| |
| |
| |
8
Matti beval me te gaan slapen. Ik zei dat ik daarvoor te opgewonden was. Maar dat ik het niet erg zou vinden als zij haar bed opzocht. Het leek me prettig alleen in de woonkamer te zijn terwijl de twee vrouwen boven waren. Maar ze antwoordde dat ze klaarwakker was, dat de zorg voor de zieke haar ritme totaal had verstoord.
‘Ik hoop niet dat je verwacht dat ze nu meteen de laatse adem uitblaast’, zei ze toen we weer beneden in de kamer waren. ‘Dat je denkt dat ze jouw komst heeft afgewacht om in je armen te sterven of zoiets. Het kan nog weken duren. Ik begrijp niet waarom je zonodig komen moest.’
| |
| |
Ze liep van raam naar raam om de stalen rolluiken te laten zakken, het was alsof het huis onder de grond verdween. De handeling leek me nogal ongerijmd nu boven een raam wagenwijd openstond. Maar ik zei niets. Ik stond in de kamer, haar bewegingen volgend, klaar om toe te schieten, wanneer ik behulpzaam zou kunnen zijn. Maar ze negeerde me. Ze liep naar het dressoir. Moeders ademhaling klonk door de kamer. ‘Een goed idee, die babyfoon’, zei ik. ‘Of eigenlijk moet ik zeggen gerontofoon.’
Ze reageerde niet. Ze pakte met gefronste wenkbrauwen een stapel leesportefeuilles uit de tijdschriftenmand en ging aan tafel zitten. Ik waagde het nog niet om tegenover haar te gaan zitten. Ik stond bij de kast en luisterde naar de ademhaling.
‘We zijn net bezorgde ouders met een ziek kind’, zei ik lachend. Ze leek het niet gehoord te hebben. Ze bladerde een tijdschrift door.
‘De verslaafden komen nu ook al in de dorpen’, zei ze na een lange stilte. ‘Ze bellen gewoon aan en houden een mes tegen je keel.’
‘O’, zei ik. Toen realiseerde ik me dat dit wel eens een onbeladen gespreksonderwerp zou kunnen zijn, geschikt om het contact met haar weer te herstellen. Maar het was al te laat. De stilte had te lang geduurd. Ik voelde een gaap opkomen. Omdat het voor haar aanleiding zou kunnen zijn me opnieuw naar boven te commanderen, hield ik mijn kaken op elkaar ge- | |
| |
klemd. Het bonken in mijn hoofd werd heviger. Het was of in mijn hals kieuwen opengingen. Ze keek niet op.
Het beeld van moeders rottende lichaam liet me niet los. Niet dat het enig medeleven in me opriep - dat hadden alleen de haartjes op het kussen gedaan. Ik was ervan geschrokken: zoiets kan er gebeuren als je doodgaat, mijn hemel. Ik dacht vaak aan mijn eigen dood. Maar ik had me nooit zo gerealiseerd dat mijn lichaam zou achterblijven, mogelijk in een dusdanige staat van ontbinding dat verwanten zich met dichtgeknepen neus af moesten wenden. De ziel arriveert rood van schaamte in het hiernamaals omdat zij zo'n troep heeft achtergelaten.
Het kind in mijn buik bewoog niet. Hij droomde zeker van de successen die hij op de kostschool zou behalen. Hij moest eens weten! - En Matti bladerde maar, in een stilte die steeds ondraaglijker werd. Was ze van plan mij net zolang te negeren, totdat ik ‘Welterusten’ zou zeggen en naar boven zou verdwijnen? Ik ging tegenover haar zitten. Lieve Matti, dacht ik, zijn er dan geen herinneringen op te halen? We hebben elkaar zolang niet gezien... En wat boven ons gebeurt, zou toch tot enige eensgezindheid moeten leiden!
‘Doe dat niet’, zei ze opeens, zonder op te kijken.
‘Wat?’
‘Op je snorharen zuigen. Het is afschuwelijk.’
| |
| |
‘Hij gaat eraf! Hij gaat eraf!’ riep ik woedend. ‘Maar ik ga me toch niet staan scheren midden in de nacht!’ ‘Hoe kom je op zo'n idee’, zei ze, en keek me hoofdschuddend aan. ‘Je bént al zo behaard. Bij jou groeit zelfs haar op je vingers...’
Ik keek onwillekeurig naar mijn handen. - Jawel, jazeker, maar die handen zijn wel heel wat gevoeliger dan de jouwe, o zo.
