een goeie naam móét hebben. Daar heb ik, na 't eten, bij een kopje koffie nog een uurtje een sigaar zitten roken, totdat ik eindelijk zo'n beetje het gevoel kreeg, nu toch wel een trammetje naar huis kunnen pakken, zo doodgewoon was alles. Ik stapte op, wandelde de straat weer verder. Langs het standbeeld van Pestalozzi, een heel goed standbeeld, want het geeft zo mooi de milde goedheid van de paedagoog-mensen-minnaar te zien.
De straat liep uit op een kade langs het meer van Zürich. Het was ook daar heel goed wandelen; op een terras was een ‘uitkijktafel’, met behulp daarvan kon je alle toppen die je daar aan de overkant ziet, determineren; ik heb waarachtig nog een poging aangewend, om ‘de’ die of die d'r uit te zoeken - waarom weet ik niet. Maar 't was een beetje dampig in de verte, en toen ben ik maar op 'n bank gaan zitten kijken zonder me om de namen te bekommeren. Totdat het me te fris werd.
Langs de Limatkade weer terug. De aardrijkskunde is tóch wel aardig, dacht ik; ze komt altijd zo goed uit; ja, ja, de Limat ja, in het meer van Zürich, da's waar ook. Hier is nou die gedenkwaardige plek, hier, bij deze brug, waar de Limat zich in het meer van Zürich stort.
Een eind verder midden in de stad, daar bleek de Limat geëxploiteerd te zijn; was overbouwd door een hele installatie voor het leveren van beweegkracht, met een stelsel van sluisdeuren waarmee het water gemaatregeld werd. En daar ben ik in een lach geschoten om mijn onnozele verwondering, dat het water hier niet naar het meer toe liep, maar d'r àf. 'k Had tóch de aardrijkskunde bij het onthouden ietwat verkracht: de Limat kwam hier uit het meer, juist, en dan stroomt-ie zo naar het Noorden....
Bij stromend water moet ik altijd oppassen; als daar een leuning bij is, raak ik altijd aan 't baliekluiven, en kan dan blijven kijken; met diep in me de verwachting, dat het eindelijk wel 'es zal ophouden, dat nu alle water voorbij is.... Die Limat heeft me óók weer lang opgehouden tenminste. Maar