wordt Parijs je liever. 't Is of het je welkom heet, zoals een goedige grootmoeder dat zou doen: zo jongen, ben jij daar weer 'es, puf maar 'es op je gemak uit van al de koue drukte, die er in de wereld is, maak het je makkelijk hoor, en laten we wat babbelen, en als je liever je mondt houdt is het ook goed...
Wie 'es uitrusten wil, ga 'es 'n paar dagen naar Parijs...
***
Hoe verder reis, hoe gemakkelijker. Irun, tweede klas, roken, zeg je tegen de knecht van het hotel. En je loopt hem maar achterna. Hij daalt een trap af, de perrons zijn onder de grond, want de trein naar het zuiden begint, met onder de Seine door te gaan.
Ik wil óók afdalen, maar een stentorstem roept me bij m'n naam. En meteen is er de internationaliteit: Liepins, de reus met de kinbaard uit Riga, en Schwachtgen, de kleine Luxemburger, wuiven me vrolijk toe: ze moeten nog even een kaartje kopen - wacht even! Begroeting; en onderhand komt Toni, de Roemeen aangestapt, elegant onder een stroohoed, en met een paraplu aan zijn arm hangend.
We dalen de trap af, en vinden beneden op het perron nog meer congresgangers; hebben allemaal ingeschreven voor die autocar in Irun.
We zoeken plaatsen. Ik heb het gemakkelijk: mijn hotelman heeft gezorgd voor een raamplaatsje.
We rijden. Zo, dit is dus de coupé waarin we de hele dag zullen doorbrengen... Tegenover me zit een dame van
| |
| |
raadselachtige leeftijd, met enorm-lange witte handschoenen, en naast haar een soort kostschooljongetje, dat daarnet hartroerend afscheid van z'n mama heeft genomen. Als we de tunnel door zijn, en in het daglicht nog op een Parijs station stoppen, wipt het veertienjarige ventje de trein uit en komt terug met een fles bier en een schunnig Parijs blaadje. De fles bier deponeert hij boven zich in het bagage-net, het krantje gaat-ie zitten lezen. In het helle daglicht is m'n overbuurvrouw zich dadelijk wat gaan bijpoeieren, maar haar leeftijd blijft twijfelachtig. Te meer, omdat ze me vertelt, dat ik hier niet roken mag. Ik wijs protesterend naar het asbakje - maar bedenk tegelijkertijd, dat ik nog maar vier Hollandse sigaren heb. En ik vraag dus beleefd, of roken haar hindert, waarop ze aanminnig zegt: Si m'sieu. Nou vooruit, dan maar uitscheiden met roken voor vandaag. Of straks in de zijgang maar een trekje doen...
De reis wordt eindeloos en vervelend. Eerst drukke gesprekken met de andere congresgangers - maar in Bordeaux zijn we allemaal landerig. 't Is ook snikheet... Toni, man van de wereld, maar evenzeer natuurmens, zegt tegen onze overbuurvrouw: Madame permitteert? en trekt z'n colbert uit - ik volg dadelijk zijn voorbeeld. Madame knikt zuurzoet, en zet zich tot slapen. De gordijntjes voor de open raampjes flapperen in de wind, en stinken naar heel oud stof. Het kostschooljongetje schijnt in Bordeaux uitgestapt te zijn - of al eerder, maar z'n fles bier ligt nog onaangeroerd in het bagagenet. Ik biologeer die fles bier; dat voortdurende schudden is toch niet goed voor die fles; d'mee knalt-ie open, en spuit m'n overbuurvrouw nat... Ik moest me maar over die fles bier ontfermen... Maar als dan het jongetje eens niet is uitgestapt, maar ergens anders in deze trein kennissen heeft gevonden, en straks terugkomt?
Het landschap wekt op tot zelfmoord. Dat zijn nou de beroemde ‘Landes’; liederlijk vervelende bossen, en nergens een huis of een mens. Soms ook velden, met lage struikjes,
| |
| |
een goeie halve meter hoog; maar de trein rijdt zo hard, dat ik maar niet kan uitmaken, wat dat voor struikjes zijn. Af en toe een veld met maïs, duidelijk in 't voorbij-snellen te herkennen. En in die bossen overal onder aan de bomen bekertjes, precies zoals ik dat geleerd heb van de rubberplantages. Dit hier, heb ik nooit geleerd - zo tapt men, begrijp ik, terpentijn of hars uit die bomen. Geen boom heeft men blijkbaar met rust gelaten; goeie hemel, me dunkt, Zuid-Frankrijk moet de hele wereld van hars en zulk spul voorzien.
Als we ergens aan een stationnetje stil staan, waaróm weet ik niet, want er stapt niemand in of uit, kan ik op m'n gemak de raadselachtige lage struikjes bekijken.
