Het grote Herodesspel of Driekoningenspel van Munsterbilzen
(1987)– Theodoricus van Sint-Truiden– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie is de auteur? Wat bewoog hem dit spel te schrijven?1. De oorsprong van het spel‘Het spel van Munsterbilzen is uniek in de geschiedenis van de liturgische zangspelen’. Een dergelijke uitspraak moet worden bewezen. In de volgende bladzijden zullen we dit trachten te doen. Als we onze gedachtengang aanvangen met de vaststelling, dat het spel als een lappendeken in elkaar zit, dan heeft dit niets negatiefs, want hetzelfde kan over nagenoeg elk spel uit de vroege middeleeuwen worden gezegd. Een lappendeken kan kunstig in elkaar zijn gezet. En juist dit is hier aan de orde. Het woord ‘lappendeken’ dient hier dus niet om een onsamenhangend geheel te omschrijven, maar als betiteling voor een uit verschillende ingrediënten kunstig samengesteld geheel. In die zin is het een goed gekozen omschrijving bij een eerste, historisch verantwoorde kennismaking met het spel van Munsterbilzen. Toch is een nadere verklaring noodzakelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. Historisch verantwoorde kennismakingMiddeleeuwse liturgische zangspelen moet men vanuit een bepaalde, laten we zeggen een ongewone gezichtshoek bekijken. Hedendaags toneel en opera hebben er niets mee te maken, want bij liturgische zangspelen ligt de nadruk immers op het liturgische en minder op het dramatische. Niemand zal hetgeen tijdens een gezongen mis in een kerkgebouw plaatsvindt toneel of opera noemen. De gedachte aan toneel of opera staat hier volkomen los van. Daarom dienen we een middeleeuws zangspel vanuit een geheel ander gezichtspunt te bekijken. Maar welk? Men zou kunnen zeggen, dat geestelijken die dienst doen tijdens een hoogmis, als verbindingsofficieren fungeren tussen hemel en aarde. Gedurende de middeleeuwen kregen liturgische gebeurtenissen in een kerkgebouw dan ook dikwijls een andere dimensie. Men zag en hoorde dingen zoals ze zich afspeelden in een andere realiteit. Een voorbeeld kan dit illustreren. In het kerkgebouw was vaak een kapel of een nis, die Heilig Graf werd genoemd. In de Paasnacht schreden drie geestelijken, in vol ornaat, zingend naar deze nis. De gelovigen wisten dan: Kijk, er zijn drie vrouwen op weg naar het Graf om het dode lichaam te balsemen; met andere woorden: de drie Maria's gaan naar het Heilig Graf. Deze plechtige gang door priesters, gekleed in liturgische gewaden en Gregoriaanse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerkzang zingend, vormde een uitbreiding van de liturgie, en stond dus volkomen los van wat we nu toneel of opera noemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Een kunstig samengestelde lappendekenOmdat het in feite toch om een buiten-liturgisch gebeuren ging, waarvoor geen strenge regels bestonden, kon men alle kanten uit. Men kon, in geval van het boven aangehaalde Heilig-Grafspel, ook wel Paasspel genoemd, de drie vrouwen bijvoorbeeld eerst balsem laten halen op de markt; men kon beginnen met een samenspraak tussen Maria en de tuinier, die zich uiteindelijk bekend maakt als de gezochte Dode: Christus, enz. Nu eens werd dit toegevoegd, dan weer dat weggelaten. Er bestond niet één, niet het Paasspel, maar bijna evenzovele paasspelen als er grote kerkgebouwen, dom- of abdijkerken en religieuze centra waren. Er was uitsluitend een kern, die overal hetzelfde was, maar wat daaraan voorafging of daarop volgde was een uit verschillende onderdelen kunstig samengesteld geheel. Vanuit dit inzicht moet men het Herodesspel van Munsterbilzen bestuderen. Het is niet het Herodesspel. Neen, er bestond reeds een Driekoningenspel dat als kern fungeerde. Er bestond ook reeds het - hier eveneens ingelaste - kernspel van de Herders bij de stal van Betlehem, evenals dat van de Kindermoord te Betlehem en zelfs een spel over de Vlucht naar Egypte. Vier spelen werden hier tot één groot spel vervlochten. En dit is nog niet alles. Aan het geheel voegde één persoon zoveel elementen toe op een zo kunstig-dramatische wijze, dat het spel van aanvang tot slot, dank zij deze dichter-componist, tot één groot emotioneel drama werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. Waarom spreekt men van het ‘Spel van Munsterbilzen’?Het antwoord op de vraag hoe het spel van Munsterbilzen bewaard bleef, is voor sommigen misschien teleurstellend. Het is immers in geen enkel handschrift volledig overgeleverd. In verschillende handschriften treft men kleine of grote tot zeer grote delen van het spel aan (zie het overzicht hieronder.) Het grootste en belangrijkste fragment bevindt zich in het evangelieboek of evangeliarium van Munsterbilzen dat nu te Brussel bewaard wordt in de bibliotheek van de Bollandisten. Een minder goede bewerking geeft een handschrift van Freising dat nu in de Bayerische Staatsbibliothek te München (clm 6264a, f. 1r) bewaard wordt.
