wilde het niet, maar ik moest stenen naar hun ramen gooien, om ze uit hun slaap te halen. Ik moest het, omdat zij het wilden!
Mijn kreet kaatste terug van de steenbergen. Ik zweeg onthutst. Mijn hemel, wat gebeurt er met me! Ik ben leraar, een volwassen man. - Ik schreeuwde opnieuw. Of beter gezegd: mij bereikte een nieuwe stoot kwalijke gedachten over mijn persoon.
Lichten gingen aan. Ramen werden geopend.
‘Hier ben ik!’, schreeuwde ik, ‘Kijk dan, hierboven! Dit is toch wat jullie wilden!’
Ik gooide nog een steen, maar de fut was eruit. De hoofden die uit de ramen hingen waren zo ontmoedigend echt. Er wachtte nu niets anders dan een ongetwijfeld zeer saaie straf.
‘Hij is het! Die van de juffrouw! Jean! Uit de trein! Hij is gek geworden.’
‘Jean! Kom onmiddellijk naar beneden!’
Het licht van een zaklantaarn scheen in mijn ogen. Het was mijn zuster. Ze stond in de tuin, een paraplu boven haar gekapte hoofd.
‘Dáár kon je aan denken, Matti! Je kapsel beschermen!’
‘Kom naar beneden! De mensen willen slapen!’
‘Hij staat dáár... Daar op de steenberg, je kunt zijn jas zien glimmen! Hij is gek geworden!’
‘Het arme kind, een stervende moeder en een krankzinnige broer...’ - Ze hingen fluisterend uit de ramen.