lijke gebak met een klein hartje van appelspijs, en royaal gewenteld in de
kristalsuiker, ga ik u geen tableau ophangen, want ik wil niet dat de momentele vetpositie (1947!) u aan de vooravond van carnaval in een weemoedige stemming brengt.
* * *
Wanneer iemand een standbeeld verdient als steunpilaar van de vastenavond in vroeger dagen, dan is dat Hubeer Masset. Zijn winkel, meestal genoemd ‘bij Giddelo’, naar de vrouw van ‘noonk Hubeer’, voerde 'n grote blauwe hand als uithangteken. Men verkocht er ‘garen en band’, maar tegen carnaval was het oorspronkelijk handelsartikel zo bedolven onder de voorraden maskes, neuzen, toeters, serpentine-rollen, koperen oorbellen, satinette domino's en grote koppen, dat je met geen mogelijkheid meer kon ontdekken wat voor een winkel dit in normale dagen was. In rijen en trossen hingen de maskes en clownspakken van het plafond. Het carnavalsgoed puilde er uit, de straat op. Je moest bukken om er onder door te kunnen. En als het zou gebeuren - maar het gebeurde natuurlijk niet! - dat in de laatste week een klant gevraagd zou hebben naar wollen kousen of jäger-ondergoed, de winkel-dochters zouden 's avonds tegen noonk Hubeer zonder twijfel gezegd hebben: ‘Vendaog höbbe v'r 'ne richtige gek op de winkel gehad!’
Dank zij Hubeer Masset, Lipsjits op de Grote Gracht en nog enkele carnavalszaken, was Maastricht op Zondag kant en klaar. Tientallen jaren lang heeft een vooraanstaand Maastrichts burger het onbetwiste privilege gehad met zijn kornuiten de carnaval te openen. Klokslag twéé uur - het maskerade-uur - kwamen de eerste gekken de Grote Staat afzakken,