van de kamferboom kan plukken, en van de ceders van de Libanon. Eigen bron met geneeskrachtig water....
En daar werden we officieel verwelkomd door een oue ‘Genosse’, in het Duits en in het Frans, een oue weggejaagde spoorwegman, een socialist die een leven van achtervolging achter de rug had, maar ons trots dit hotel liet zien, zo'n beetje z'n levenswerk. Hij was dankbaar voor de eer van ons bezoek, hoopte dat we ook hier weer de les zouden trekken, wat de proletariërs door samenwerking kunnen bereiken, beloofde ons hoffelijk een zit en een dronk, maar leidde ons eerst rond door zijn domein, langs de kippenhokken, waar een Fransman het ware internationale karakter van de kippentaal konstateerde, langs de varkenskotten, door de moestuinen; wijzend, uitleggend, verhalend van de groei....
We waren overstelpt. We zagen een rood wonder. En toen we weer rustig zaten, en ons de thee en de chianti en de cake lieten smaken, en briefkaarten kochten, bleken de bedienende meisjes elke fooi te weigeren.
Ach, later heb ik het wel bedacht: veel van datgene wat ons zo als geweldige luxe aandeed, dat onverwachte Riviera-achtige, die zuidelijke plantengroei, dat Alpenlandschap en dat meer in de diepte - dat was dáár het gratis door de natuur geleverde. Maar op het moment van het bezoek overweldigde de idee toch: zo iets eigendom van een vakbond, zulk een vacantie-oord voor arbeiders, het was een sprookjes-achtig stuk nieuwe tijd. Die organisateur wist wel wat hij deed, toen-ie juist de rooien naar Brenscino voerde: aan die was de tocht het best besteed.
Want toen wij weer in onze auto's stegen, Fransen, Oostenrijkers, Bulgaren, Serviërs, Zwitsers, Engelsen, weet ik welke nationaliteiten nog meer, toen voelden we ons alweer een tikje roder geworden.
En we suisden weer omlaag, en snelden weer terug naar Locarno. Schitterende panorama's. En in Locarno wees de chauffeur ons de villa waar Briand had gelogeerd, en die waar Stresemann had gewoond.