Een bonte bundel
(1935)–Theo Thijssen– Auteursrecht onbekend
[pagina 64]
| |
Uit met een Weense vriend
| |
[pagina 65]
| |
zaamde, lei wat van die kleine munt-rommel naast het asbakje. En terwijl we nog een eindje omliepen, lichtte K. me in over 't Weense fooienstelsel. De Wener fooi is meestal twee-, vaak drieledig. Je gaat wat eten. Je bestelt, van de kaart, en wacht. Er verschijnt een picolo: wat je te drinken wenst. Je bestelt. De eerste kelner brengt je eten. De picolo je drinken. Je bent klaar, en wenkt de eerste kelner. Hij geeft een teken, dat-ie 't snapt - en roept.... de betaalkelner. Die komt. Hij is in rok; posteert zich met papier en potlood bij je tafel, en vraagt, wat je gehad hebt. Je biecht; hij ‘addiert’; je betaalt, mèt fooi - en ziet meteen de kelner die je bediend heeft, diskreet om je heen waren. Je geeft hem óók een fooi. En vervolgens leg je nog een, kleinere, fooi op de tafel; en terwijl je wegloopt, voel je achter je al de schim van de picolo op je tafel afschieten. Ik stelde K. gerust, dat 's lands wijs 's lands eer is, en merkte vervolgens op, dat er toch óók dingen overal 't zelfde zijn. ‘Die zachte wenk, dat we moesten ophoepelen of nóg iets bestellen b.v.’ En ik glimlachte nog om de leukigheid, waarmee de kelner al één halve minuut nadat we ‘klaar’ waren, de tafel leeggeruimd had. Doch ook dit bleek Wééns, en ik had het verkeerd begrepen: dat hóórde zo. De kelner móét zo gauw mogelijk afruimen; zeer waarschijnlijk eist het Weens publiek 'n beetje lege tafel, zodra het kan, om ruimte voor z'n krant te hebben. Och, ik was er de tweede dag al aan gewend. We zitten een kop koffie te drinken, in het koffiehuis van de spoormensen-vakbond. En ik heb nog het laatste slokje koffie niet doorgeslikt, of daar haalt de kelner alles weg, en we zitten voor het enkele asbakje, maar converseren rustig verder. Daar brengt de kelner twee glazen water. Weens leidingwater, komt 200 K.M. ver uit de Alpen, 't is het lekkerste water van de wereld. We converseren, waterdrinkend, verder. En zodra je glas leeg is - zet de kelner weer 'n vol voor je. Hoe lang je ook blijft plakken - hij zorgt, dat er water voor je staat. | |
[pagina 66]
| |
Zaterdags met Kövari Wenen in. De revolutie na de grote oorlog heeft er op aandoenlijke wijze alles heel gelaten; de gebouwen van het Keizerlijke Hof - waarbij ik steeds moest denken: allemaal imitatie van Parijs, net als in Berlijn, maar van minder-jonge-datum - al die mooiïgheden zijn intact gebleven. Met de Donau heb je niets te maken, die is ergens in een uithoek van Wenen, waar niemand komt. Een tak ervan, als kanaal, loopt door Wenen heen; maar de Donau zelf, die schijnt men voor je weg te houden. Nee, dàn de bergen; die waren veel dichterbij dan ik gedacht had; er staan er een paar in de stad om zo te zeggen. Die ene, wees Kövari, daar had ik gedacht, kunnen we morgen wel eens bovenop gaan kijken, dat is de Cobenzl; wij gaan met de stads-tram tot aan de voet, en dan is het nog maar een klein eindje klimmen.... Prachtig, zei ik lichtvaardiglijk. Over dat Donaukanaal lagen natuurlijk bruggen; een heette de Schweden-Brücke, een andere de Holland-Brücke, ter ere van de landen die in de ellende van de inflatie-tijd zoveel hulp hebben verleend aan de Oostenrijkers. We hebben er die middag heel wat aan afgetramd, zodat ik de volgende dagen de techniek van de Weense trammerij volledig onder de knie had: Je neemt een tramkaartje van 28 GroschenGa naar voetnoot1); als je je geneert, om van 30 Groschen die armelijke 2 Groschen-terug aan te pakken, en een gebaar maakt van: laat maar zitten, - dan negeert de conducteur dat beleefdelijk, en duwt je toch die twee Groschen in de hand. Het tramkaartje is zowat anderhalve decimeter lang, en volgedrukt met cijfers, en namen van dagen en maanden. Je kunt er drie, vier keer mee overstappen, als je maar zorgt, dat je gehele reis één aaneensluitende rit lang de kortste weg is. Je kunt bijvoorbeeld niet ergens uitstappen en een kop koffie gaan zitten drinken, en daarna weer verder gaan met een andere lijn. Want dan ziet de conducteur aan de | |
