Een bonte bundel
(1935)–Theo Thijssen– Auteursrecht onbekend
[pagina 148]
| |
Sleutel-mysterieIk kom Donderdagsmiddags met het echtpaar Reitsma ons Stockholmse hotel binnen, en we besluiten, even naar onze kamers te gaan, vóór we ons opmaken om te gaan eten. We halen de sleutels van onze kamers aan de ‘Reception’, en pakken de lift. Ik sta met mijn sleutel in mijn hand; nummer driehonderd dertig staat er in het koper geslagen. Ik loop nog even mee, om hùn kamer te bekijken, en stap vervolgens, de sleutel in m'n hand, de lange gang door naar mijn eigen kamer. Arriveer voor de deur. Zal die opensluiten. Konstateer met sprakeloze verbazing, dat ik de sleutel niet meer heb! Voel àl m'n zakken na. Geen sleutel. Inspecteer mijn aktentas. Geen sleutel. Toch niet ergens in de gang laten vallen? Ik loop, onderweg langzaam-speurend, terug naar Reitsma's kamer, en klop daar aan met de boodschap, dat ik vermoedelijk zonder erg m'n sleutel ergens bij hen heb neergelegd. Ze laten me binnen - we zoeken met ons drieën de hele kamer af - de sleutel is er nièt! Ik inspecteer ten tweede male al m'n zakken en m'n tas, en kom tot de ietwat-radeloze konklusie, dat ik het me dan zeker maar verbééld heb, dat ik m'n sleutel in ontvangst nam. Ik zal dus weer naar beneden moeten, om hem even te halen. Maar op de gang denk ik: het is tóch geen lolletje, met een droog gezicht daar beneden bij de Reception om een sleutel te gaan vragen, die ik naar m'n diepst-innerlijke overtuiging daarnet al gekregen heb. En ik wandel weer, nauwkeurig de vloerloper afzoekend, naar m'n kamer terug. Sta voor m'n deur. Doorzoek ten derde male m'n tas, en daarna weer al m'n zakken. Geen sleutel. Kalm blijven, vermaan ik mezelf, geen overspannenheden nu. Ja, je hebt gelijk, er zijn nog zakken, die je niet doorzocht hebt, dat is waar. Maar die zitten in je andere pak, dat daar binnen hangt, en daar kan je tóch niet bij: trouwens, als-ie daarin zat, de sleutel.... Kalm nu, dit is geen denken meer.... Ik pak de lift. Kijk onder de kussens van de zitbank, of-ie | |
[pagina 149]
| |
soms dáár achter weggegleden is. Interpelleer beneden de liftboy, die echter geen Duits verstaat. Stap naar de Reception en loer naar 't loketje nummer 330. Neen, m'n sleutel is er niet, ik zie 't al; 'k heb hem dus wel degelijk daareven gehaald. Gelukkig verstaat de reception-chef wel Duits, en ik doe verslag van het mysterie. O, die komt wel terecht. - Ja, maar hoe kom ik nu m'n kamer in? Hij zal even 't meisje waarschuwen; - gaat u maar naar boven.
Ik terug. Interpelleer nu de liftboy met welsprekende handgebaren, voornamelijk om hem uit te leggen, waarom ik weer zo gek met de kussens doe. Hij doet erg deelnemend, maar de sleutel blijft weg. Boven op de gang tref ik voor m'n kamerdeur het meisje. Zwart japonnetje, wit schortje, gekapt kopje; overhandigt me lieftalliglijk, maar toch met een eigenaardig-moederlijke glimlach, m'n sleutel, en vangt dan aan, een Zweeds redevoerinkje te kwelen. Maar een duizendpondsgewicht is mij van 't hart gevallen. ‘Ha!’ heb ik gezegd, en ik sta al met de sleutel m'n deur te openen. Ja natuurlijk, zij staat me daar het verhaal te doen, waar ze m'n sleutel gevonden heeft. Jammer toch, dat ik niet eventjes wat Zweeds geleerd heb vóór ik naar Stockholm ging.... Maar enfin, danke schön, en ik wil me in m'n apartementen terugtrekken.... Het juffie loopt mee; niet met oneerbare bedoelingen, want ze wijst op m'n sleutel; wàt ze zegt, versta ik niet, maar wel begrijp ik, dat ze de sleutel weer opeist. Hm. ‘Sprechen Sie deutsch, parlez-vous français, do you speak English?’ probeer ik. Ze schudt lachend van nee. We besluiten beiden, het dan maar met gebaren af te doen. Zij pakt de sleutel en trekt. Ik houd vast. Ze wijst op de sleutel, en dan op zichzelf. Ik wijs óók op de sleutel, en dan naar mezelf. Ze rukt, en hééft de sleutel. Haar glimlach wordt overstelpend-moederlijk. ‘Kijk nou, sukkel, wat doèt zo iemand als jij ook zo ver van huis te gaan -’ zegt die glimlach. En ze duwt me de sleutel onder m'n neus, en laat me | |