Het zijn wijnstokken; hier groeien nu de druiven waar de echte Bordeaux van gemaakt wordt! Het valt me lelijk tegen: dat goed is maar half zo hoog als de wijnstokken op de Duitse berghellingen. En onsmakelijk, dat die akkertjes d'r uitzien!
Er ligt zo'n gemeen vals-paarsgroengrijs waas over de bladen; dat komt van het bespuiten met Bordelaise-pap, tegen de druifluis, zegt Toni. Kan allemaal wel, maar ik had me de zaak minder petiterig voorgesteld: zoiets als onze Westlandse kassen, maar dan in de open lucht.
De coupé begint viezig te worden, hoe begrijp ik niet. En m'n overbuurvrouw wordt elke vijf minuten een jaartje ouder; ze slaapt met openhangende mond, en heeft de tachtig overschreden; 't is een zielig stukje mens geworden.
Levasseur, Franse gedelegeerde, is bij ons komen zitten, en rookt eigengerolde sigaretten van een adem-benemende kwaliteit, maar madame kan er blijkbaar tegen...
Een restauratiewagen is er niet; ik wou maar dat ik wist of die fles bier nu werkelijk van dat jongetje geweest is, of dat-ie hem heeft moeten kopen voor madame... Maar waarom drinkt ze er dan niet van?
Ik doe maar weer 'es een dutje... Ga maar weer 'es bij Reitsma kletsen. Maar die heeft óók geen opwekkend nieuws:
| |
| |
een van de medereizigers heeft hem verteld, dat er in Irun maar twee hotels waren, en het ene had nog meer punaises dan het andere; hoe kan men jullie aangeraden hebben in Irun te gaan logeren!
Kan een fijne boel worden, zeg ik tegen Levasseur en Toni: de hotels in Irun zitten vol wantluizen, zeggen ze. Dacht ik wel, zegt Toni. Onzin, zegt Levasseur, zal wel een mop zijn geweest en àls het zo was, dan gaan we er nog niet dood van, hoor!
Ik begrijp zijn kalmte: hij, met die sigaretten, rookt eenvoudig z'n slaapkamer even uit en gaat maffen. Maar ik, die zowaar nu al jeuk heb?
Madame tegenover me is een soort stoffelijk overschot geworden van wat er in Parijs vertrok; moet blijkbaar óók naar Irun; net iemand om het met een hotel zo nauw niet te nemen...
En het landschap wordt hels-vervelend. Niet meer zoveel bos, meer uitkijk. Maar saai: die grijsblauw bespoten druivenakkertjes, wie ter wereld heeft voor die banaliteiten toch het schone woord wijngaard uitgevonden? Er is geen verschrikkelijker tocht dan een ‘te midden der wijngaarden’.
En dan maar maïsvelden. Ook niet in orde; maïsvelden zijn er in Amerika en Afrika, en in Europa in de Povlakte. Hier hóren geen maïsvelden te zijn, dat is geen eerlijke aardrijkskunde meer.
Madame is rechtop gaan zitten. Heeft haar handschoenen afgedaan. Doet toebereidselachtig. Zal ze eindelijk het bier gaan drinken? Dat zal haar dan tegenvallen: dat bier is zuur natuurlijk; tien uur lang zùlk schudden, dat houdt geen bier-ter-wereld uit.
Mis, madame gaat zich op-kalefateren. Heeft een volslagen toilet-doos, met spiegel, op d'r schoot. Stukadoort haar rimpels weg. Herstelt haar wenkbrauwen. Voorziet haar wangetjes van een vaag rood, uitgewreven met een telkens- | |
| |
weer gepoeierde vinger. Dan de lippenstift, fel rood; de bovenlip wordt een zuiver gevormde accolade...
En zij verjongt zienderogen. Haar leeftijd wordt twijfelachtig. Ze gaat dóór; ze kon nu m'n dochter wel zijn, wat haar jaren betreft... Nu mikt ze met een zwarte stift op haar ooghoeken bij de neus. Poeiert weer. Een schoon perzik-waas veraanminnigt haar gelaat. Hoe heb ik ongeroerd, uren lang tegenover dit argeloos-bekoorlijke schepseltje gezeten?
Ze is nu twintig jaar. Ze zet een schuin hoedje op, en duwt en plukt aan haar oude-damesharen.. ze is negentien; d'r haar is kapsel geworden. Ze doet een dun zijden sjaaltje om d'r hals, gaat staan, en glijdt in een slanke zwarte mantel en grijpt haar kleine leren handtasje.
De trein stopt. Het achttien-jarige ding knikt ons vriendelijk toe, en dartelt het perronnetje op..,
Hendaye, de Franse grensplaats; over 'n paar minuten zullen we in Irun zijn; nou, 't werd tijd...
|
|