Een bonte bundel
(1935)–Theo Thijssen– Auteursrecht onbekend
[pagina 156]
| |
Luxemburg
| |
[pagina 157]
| |
aan de twee andere zijden café's van diverse standing, en een stuk of wat apotheken en drogisterijen en zadelmakerijen - enfin, een echt marktplein van een plattelands-centrumpje. Op het smalle terrasje van het grootste café lieten we ons neer in de rieten leunstoelen, en keken toe, hoe aan de andere zijde van de ingang een gezelschap Luxemburgers zat te domineren bij een potje bier. Een kelner, die zó uit de Amsterdamse ‘Poort van Cleve’ kon zijn weggelopen, kwam een gemoedelijk praatje hij ons maken. In de loop van dat praatje gaf ik een kleine uiteenzetting van onze lichamelijke gesteldheid, hierop neerkomend, dat we eten moesten - en toch eigenlijk ook niet eten moesten. Waarop hij zei, dat hij 't dan wel begreep, en alleen nog maar weten wou, wèlk bier we dazu, d'rbij, moesten hebben. Nou, jullie gewone bier, hè, zei ik tactisch, en hij knikte sympathiek, en ging de lege glazen van de domineerders weghalen. Het was wonderlijk rustig op dat pleintje. Een jonge man was bezig, uit het café naast ons, klapstoelen aan te dragen, en die uit te zetten op het middenstuk van het plein, rondom tafeltjes, die er al stonden. En toen kwam hij met een emmer water en een zeemleren lap, en ging al de stoffige tafelbladen reinigen. Wij keken gespannen toe, of-ie aan dat ene emmertje water genoeg zou hebben, en ook interesseerde ons de vraag, in welke volgorde hij de tafeltjes zou nemen om zo weinig mogelijk te lopen; en we voelden het bepaald als een stoornis, toen de kelner, zij het ook geluidloos, twee stevige glazen bier op ons tafeltje neerzette.... De domineerders bleken óók weer besteld te hebben, maar zij gingen meteen maar aan 't afrekenen met de kelner, en dronken staande de nieuw gebrachte glazen leeg. Er waren verscheidene ‘rondjes’ in de knoop geraakt, want het afrekenen duurde lang, en werd dus onderbroken door een állerlaatste glas, ná 't laatste. Wij dronken af en toe een slokje, in afwachting van de eetwaar, waarbij het bier bedoeld was. Doch die eetwaar kwam niet. De domineerders waren, na een afscheid vol har- | |
[pagina 158]
| |
telijke handrukken, in verschillende richtingen verdwenen; de kelner had hun glazen en het kistje met dominostenen weggehaald. De jonge man met 't emmertje had alle tafeltjes een beurt gegeven, en stond in nadenken verzonken - of-ie al die stoelen ook zou moeten doen.... Er kwam een oud kereltje op een van de stoelen zitten, een straatzwervers-figuurtje; en daarmee begon de jongeman een kalm gesprek. Ik keek naar ons bier, en dacht aan m'n Luxemburgse vriend Schwachtgen, die verleden jaar een kleur van schaamte had gekregen, bij de gedachte: als z'n vrouw hem eens kon zien, het zonderlinge Zweedse brouwsel werkelijk drinkend bij wijze van bier! Nee, dán bij ons, in Luxemburg, daar is het bier substantieel, eten en drinken tegelijk.... Er zou toch tussen die kelner en ons geen misverstand zijn.... hij zou toch niet begrepen hebben, dat we ènkel bier bedoeld hadden? Onze kelner kwam in de deuropening staan, en keek in volle gemoedsrust toe, hoe wij in vredesnaam nóg maar weer 'es een slokje uit onze glazen namen; zo kijkt niet een kelner, die een onuitgevoerde bestelling op z'n geweten heeft.... Het bedelaartje wenkte. Onze kelner wandelde er op af, en ging zich mengen in het kalme gesprek der twee. Een mooi aangeklede onderofficier, in een spiksplinternieuwe parade-uniform, stapte voorbij; en groette het drietal joviaal. Onze kelner kwam terug en stapte weer naar binnen. De bedelaar nam een andere stoel, bij een tafeltje; de jongeman nam z'n emmertje op en slenterde weg. In een zijstraat toeterde een auto. Toen werd het plechtig van stilte; en een laatste zonnestraal viel over de daken op een hoge boom, en onder de bomen ving de schemering aan. Mijn zoon rilde, en zei: ‘'t Is waarachtig al bij achten’. Ik begreep, dat hij, zij 't ook bescheidenlijk, verging van de honger, en tikte aan 't raam, om de kelner een ultimatum te stellen. De kelner kwam naar buiten, en droeg op een blaadje een kleine bokaal, gevuld met vocht, dat ik later ‘Mosel’ zou leren noemen; hij knikte mij geruststellend toe, en bracht de | |
[pagina 159]
| |
