die stoelen, uit die kleedjes! (Het raam, het raam!) Ach, dát daar komt ook nog steeds in mijn dromen voor: het wandkleed met het hert dat door een meute honden wordt aangevallen. Alles is al die tijd onbeweeglijk op zijn plaats gebleven.
Opeens stond ze in de deuropening. Haar ogen waren dof.
‘Hé, Matti...’
‘Mathilde, Mathilde, Mathilde.’
‘... Wat bedoelde je eigenlijk toen je het over dat raam had?’
Ze keek me verbaasd aan.
‘Heb ik dat daarnet niet verteld?’
‘Jawel, natuurlijk. Maar ik miste even het fijne ervan.’ ‘We zijn volwassen geworden, Jean. Ik noem jou toch ook niet meer Jeanke? Matti, dat is de naam van een jongen. Matti, dat was ik vroeger toen ik voetbalde, toen ik voor geen van jullie onderdeed...’
‘Wat bedoelde je?’ - Ik had een moment de neiging naar haar toe te lopen, dat haar af te zetten, en haar kale schedel te strelen.
‘Ik heb het raam opengezet. Dan krijgt ze longontsteking. Dan gaat ze sneller dood.’
Mijn oren begonnen te suizen. Het was of haar woorden van zojuist, die zich tegen mijn trommelvlies hadden opgehoopt, erdoorheen braken. Natuurlijk! Het open raam! Ik had het gezien!
‘Ja, precies...’, zei ik. ‘Dat had ik even gemist...’