Overzicht van de handschriften waarin het Herodesspel van Theodoricus van Sint-Truiden (fragmentarisch) voorkomt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De twee belangrijkste handschriften in bovenstaande lijst zijn met een asterisk aangeduid. Het eerste handschrift stamt uit Munsterbilzen en werd in 1130 geschreven. Een tiental jaren na het ontstaan van het hoofddeel voegde een copiist het grootste deel van het spel aan het handschrift toe, maar hij voltooide zijn werk niet. Wij komen hierop nog terug. Het tweede handschrift dat met een asterisk is gemerkt, is in feite het belangrijkste. Het levert ons de tekst met muziek - in afleesbaar muziekschrift - van het laatste deel van het spel. De lezing met vertaling, die in het tweede deel van deze publicatie geboden wordt, is echter het resultaat van een lange voorstudie, waarbij de teksten van alle opgesomde handschriften vergeleken werden. Aan het einde van dit boek vindt men een overzicht waarin bij ieder zangnummer aangegeven is, in welk(e) handschrift(en) het desbetreffende deel van de tekst voorkomt. Het eigenlijke tekstkritisch onderzoek is hier minder belangrijk, omdat vooral het resultaat van dit onderzoek voor de lezer van belang is. Wel dient erop gewezen te worden, dat het handschrift van Freising (München, Bayerische Staatsbibliothek clm 6264a, f. 1r) een lezing geeft, die in veel opzichten dicht bij die van Munsterbilzen staat, maar toch in veel details een minder gelukkige bewerking is. Ondanks deze gebreken heeft het handschrift van Freising het voordeel, dat het ruim een halve eeuw ouder is dan het afschrift in het evangeliarium van Munsterbilzen. We gaan hierop nog uitvoerig in. Men zou overigens een boek kunnen schrijven over de relatie tussen de handschriften onderling. Het zeer omvangrijke spel kende immers een buitengewoon rijke overlevering, maar werd, zoals reeds vermeld, in geen handschrift volledig afgeschreven. Terugkerend naar de vraag, aan het begin van dit hoofdstuk gesteld, kunnen wij zeggen, dat men van het spel van Munsterbilzen spreekt, omdat het uitvoerigste en belangrijkste deel van het spel uitsluitend aanwezig is in een handschrift, dat oorspronkelijk eigendom was van de vrouwenabdij van Munsterbilzen. De naam van de deelgemeente: Munster (=monasterium of klooster) van Bilzen wijst ook nu nog op het historisch belang van deze abdij. Waarom werd het spel door de copiist plotseling afgebroken op de plaats, waar de dramatische lijn zich tot een hoogtepunt begint te ontwikkelen? Zoiets is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegen de beginselen van de dramatiek en moet dus een oorzaak hebben. De vraag ligt voor de hand, maar valt niet onmiddellijk te beantwoorden. Men kan slechts vermoeden dat de copiist zichzelf afvroeg: Zal ik hier nog verder gaan? Zo ja, dan moet ik hier voor de domicellae (dat waren adellijke vrouwen) van Munsterbilzen een afschuwelijke gebeurtenis opschrijven, namelijk de moord door de soldaten op een honderdtal kinderen in Betlehem. Hij zou dit dus uit menselijke beweegredenen nagelaten kunnen hebben. Maar dit is slechts een vermoeden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4. De muzieknotatieAls men een afbeelding van het handschrift van Munsterbilzen bekijkt (afb. 1), dan valt terstond de ongebruikelijke muzieknotatie op. De regieaanwijzingen zijn