Mosel aan de bedelaar, die dadelijk met achteloos gebaar een muntstukje op het tafeltje lei, dat de kelner opstreek zonder ernaar te kijken, om daarna kalm terug te wandelen, 't café weer in. ‘Acht uur’, zei m'n zoon bitter, en z'n hand greep naar z'n glas bier - maar hij liet ze, moedeloos, weer zakken. Ik stond op. Mijn bestelling, dacht ik, is mislukt. Mijn Frans - of heb ik Duits gesproken? - is blijkbaar onvoldoende geweest. Ik ga naar binnen, en probeer met méér succes, iets eetbaars te bestellen - om dan m'n zoon wijs te maken, dat ik opgespeeld heb, wanneer nou 'es eindelijk het bestelde kwam? Maar ik had nog geen stap in de richting van de deur gedaan - of daar was de kelner al met twee bordjes. De bestelling was dus wèl geslaagd: en met voldoening ging ik weer zitten. Op de bordjes lag een reusachtige snee brood, en die was belegd, minstens drie dik, met plakken worst.... Wij gingen onmiddellijk over tot verwerking van 't zaakje, en bekenden elkaar, dat het werkelijk substantieel was. De bedelaar op het pleintje nipte rustig aan z'n Mosel, en fixeerde ons zonder afgunst. Er kwam een man het pleintje opgelopen met een stapel papieren, en die deelde hij uit, alle winkels en café's in-en-uitwippend, en de bedelaar wenkte hem, en kreeg óók zo'n papiertje. Op ons tafeltje kwam de gulle bezorger er ook een deponeren: 't was het programma van 't concert, dat de Groothertogelijke Militaire kapel zou geven ter ere van ons congres, om negen uur, en niet om half negen. ‘Nóg een gemeente-werkman’, zei m'n zoon, en hij wees naar een nieuwe verschijning: iemand met een stelletje borden op standaard; ‘Sens interdit’Ga naar voetnoot1) stond er op. Die borden ging hij plaatsen op de hoeken van alle straten, die op het pleintje uitkwamen; wij begrepen het: tijdens het | |
[pagina 160]
| |
concert zou geen gerij en getoeter van auto's ons mogen storen. ‘Wéér een’, konstateerde m'n zoon. En hij had gelijk: daar was de lantaarn-opsteker! Mijn hart ging open: in hoeveel jaren had ik geen lantaarn-opsteker gezien; en deze was precies zoals hij zijn moest: ernstig, waardig, en volkomen haast-loos. Maar mijn zoon keek misprijzend en zei: ‘Gáslantaarns! Honderd jaar achter, hoor!’ Maar zo'n jongen weet ook de sfeer niet aan te voelen en te waarderen. Het zou eenvoudig belachelijk geweest zijn, als op dat intieme pleintje - de programma-rondbrenger liep nu alle voorbijgangers van een papiertje te voorzien - de man met de Sens-interdit-borden liet nog met groothertogelijk gebaar wat auto's passeren, vóór hij z'n standaard plantte - de bedelaar was in gesprek geraakt met een krijgshaftige operette-officier, en onze kelner kwam vragen of de Luxemburgse ‘huisworst’ naar genoegen was geweest, - het zou om te gieren zijn geweest, als op dat intieme pleintje de lichtjes zo-maar vanzelf waren aangepift.
Half negen - nu moeten er toch zo langzamerhand congresmensen verschijnen, zei ik, want die weten niet beter, of de muziek begint om half negen. En nauwelijks had ik de woorden uit m'n mond, of daar kwam Neumann, uit Wenen, schuins het pleintje over gestapt, druk pratend met een kleinere meneer. Hallo, hallo! Ah, camarade Thiessen.... en Neumann stelde ons voor: Camarade Priëto, délégué de l'Espagne.... en ik drukte, voor 't eerst van m'n leven, een Spanjaard de hand. Ga zitten, ga zitten. Nee, we gaan nog niet zitten, maar we komen terug. We moeten nog een collega uit Bolivia oppikken, die is er óók. En Neumann was alweer weg, de kleine Spanjool meesleurend. ‘Asjeblieft,’ zei ik stralend tegen mijn zoon, die nog wat bleek zag van het plotselinge frans-moeten-spreken, ‘Spanje, Bolivia.... wacht maar, je zal nou'eres een internationale beweging meemaken, jong.’ | |
[pagina 161]
| |
M'n zoon wees op het programma van de militaire kapel, en zei: ‘Wat ze spelen, is anders óók niks.’ Ik zweeg beschaamd, want het wàs een antieke collectie moppen; maar gelukkig kwamen daar plotseling Binder, uit Wenen, en fräulein Wahlmann, de Zweedse, bij ons neerstrijken. En de eerste begroetingen waren nog niet eens gewisseld, of daar waren Neumann en Priëto terug, de Boliviaan medevoerend; en van de andere kant vroegen een paar Fransen om stoelen; en de Luxemburgers kwamen, en toen was het niet meer bij te houden, wie er allemaal wel waren: dat hele terras zat vol met congresgangers. En de muziektent had de grote lampen aan, en zat vol met z'n militaire kapel, en langs ons kwamen de luisteraars flaneren, en af en toe schoot er uit die voorbijgangers wéér een congressist op ons af, en bleef ‘plakken.’ Mon fils transpireerde enigermate, want ik had Neumann knip-ogend verzekerd, dat het jongemens zo graag vreemde talen sprak, en Neumann kweet zich met duivelse wellust van z'n taak, om aan dat verlangen te voldoen. Van de muziek hebben we niet al te veel last gehad....
