Tafelend...
Het diner. De voorzitter, Kupper, die ons in drie talen begroette, had het al aangekondigd: de Zwitsers doen niet aan deftigheid en koue drukte; wat ons gepresenteerd werd, was eenvoudig en degelijk, maar van harte en gul aangeboden. Er is niet meer dan het allerhoogstnodige gespeecht, en verder hebben we echt gemoedelijk en gezellig zitten eten en drinken. Bij wijze van tafelmuziek genoten we van de ‘Chants populaires par un groupe de chanteurs tessinois.’
Alleraardigste volksliederen in het Italiaans, door een groepje natuurzangers, zo in hun landelijke kledij uit hun huizen en uit hun boomgaarden weggelopen, om zonder pretentie ons die eeuwenoude, uit Lombardije afkomstige liedjes te laten horen.
Ik smolt weg in waardering. Dàt was toch wel aardig, hoe zulke geestige pittige dingen in het volk waren blijven voortleven, van vader op zoon, van moeder op dochter waren overgegaan, met de traditionele, zangerige volksmelodieën.... En nou waren er gewoonweg zomaar wat mensen uit het volk hier bij elkaar gekomen om voor ons te zingen, wat ze anders altijd voor zichzelf zongen, onder 't werk, of 's avonds aan de haard.
Maar helaas, mijn tafelbuurman, een collega uit Bellinzona, directeur van de plaatselijke zangvereniging, deelde me mee, dat de zangers een clubje leden van de vereniging was; de dames in die aardige volks-dracht waren.... onderwijzeressen. En die liederen - die zong het volk nooit meer, die waren al lang en lang dood. Die zijn later weer ontdekt, teruggevonden; en nu wil men ze weer publiek eigendom maken, en zo zijn het geschikte programma-nummertjes voor zangverenigingen. Of het ooit weer werkelijke volksliederen zullen worden, hij twijfelde kalmpjes.
Evengoed, het was suksesvolle tafelmuziek, en ik heb helemaal in m'n eentje extra zitten te genieten van de gezichten mijner kameraden congresgangers, die ik zo duidelijk zag be-