‘Het is vreemd...’ zei ik, me aan het onderwerp vastklampend. ‘Ik dacht, je gezicht wordt wat markanter door zo'n baard, maar...’
‘Dat zei je al’, onderbrak ze me. Maar ik liet me niet uit het veld slaan.
‘De mensen herkennen me niet meer! Ik werd op straat aangeklampt door een vreemde vrouw, die me begon uit te schelden! En dat is niet het enige. Er blijven dingen in hangen, je komt thuis en dan blijkt dat je een avond lang hebt rondgelopen met een stuk aardappel in je baard.’
‘Scheer hem af’, zei ze kortaf, en boog zich weer naar haar tijdschrift.
‘Zo gemakkelijk is een dergelijk besluit niet, Matti. Het heeft maanden geduurd voor ik hem had. Ik heb jeuk getrotseerd, grapjes van collega's en leerlingen. Begrijp je? Het zou een nederlaag zijn...’
Ze keek even naar de babyfoon. Het is een schande, wilde ze zeker zeggen, om over baarden te praten terwijl je moeder aan het sterven is.
| |
| |
‘Alle kruiswoordpuzzels zijn al ingevuld’, mompelde ze, bladerend. Ik luisterde naar de ademhaling, en betrapte me erop dat ik begon te verlangen naar een verandering in het geluid. Dat het zou haperen, zwakker worden... Een dramatische gebeurtenis, die mij in staat zou stellen eindelijk mijn rol te spelen. Waarom stortte Matti niet eens in na al die doorwaakte nachten? Waarom lag haar hoofd nu niet snikkend tegen mijn schouder, zodat ik kon zeggen: ‘Rustig maar, rustig, ik los het allemaal op?’ Alsjeblieft, laat die babyfoon rochelen, snikken, krijsen... Laat er iets gebeuren!
Ik keek tersluiks naar Matti. Maar zij was aan het geluld gewend geraakt. In uit. In uit. In uit. Het was alsof het lichaam daarboven groeide met elke ademtocht. Alsof het zich ademend en ademend over de bovenverdieping verspreidde, zo zwaar dat de vloer ervan kraakte. Nog even en het vocht zou door het plafond dringen. Een snotachtige druppel zou op Matti's tijdschrift vallen. - We kijken omhoog. Vochtbellen hangen aan het plafond, kalk valt naar beneden. Lawaai van afbrokkelende muren, jankend hout. We rennen naar boven. Onbeschrijfelijk gezicht! Een enorme voet met een likdoorn nadert ons, wordt intussen groter en groter. Ginds schuift het hoofd tegen de muur omhoog. Een oog valt open, de pupil die niet is meegegroeid ligt als een verloren knikker in de enorme kas. We durven niet meer in huis te blijven.
| |
| |
Alles kraakt en snerpt, de muren schudden. We rennen de tuin in, tot bij de steenberg. Achter ons storten de muren in, breekt glas. Als het eindelijk stil geworden is wagen we het ons om te draaien. De benedenverdieping van het chalet staat nog overeind. Daarop ligt moeder, het dak op haar buik. O, wat stinkt ze, de geuren zijn meegegroeid. Eén van haar handen ligt in de kruin van de appelboom, die van schrik is gaan bloeien. Op straat staat een groepje verbaasde bejaarden, in nachtgoed, verzameld om de voet met de likdoorn. - Ik spring op. Mijn handpalmen zweten. Het haar in mijn nek prikt.
‘Luister, Matti...’
‘Wat is er? Je laat me schrikken. Waarom spring je opeens op?’
‘Kunnen we niet iets doen? Ik word gek van dat wachten.’
‘Wat wil je doen? Ga slapen.’
‘Ja, dat is misschien het beste...’ - Opeens kon ze weer naar me glimlachen:
‘Ga naar bed, Jean. Er valt niets te doen. Het is een vergissing geweest dat je gekomen bent. Ik wist het meteen.’
‘Kunnen we niet minstens wat praten met elkaar?’
‘Waarover?’, vroeg ze. Ik keek haar aan. Zoals ze daar zat in haar peignoir, met haar kapsel dat alweer begon uit te zakken...
‘Ik weet het niet...’, zei ik met een machteloos gebaar.
| |
| |
‘Maar gewone mensen zouden op een moment als dit toch...’
‘Gewóne mensen?’ Ze fronste haar wenkbrauwen. Ze sloeg haar armen over elkaar en keek stuurs naar het tafelkleed.