[pagina 67]
| |
knippen op je kaartje, dat je niet de eerstvolgende aansluitende wagen hebt genomen. Af en toe haalt zo'n conducteur zelfs z'n horloge d'r bij, om te controleren, of hij je kaartje nog geldig mag verklaren! Overigens moet men zich van het wereldstad-karakter van Wenen geen overdreven voorstellingen maken: bij verschillende tramlijnen had je een strop, als je 's avonds na half twaalf nog trammen wou: was de laatste wagen al gepasseerd. Maar dàn kon je een taxi nemen, die zijn erGa naar voetnoot1) heel wat goedkoper dan in Amsterdam. Voor de avond had Kövari me uitgenodigd, bij 'm thuis wat te komen praten; naar de zéér eenvoudige behuizing moest ik niet kijken. En zo heb ik dan een avond doorgebracht in het gezin van een oude, door verlamming reeds tien jaren werkeloze sociaal-democraat. We zaten om de tafel aan het voeteneinde van 't grote bed; Weners zijn werkelijk nog tevreden met woningtoestanden waar wij geen begrip meer van hebben. Maar interessant wàs het, en gezellig. Moeder de vrouw had speciale Wener koekjes gebakken, waar je een hele avond aan door kunt knabbelen; en de vader was er een uit de oude beweging: had nog in de gevangenis gezeten voor z'n socialisme. Had ‘Treulstra’ en ‘Von Kholl’ horen spreken; bezat een portie algemene èn politieke kennis waar ik respect voor kreeg; hield er een flink-gevulde boekenkast op na. Deed me steeds denken aan de vader van Asmus SemperGa naar voetnoot2). En maar één ding viel me van deze socialist tegen: z'n haat tegen de Tsjechen. Ja, ja, daar in die nieuwe Staat, Tsjecho-Slowakije, dachten ze d'r nou te zijn; maar hij wenste ze toe, dat ze nog eens zouden krijgen, wat ze dubbel en dwars hadden verdiend door hun verraad aan Oostenrijk. Een smérige rol hadden ze gespeeld.... Héél veel had in Oostenrijk de partij te danken aan de schoolmeesters; bij tientallen zijn in de oude keizertijd de | |
[pagina 68]
| |
onderwijzers ontslagen, vervolgd, gevangen gezet - maar ze zijn de partij het intellect blijven leveren, dat die behoefde. En nu is hùn tijd gekomen: op allerlei posten van vertrouwen zitten nu de oud-schoolmeesters. Over Mussolini kwam-ie ook te spreken, en over 't fascisme in Italië. De moord op Mateotti, daar wisten we in Holland toch óók van? En op de duur kwam Oostenrijk natuurlijk bij Duitsland - daar was het op aangewezen, ook volgens de partijgenoten. 't Was een merkwaardig-levendige kerel, en elke keer, als-ie door de kamer ging om wat te pakken, dat-ie me moest laten zien, schrok ik weer: was ik z'n lamme benen vergeten! Bij hem viel me op, wat me de volgende dagen bij allerlei Weners treffen zou: de belangstelling in publieke zaken, en de politieke scholing. Een conducteur op de tram bijvoorbeeld, aan wie ik bekend had, Hollander te zijn, om hem te bewijzen, dat ik in m'n onschuld met een ongeldig tramkaartje nog trammen wou, - begon met me over.... de wet op het onteigenen. Daar had-ie van gelezen in z'n krant, dat bestond in Holland. Zo iets moesten ze in Oostenrijk ook hebben, dan kon het gemeentebestuur de stad heel wat gauwer opknappen; nu kon ieder partikuliere eigenaar van een of ander stukje grond tot in het oneindige allerlei brokken stedenbouw saboteren. De Zondagochtend hadden we bestemd voor het ‘Prater’, de middag voor die berg, de Cobenzl. Dat Prater, eigenlijk heet het ‘Volksprater’ had ik me voorgesteld als een soort grandioos Vondelpark. Nou, er zijn stukken mooie wandeling te vinden. Maar overigens is dat Prater een reusachtige kermis, een Lunapark, het gehele jaar in bedrijf. Wij hier hebben op onze grote tentoonstellingen ook zo iets wel; maar dat is dan een soort bescheiden filiaaltje van die Weense doorlopende Prater-kermis! Voor een bezoek aan àl die etablissementen zou je enige dagen nodig hebben. Een soort kinderparadijs, zei ik; en Kövari lachte eigenaardig en vertelde: Elk Weens kind heeft de dag na z'n kerkelijke | |