[pagina 150]
| |
zien, dat-ie óngenummerd is; en ze wijst weer op zichzelf, en maakt dan een wereldomvâmend gebaar: hiermee open ik al de kamers op deze afdeling, dit is mijn speciale kamermeisjes-sleutel, daar blijf jij met je idioten-vingers àf natuurlijk.... Ik knik, en grinnik stompzinniglijk. Er is maar één manier, om mijn gevoel van eigenwaarde terug te krijgen op dit hachelijk moment: Zweeds spreken. Had ik toch maar, vlak voor ik wegging, Ligthart's reisverhaal over Zweden doorgelezen, dan zou ik nog precies geweten hebben hoe je in 't Zweeds bedankt.... Maar ik waag het er op; láát ik het een beetje radbraken, doordat de juiste uitdrukking nog maar vaag in mijn herinnering is blijven hangen - het zal toch in ieder geval wel op 'n bedankje lijken.... ‘Tank so mycket’, zeg ik dus unverfroren. ‘Tak’, corrigeert ze de n weg. ‘Tak so mycket’, verbeter ik, trots op maar-één fout. ‘Myckèt’, corrigeert ze weer; ik vervang gehoorzaam m'n ‘toonloze’ e door een ‘doffe’. Maar nu leg ik weer de klemtoon verkeerd. ‘Mycket’, zegt ze me voor. Wel, dit juffie is er nog eentje uit de tijd van de splitsing der moeilijkheden.... en in het laatje van m'n tijdelijke schrijftafel heb ik een drietalige mededeling liggen, dat het 't personeel ten strengste verboden is, fooien aan te nemen, dat komt allemaal wel op de rekening - derhalve is deze taalles een proeve van onbaatzuchtige hulpverlening. Ik herhaal dus geestdriftig m'n bedankje in m'n pas-gekuiste ZweedsGa naar voetnoot1) en ze verdwijnt na een buiginkje. ‘Zo’, denk ik ‘en nou 'es kijken, of ik die sleutel soms hier in de kamer ergens heb neergelegd.’ En waarachtig, lezer, ik ben dwars tegen alle logica in, gaan zoeken, zo radeloos had de geheimzinnige verdwijning van die sleutel me al gekregen....
Twee dagen lang geslapen in een onsluitbare kamer; en elke keer dat ik de reception passeerde, hoopvol naar 't loketkastje gekeken, of m'n sleutel al terecht was. En waarachtig, | |
[pagina 151]
| |
Maandagmiddag, daar hangt-ie d'r. Eindelijk gevonden? vraag ik juichend. Nee, 'n andere laten maken, zegt de chef, me m'n sleutel overreikend. Ik kijk wantrouwend: 't is precies m'n oue.... Maar hij wijst me op de cijfers van 't ingeslagen nummer: daar zit aan één kant nog een braampje in. - Zo, nou enfin, blij dat het zaakje nu in orde is.... - Och meneer, gezanik met sleutels heb je in een hotel altijd. - Nou maar dit is toch werkelijk een mysterie. - Meneer, Zweden is vol mysteries....
Afrekening. Is nogal gemakkelijk: onder aan de rekening staat 15 procent voor ‘Service’ bijgeteld, dus.... geen gezanik van fooien. Ik betaal, en kijk nog even de nota door, vóór ik die in m'n portefeuille stop. Alles klopt, alleen: er is één onleesbaar iets, dat 5 kronen heeft gekost; dat intrigeert me toch, en ik loop terug, en vraag wijzend: wat dàt is geweest? ‘Schlüssel’ zegt-ie; en hij is zeer welwillend, en spelt, letter voor letter aanwijzend op het papier: N-y-c-k-e-l. ‘O!’ En ik lach hem toe, en we wisselen blikken vol vergevingsgezindheid; ik houd niet van chicanes. Maar mij dunkt, dat het dik betaald is: over de drie gulden voor een sleutel.... en daar, o administratieve leukheid, nog 15 procent boven op voor ‘bediening’.... |
|