| |
| |
| |
6
Moeder sliep. Zo leek het tenminste. Ze was alvast gaan liggen als een dode, op haar rug, de handen naast het lichaam gestrekt. Dan hoefden ze niet aan haar te komen straks. Haar gezicht was mager maar gaaf. Als er al uiterlijke tekenen waren van de ziekte - waarvan ik de naam ook al niet had meegekregen - dan had men ze onder de dekens weten te houden. Het kussen was bezaaid met uitgevallen haar. - Arme mama, je stevige haar waar je zo trots op was! Je enige koketterie, tegenover de vrouwen die met verhitte gezichten onder de droogkap vandaan kwamen. Ik heb geen kunstgrepen nodig...
Ik voelde me schuldig. Ik beging een overtreding. In
| |
| |
deze kamer mocht ik niet binnen, vroeger. Hier verrichtte moeder haar geheimzinnige vrouwelijkheden: onbegrijpelijk ingewikkeld ondergoed, bebloede badstoffen lapjes.
Het gezicht was weerloos zonder bril. Had ik haar eigenlijk wel eens zien slapen? Ik moest oppassen, geen geluid maken. Als ze wakker werd, zou ze overeind schieten en roepen: Wat moet dat gestaar! En gauw de kamer uit! Wat is dat aan je kin, Jean?
Ik ging op de stoel zitten, rilde. Ik keek naar het open raam. De vensterbank glom. Eronder stond een kleine plas.
Deze kamer. Dat meubilair, altijd zo behoedzaam gebruikt dat het er nog bijstond als in een toonzaal. Dat bed. Zo opvallend smal, zo nadrukkelijk eenpersoons: haal het niet in je hoofd naast haar te kruipen.
Op het nachtkastje lag het fotoalbum met de hertekop. Daarop de vlindervormige bril. Het beeld leek geruststellend: ze heeft net nog naar oude foto's gekeken, is toen weer gaan slapen. Maar misschien lagen die voorwerpen al weken zo... - Zo stil als ze was... Maar ze ademde. Ik kon het horen boven het geruis van de regen uit. Dat haar borstkas niet bewoog!
Ik betrapte me erop dat ik met mijn voet wiebelde. Dit was een van de scènes die ik me had voorgesteld toen ik besloot erheen te gaan. Maar niets van de verwachte ontroering: in dat bedje lag een levensgrote
| |
| |
pop, eronder stond een bandrecorder met opgenomen ademhaling. En moeder zat in het patronaatsgebouw bij een vergadering van de vrouwenbond. - Alleen die haartjes op het kussen...
Het open raam, dat bij het binnenkomen nog zo dreigend had geleken, werd gaandeweg iets gewoons. Als ik al de neiging had om het te sluiten dan kwam dat omdat het naar binnen regende.
Zo maar even blijven zitten, nam ik me voor. Géén manier, om meteen weer naar beneden te gaan. Ik neuriede wat voor me uit. - Koud was het hier! Tijd om de ervaringen te ordenen: die oude mensen, mijn drankzuchtige zuster, niet lang meer en ik ben wees... Het verbaasde me dat ik niet eens een machtsgevoel ervoer: zij daar, die me uitgescholden heeft, gekleineerd, tenslotte de deur gewezen... Eén klein duwtje en ze zou op de grond liggen... - Ik verstijfde. Haar ogen waren open. Het hoofd was naar me toegedraaid. Was ze dood? Nee, ze keek me aan. Hoelang al? Ik glimlachte schaapachtig.
‘Hallo mama...’
‘Je zingt...’ fluisterde ze. ‘Je zit aan een sterfbed te zingen...’
‘Welnee, mama, ik herinnerde me dat...’ Ze legde een vinger op haar lippen.
‘Ssstt!’ - Ze worstelde zich overeind en reikte naar het nachtkastje. Daar stond een babyfoon. Ze draaide aan de knop.
| |
| |
‘Aha’, zei ik. ‘Nu begrijp ik het. Ik dacht daarstraks je stem te horen, beneden.’
‘Ze luistert me af...’
‘Eigenlijk geen slecht idee. Je kunt zo al je wensen kenbaar maken, zonder dat Matti voortdurend in de kamer hoeft te blijven.’