[pagina 69]
| |
aanneming 'n traditioneel recht op 'n Prater-dag. Dan gaat het met moeder of vader of 'n tante een volle dag zwelgen in de kermisgenietingen daar - maanden van te voren is het die Prater-dag, welke al het denken van het kind in beslag neemt - jaren er na blijft die Prater-dag nog 'n onvergetelijke herinnering aan eindeloze zaligheid. En K. wees me toen telkens van die genietende peuters, die hun grote dag aan 't afwerken waren. Het aantal schiettentjes was geweldig, en je zag er heuse Tyrolers ernstig mikken. De Oostenrijkers zijn over 't algemeen hartstochtelijke schutters; schiettentjes renderen altijd daar.... Je moet er als vreemdeling 'n beetje aan wennen, aan die bergbewonerscostuums: dat die volwassen kerels helemaal geen lolletje bedoelen, als ze zo'n raar klein hoedje op hebben, met zo'n eigenaardige pluim. Die ‘pluimen’ dat zijn gemzebaarden, je mag alleen op je hoedje de baard dragen van een hoogst-eigenhandig geschoten gems - maar K. durfde me niet te garanderen, dat het met al die gemzebaarden op die hoedjes helemaal in de haak was; waarop ik hèm maar gegarandeerd heb, dat er wel ergens een adres zou zijn voor geschikte namaak-gemzebaardjes.... We zijn natuurlijk ook op het ‘reuzenrad’ geweest; een rad van, ik meen 60 M. hoog; aan de omtrek hangen een soort spoorwegwagons, waarin je gemakkelijk op banken zit te genieten van het panorama, terwijl je langzaam door de lucht draait. En na de verleiding te heben weerstaan, ons te laten fotograferen als hemelbestormende alpinist, hebben we toen nog een stuk ‘binnenstad’ afgewerkt.
's Middags de Cobenzl. K. z'n meisje was meegegaan - in een kittig sportkostuum. Hoor 'es, zei ik, met donkere vermoedens, - als het werkelijk klimmen wordt, dan trakteer ik liever op 'n taxi. Maar er was een hele makkelijke zigzagweg, die je nou letterlijk zonder enige vermoeienis liep, hè. En het begin was goed: trammen. Toen langs wijngaarden, waar | |
[pagina 70]
| |
je rustig zitten kan en heel goedkope ‘Heuriger’ kon drinken, landwijn van 't zelfde jaar. Lopend langs die wijnbergen - krijg je ineens de gedachte: jammer, dat je dit niet aan een klas kinderen kan laten zien, want het is toch verduveld merkwaardig.... Ik ken dat gevoel: het bewijst, dat je zèlf iets loopt te ‘aanschouwen’ waar je nog maar zeer ongewisse en vage notie van had.... Maar toen kwam dat fameuze zigzagpad.... Een rare krankzinnige gedachte komt bij je op: kledingstukken uitgooien, en langs de weg deponeren, straks bij het terugdalen kun je ze wel weer oppikken.... Nooit weer proberen, zo'n al-wegrijdende tram in te halen.... maar als je goed nadenkt, hèb je ook helemaal geen tram nagehold! Je gaat steeds vaker op je gemak, èrg op je gemak, stilstaan om het mooie uitzicht te bewonderen; je gaat zitten, omdat het hier werkelijk buitengewoon is.... Je vindt het mal en ondoelmatig, dat ze niet zo halverwege de helling hier en daar een klein leuk kafeetje hebben neergezet; waarom nou alléén aan de voet en bovenop, bij de top? Je ontmoet een grote Cook-auto, met acht-en-twintig vreemdelingen bemand: één staat er geestdriftig te wuiven, zeker een kennis van K. of z'n meisje? Maar nee, 't is een kennis van mij - d'r gaat nog een dame ook overeind staan, bonjour, ja bonjour! Ja, 't zijn kennissen, hebben 'n plaatsje in zo'n Cook-auto genomen, zijn niet zo gek om te lopen.... Of 't Hollanders zijn, vraagt K. Ja, Hollanders, zeg ik. Maar ik raak aan 't peinzen: wie waren 't ook weer! Allemachtig-goeie kennissen, dat was te merken aan de wederzijdse familiare begroeting: m'n hart (dat trouwens toch al buitenissig deed) had ik duidelijk voelen opspringen van vreugde; 't is toch aardig, zó ver van huis ineens weer van die goeie vertrouwde gezichten te zien. Maar wie waren 't nou ook weer?Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 71]