De Boliviaan sprak van dat gemakkelijke Frans, en vertelde interessante dingen van zijn land. Dat had, wat het verkeer betreft, het stadium van 't ‘spoorwegnet’ overgeslagen: de verbinding tussen de binnenlanden en de buitenwereld levert de vliegmachine. Hij was voor 't eerst van z'n leven in Europa; een reis van enige maanden. En ik keek dat knusse pleintje rond, waar al die dikke Luxemburgers serieus zaten of stonden te luisteren naar de ietwat-verjaarde ‘suites’ en ‘marsen’ van hun fraai-geuniformde militaire kapel; en ik dacht: om te beginnen is-ie toch wel in een zéér eigendommelijk hoekje van Europa terechtgekomen. En de Spanjaard vertelde van z'n revolutie, en in z'n lachende donkere ogen las je zijn heilige geloof, dat zijn land nu een paradijs zou worden.... | |
[pagina 162]
| |
We rekenden af, en wilden de avond voor afgelopen verklaren. Maar de Luxemburgers hoonden dit denkbeeld uitvoerig, en stelden voor, ergens nog.... een goed glas bier te gaan drinken met het hele stel. En zo zakten we in groepjes af naar het stationskwartier, mijn zoon tussen twee Luxemburgers, die hem met Frans en Duits tegelijk lastig vielen. En kwamen terecht in een soort grote muziekhal, waar een moderne ‘band’ de nieuwste ‘Schlagers’ in onze oren dreef, en waar de dikke rook der slechte sigaren te snijden was. En je bestelde in het Duits, en je rekende af in het Frans, of omgekeerd, al naar het toeval besliste; en je betaalde, met Belgische francs, acht en twintig cent voor een portie ijs, die in Holland twee kwartjes zou hebben gekost....
* * *
M'n zoon was braaf geweest, en had de hele ochtendzitting bijgewoond. Maar ik zelf had hem de raad gegeven: ga vanmiddag nou maar'es Luxemburg bekijken - als je wachten moet tot ik mee kan, kon je wel'es een strop halen. En we hadden afgesproken, elkaar weer te vinden op het terrasje van dat geschikte restaurantje op dat pleintje; het gebouw met het bevlagde balkon, daar moesten we n.l. 's avonds wezen voor de vredesdemonstratie. Hij liet me daar op dat terrasje nog al lang wachten, maar ik zat me opvoedkundig te verkneukelen: hoe 't ook liep, zo'n hele lange middag rondscharrelen zou hem in de leerzame noodzakelijkheid brengen, z'n mond in 't Frans óf Duits te gebruiken.... Ik zag hem al in gesprek met de een of ander op een bankje - ik hóórde hem al keuvelen, steeds vrijmoediger, in een vreemde taal.... Daar was-ie, stralend. Gezellige middag gehad? Reuze! Twee Hollanders, lui van mijn leeftijd, tegengekomen, we zijn de hele middag met z'n drieën op stap geweest. Die ene woonde in Leiden, de andere in Den Haag; hier, wacht, hier heb ik hun kaartjes. Verduveld leuke lui waren 't. | |
[pagina 163]
| |
Hm, zei ik, la' we maar gaan eten. Om leuke Holanders tegen te komen, hoef je anders niet helemaal naar Luxemburg te gaan. En onder 't eten verzonk ik in, zwijgende, fantasieën: hoe ik zou doen, als ik nog zijn schone leeftijd had. Ik zou... voor onze vrije avond na de demonstratie, een afsprakie gemaakt hebben met het Russische vertaalstertje, teneinde Frans, Duits en Engels tegelijk te kunnen oefenen. Maar de jeugd van tegenwoordig.... die weet niet wat erentfeste degelijkheid is! Het is zo jammer, o, het is zo jammer, dat het verstand pas komt met de jaren - en dán is het te laat.... |
|