‘Ze zou het ook zo koud krijgen, nietwaar? Maar daar gaat het niet om. Symbolisch is het, dat je bewaakt wordt als een kind. Dat je zoon aan je bed zit te neuriën, terwijl je zou verwachten dat hij zou huilen, om vergeving zou vragen voor alles wat hij je heeft aangedaan...’ Ik zweeg.
‘Voel je dan helemaal niets, Jean?’ Ik haalde mijn schouders op.
‘Huilen... Weet je nog wat je vroeger zei als ik huilde? Houding, Jean, houding! Wat wil je?’
Ze pakte haar bril, zette hem op.
‘Wat is dat? Wat zie ik daar? Een baard! Een baard! Zó ga je niet naar mijn begrafenis, onder geen beding! Een baard! Oom Theo had ook een baard en je weet wat er van hem geworden is!’
‘Niet zo luid, mama! Ik heb me een tijdje niet geschoren, dat is alles...’ Ze schudde haar hoofd.
‘Nee maar. Wat zijn dat voor gewoonten? Jij verslonst daarginds. Je had nooit weg moeten gaan, Jean. Wij hadden je opgesloten op zolder en je drie keer per dag een voedzame maaltijd gebracht. - Waar kijk je naar?’
| |
| |
‘Niets... Je haar valt uit...’ Ze bedekte haar gezicht met haar handen.
‘Kijk daar niet naar! Ik verbied het je! Doe het licht uit!’
Ik deed het. De kamer was aanvankelijk aardedonker. Ik tastte rond. Ik stootte mijn been tegen het voeteneind van het bed. Ze leidde me met haar stem: ‘Hier, hier ben ik. Kom op de rand zitten, maar voorzichtig...’
Haar hand krabde langs de mijne. Ze greep mijn pols. ‘Voorzichtig! Al verschuift het laken maar, het gaat me door mijn hele lichaam...’
Ik ging zitten. Zo dichtbij in het donker. Ze liet mijn hand los, steunde een paar keer.
‘Heb je pijn?’
‘Laat maar. Ik had je niet moeten aanraken. Mijn nagels groeien de verkeerde kant op, ze groeien mijn vingers in... Ondraaglijke pijn en je ziet niets... - Heb je het niet koud?’
‘Dat valt mee’, zei ik en veranderde van houding.
‘Niet doen, Jean! Wat zei ik nou tegen je! Ga maar op de stoel zitten!’
Ik liep naar de stoel. Ze kreunde. Ze zuchtte.
‘Ze zet het raam open en geeft me maar één deken... Dat is dan je eigen kind waar je je leven lang alles voor over hebt gehad... - Er gebeuren vreemde dingen in dit huis, Jean...’
‘Vraag haar dan een extra deken...’
| |
| |
‘Ik praat niet meer tegen haar! Dat dronken lor! Huiveringwekkend is het! Matti, die lieve, zachte, volgzame Matti... Ik was nog niet ziek of ze wilde Mathilde heten! Nu vraag ik je! Matti, dat stille meisje, dat elke maand haar salaris bij me afdroeg en alleen wat zakgeld wilde! Ze heeft ontslag genomen bij Gemeentebedrijven! Omdat ze voor mij moest zorgen, zogenaamd... Ze laat het huis vervuilen, ze probeert me dood te maken, en ik kan me niet verweren! Maar nu ben jij hier, Jean... - Waar ben je? Ik kan je niet zien.’ Ik zweeg.
‘Jean? Jean! Je bent toch niet stiekem de kamer uitgegaan? Jean!’
‘Rustig maar. Ik ben hier.’
‘O. Het is wel prettig, dat donker. Maar als ik ook nog blind word, merk ik het niet eens...’
‘Luister, mama...’
‘Vroeger zei je wel eens ‘maman’ tegen me. Dat hoorde ik zo graag...’
‘Ik was student, ik stelde me aan. Je lachte me trouwens uit - maar daar gaat het niet om...’
‘Je moet het me allemaal vergeven, zoon. Ik was een vrouw alleen, die ook nog de kost moest verdienen. En je was geen gemakkelijk kind.’
‘Ik kan moeilijk...’
‘Zeg maman. Zeg dat je me vergeeft.’