‘Luister Jean, wie doet hier abnormaal? Je komt aan en schreeuwt het hele dorp wakker. Ik leg je geduldig uit wat er met mama aan de hand is, vervolgens ga jij naar boven en doet het raam dicht. Je beweert dat je gepraat hebt met iemand die letterlijk weg aan het rotten is. Je...’
‘Ja’, onderbrak ik haar. ‘Ik ben een beetje aan het klunzen, ik weet het. Maar...’
‘Echt, je kunt beter gaan slapen, voor je nog meer rampen veroorzaakt. In elk geval ben ik niet van plan om nu gezellig met je te gaan praten.’ - Ze boog zich weer over haar tijdschrift. Ik stond er even beduusd bij als die ochtend in de kamer van de directeur. Dit was wel wat anders dan het drama dat ik me had voorgesteld.
‘Je hebt gelijk, Matti’, zei ik. ‘Ik ben bereid toe te geven dat het een fantasie was, dat gesprek met mama. En ik scheer zometeen mijn baard af. Maar laten we in 's hemelsnaam die babyfoon uitdoen. Laten we herinneringen ophalen. Ja?’
Ik holde naar het dressoir zonder haar goedkeuring af te wachten. Ik wilde juist de knop omdraaien, toen het apparaat een afwijkend geluid produceerde. Ik liet
| |
| |
mijn hand zakken, bleef roerloos staan. Matti zuchtte achter me.
‘Nee, nee’, zei ik, zonder me om te draaien. ‘Dit fantaseer ik waarschijnlijk óók.’ - Maar moeder zei het nog eens, boven. Een woord, een naam, het was niet duidelijk. Matti lachte.
‘Alsof ze het erom doet’, zei ze. Ik liep naar de tafel. ‘Ik heb niets gehoord. Zullen we dat afspreken? Ik heb niéts gehoord.’
‘Ach, schei uit, Jean.’
‘Maar Matti, als ze nu iets zegt, dat betekent dan toch dat ze wel degelijk kan praten? Dat fantaseer ik toch niet!’
‘Nee. Ach, hoe moet ik het uitleggen... Ze mompelt dat woord wel vaker. Ik weet niet wat het is. Misschien iets wat in haar hersens is blijven hangen. Een reflex, een stuiptrekking. Ik kom wel eens boven en dan ligt haar arm anders. Of een van haar ogen staat open.’
Ik stond over de tafel gebogen. Ze keek, nog steeds vaag lachend, voor zich uit.
‘Ze komt er altijd weer tussen’, zei ze. ‘Maar dat ze juist nú weer begint...’
‘Zegt ze steeds hetzelfde?’ vroeg ik. - De gebeurtenis had me weer wat vastberadenheid gegeven. Matti keek naar me alsof ze het antwoord met tegenzin gaf: ‘Ja. Moed, zegt ze. Of moet met een t.’
‘Moed?’
| |
| |
‘Zoiets.’
‘Vreemd...’ Ik liep nadenkend de kamer rond. Ze stond op en liep naar de deur.
‘Ga er in 's hemelsnaam niets achter zoeken, Jean. Het betekent niets. Geknetter in haar hersens. Alsjeblieft, het is geen drama! Haar lippen zijn waarschijnlijk uitgedroogd. Als ik ze nat maak is ze weer stil.’ Ze verdween. Ik hoorde haar naar boven gaan. - Moed, zei ik in mezelf, moeten... Wat kan ze bedoelen? Dit is belangrijk. Een teken. Moed. Moet. Spreekt ze zichzelf moed in om dood te gaan? Een moetje, moeten trouwen - herinnert ze zich dat? Er niets, niets van moeten hebben? Of was ze zo helder, zo aardig ook, dat ze ons beiden hier beneden moed insprak? - Toen hoorde ik via het apparaat de deur van de slaapkamer opengaan.
‘Wat moet je dan?’ zei Matti boven. Ze realiseerde zich waarschijnlijk niet dat ik haar woorden hier beneden kon volgen.
‘... Heb je het gezien, die baard? Hij zit voortdurend op zijn snor te zuigen, walgelijk! O hemel, hoe kom ik de nacht door met die onappetijtelijke man tegenover me. Ga in godsnaam dood, dan kan hij naar bed. Waar wacht je op, je stank is niet te harden. Kom op! Sterf eindelijk! Wrak!’
|
|