| |
Enfin, we gingen maar weer verder! en eindelijk, daar waren we op een horizontale weg; daar was café-drukte, 'n Bord met twee richtingspijlen: ‘Volkstümliche Preisen’, en ‘Luxus-Betrieb’. We wandelden de kant van de Volkstümliche Preisen uit; heerlijk normaal-horizontaal was die weg, ik begon me weer in staat te voelen nog méér bergen te beklimmen, en verklaarde, dat we toch ‘zo ongemerkt 'n aardig eindje gestegen waren - maar ‘de tweeduizend meter’ hadden we toch nog niet gehaald, onderstelde ik koel-technisch. Nee, K. meende, dat we ongeveer.... 'n 400 Meter hoog waren.... Nou, nou, protesteerde mijn eigenliefde.... Maar toen we bij de Volkstümliche Preisen aangekomen waren, heerste daar alles behalve de eenzaamheid, die toch volgens Nietzsche op de hoogten heersen moet; het was er zo druk als op de begane grond; in de reuzenzaal was geen plaatsje te krijgen voor ons drieën. Maar natuurlijk ga je dan in je kwaliteit van gewiekste Amsterdammer aan 't snorren, en vijf minuten later kon ik m'n aarzelende vrienden wenken: hierheen, hierheen. Daar staan vier lege stoelen om een tafeltje, zeker nèt verlaten.... ‘Hier zit men niet zo best,’ sprak K., ietwat chagrijnig, vond ik. Maar hij ging toch óók zitten. En toen vielen die plaatsen niet mee. Er stond een felle tocht, die soms tot een storm aanloeide, en vlak bij ons tafeltje bleek bij nader inzien een reusachtige kachel te staan gloeien. Enfin, we hebben daar toch met mannenmoed een bescheiden souper georganiseerd, maar de plaatsen waren zo longontstekerig, dat we onrustig loerden naar andere lege plekken in de zaal.... die maar niet ontstaan wilden. En voor de zoveelste maal in m'n leven verwenste ik m'n armoedige instinkt, dat me weer de Volkstümliche kant had opgelokt; want bij het ‘Luxus-betrieb’, dat óók nog best te betalen was, hoor - daar wemelde het van zalige knusse rustige veilige en.... lege zitjes, toen we er later, blauw van ellende | |
[pagina 72]
| |
en gaargebakken aan één kant, langs liepen. Als ik weer op eerste Paasdag daar in Wenen ben, dan ga ik me wreken. Dan rijd ik in een taxi de Cobenzl op, regelrecht naar het Luxusbetrieb, en neem er een volslagen, menswaardig diner, onder het motto: 'n mens is niet alle dagen uit. De volgende dag trouwens hèb ik een klein beetje revanche genomen. Toen hadden we met ons drieën het slot Schönbrunn bezichtigd, het oude keizerlijke paleis, dat nog in z'n oude staat is gebleven, met al de mooie gemeubelde zalen vol kostbare tapijten en vazen en schilderstukken. Waar je één idee uit over houdt: die Maria Theresia is een reuzen-wijf geweest. Schönbrunn bereik je helemaal per stads-tram - en toen we 't paleis met z'n park - namaak Versailles natuurlijk - hadden bezichtigd, stonden we daar als drie heuse inboorlingen klaar om ergens in een ellendig-vol restaurant ons te behelpen met de onbruikbare plaatsen en daarna ons onpasselijk te laten stompen, hangend in een overvolle tram. Maar ik heb een helder ogenblik gekregen, en met een herengebaar een taxi aangeroepen en we zijn voor zeventig spie, de royale fooi meegerekend, uit de herrie weggereden tot voor mijn lekkere rustige hotel in de stad, en daar hebben we, fijn etend voor een krats, afscheid van mekaar genomen. Afscheid, want m'n vóór-dagen waren afgelopen: het congres zou me nu verder in beslag nemen, en die partikuliere kennissen moesten naar de achtergrond. |
|