Ik keek in het duister. Ik zou evengoed mijn ogen kunnen dichtdoen. Ik zou evengoed kunnen inslapen.
| |
| |
‘Maar...’ probeerde ik.
‘Maman! Vergeving!’
Zoals altijd wanneer een situatie me in het nauw drijft, gingen mijn gedachten er een moment met me vandoor. Ik wandelde even met het poetsmeisje over een strand, zat vervolgens bij een kapper, die mijn baard afschoor, wierp een blik op de hand met de zes vingers. - Ik haalde mezelf met moeite terug.
‘Luister, mama, ik kom net aan. Ik kan moeilijk...’ ‘Je weet niet wat dat is, de dood, zoon. Ik kan hem zien. Het is de rafelige rand van een wond die net onder het strottehoofd zit. Vandaar praat hij met me. Hij vreet me leeg. Als je eens wist hoe het eruit ziet onder de dekens, Jean. Ik walg van mezelf. Maar mijn hoofd mankeert niets, mijn gedachten zijn helder, dat hoor je wel. Ik heb hem tegengehouden bij de keel, met mijn wil, Jean. En wat doet zij? Ze zet het raam open om bacillen binnen te laten. Ze zitten al in mijn neus, hoor je het niet? Schiet op, Jean, red mijn hoofd!’
‘Maar mama, als je nagels toch de verkeerde kant...’ ‘Dan keer ik mezelf binnenste buiten! Ik wil leven! Ik heb nog werk te doen. Ik moet jouw proefwerk nog nakijken en dat van Matti, die bespottelijke meid, die opeens naar de kapper gaat. Ik hoor haar lachen, daarbeneden, Jean. Ze haalt kerels in huis. Ze wil me uit de weg ruimen! Maar ik wil leven, ik wil jullie allemaal overleven! Ik wil niets onafgemaakt achterla- | |
| |
ten!’
‘Wat kan ik doen?’ - Ze begon te krijsen:
‘Doe dat raam dicht, sul. Doe het dicht! Ik kan me niet meer bewegen! O, als je eens wist, hoe ik ernaar heb liggen kijken! Hoe ik geprobeerd heb mijn wil in mijn benen te drijven! O, een koninkrijk voor een stap! Wie heeft dat gezegd, Jean, nou wie? Een koninkrijk voor een paard, nou? Heb ik een intelligente zoon of heb ik hem niet? Nou? Precies, juist. O, je stelt me zo gerust. Ik heb almaar gedacht: hou moed, straks is Jean er, die doorziet het meteen. Hij zegt: dicht dat raam, onmiddellijk. Die drankflessen de deur uit, onmiddellijk. En alles wordt weer goed.’
‘Ik kan toch niet zomaar dat raam dichtdoen. Ik schrok wel toen ik het hoorde, maar ik heb gezegd dat het goed was...’
Ze lachte. Die droge, vreugdeloze lach, die ze vroeger altijd liet horen wanneer ze vond dat ik haar teleurstelde.
‘Zo zwak als jij bent... Precies je vader...’
‘Als je toch zo'n pijn hebt... Als er geen hoop meer is...’
‘Ik wil het niet! Begrijp je! Het is moord, Jean, heel eenvoudig, en jij bent medeplichtig. Jean, lieve zoon, doe het dicht... Er is nog zoveel te bespreken, zoveel goed te maken tussen ons... Doe het dicht, mijn kind...’
‘Mama...’
| |
| |
‘Zeg maman tegen me. Nog één keer.’
‘Alsjeblieft...’
‘Zeg het!’
‘Maman...’
‘Je moet een beetje huilen, hè? Arme jongen... Het is ook allemaal teveel voor je. Ik begrijp dat wel. Die duivelin beneden, die op je inpraat. En voor je het wist, had je toegestemd. Sta op, Jean... Juist, mijn jongen... Loop naar het raam en doe het dicht! Niet aarzelen! Doe het dicht... Zó... Zó...’
Ik sloot het raam, voorzichtig om niet teveel lawaai te maken. Ik liep naar de deur en deed het licht weer aan. Ik draaide me om naar het bed.
Ze lag er nog precies zo bij als toen ik binnenkwam.
|
|