vaag leesbaar, maar veel duidelijker is de tekst van het spel zelf met daarboven de melodietekens. Hierover kan hier voor de leek slechts worden gezegd, dat deze tekens zeer vaag de melodie weergeven; niet de toonhoogte, niet hoeveel hoger of lager een toon gezongen moet worden ten opzichte van de voorafgaande toon, niet het muzikale ritme. Wel of er één, twee, drie of meer tonen op één lettergreep gezongen behoren te worden, of meer tonen dezelfde hoogte hebben en of de melodie stijgt of daalt. Zouden we niet over andere bronnen beschikken, waarin deze vage neumen vervangen zijn door een zogenaamd - naar toonhoogte - afleesbaar muziekschrift, dan kenden we niets van de muziek die bij dit zangspel hoort. In de tijd dat het afschrift van Munsterbilzen tot stand kwam, was dit soort muziekschrift reeds verouderd. Het was toen circa honderd jaar geleden, dat een Italiaanse zangleraar - misschien wel de belangrijkste aller tijden -, namelijk Guido van Arezzo (ca. 990-ca. 1050?), een totale ommekeer teweeg bracht in de traditie van het muziekschrift. Het bestaande muziekschrift, zoals nog gebruikt in het evangeliarium van Munsterbilzen, had grote beperkingen. Met de vondst van Guido verdwenen op één slag alle boven beschreven tekortkomingen. In zijn systeem werden alle toen gebruikelijke tonen op en tussen horizontale lijnen gefixeerd. Dit is het zogeheten tertslijnige schrift. Deze vernieuwing had plaats rond 1030.Ga naar voetnoot1) Geleidelijk verbreidde het nieuwe Italiaanse schrift zich over geheel West-Europa. De ene dom- of abdijschool maakte er vrij snel gebruik van, de andere hield het bij het oude. Zo ook Munsterbilzen, maar niet, zoals we nog zullen uiteenzetten, Sint-Truiden. Waarom bleef, wat de ontwikkeling van het muziekschrift betreft, in Munsterbilzen nog in 1140 alles bij het oude? Munsterbilzen had haar traditionele schrift, en dat volstond ruimschoots. De koorknapen werden in de kerkzang getraind door een zangleraar, die kleine stukjes melodie voorzong, welke de knapen moesten nazingen totdat de gehele melodie in hun geheugen zat. Deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
methode werd al eeuwenlang toegepast. Men zou dit systeem geheugenzang kunnen noemen. Met deze geheugenzang werden de koorknapen goed gedrild en werd het doel bereikt. De strafroede lag immers binnen handbereik van de zangleraar! We hebben de naam van Guido van Arezzo genoemd in verband met een nieuw muziekschrift. Hij schafte de geheugenzang af. Voortaan moesten de koorknapen een nieuwe melodie leren zingen niet door na- en nog eens nazingen, ‘zoals een papegaai’, zegt Guido. Nu moesten ze hun verstand gebruiken en goed kijken. Voorheen ging het er om goed te luisteren. Nu werd het goed kijken op welke lijn of tussen welke lijnen een noot stond. Het was een langdurig en moeilijk leerproces voor men zover was, dat men uitsluitend door te kijken en zijn verstand te gebruiken een ongekende melodie zo maar ‘van het blad’ kon zingen. Dat was iets nieuws, iets ongehoords. Maar er waren traditionalisten - zoals in Munsterbilzen - die zeiden: Het is met onze luistermethode bij onze koorjongens toch jaar in jaar uit goed gegaan? En daarbij: wie kan hen volgens de nieuwe methode trainen? Zo bleef het rond 1140 in Munsterbilzen nog bij het oude, terwijl men in Sint-Truiden reeds eerr dertigtal jaren het nieuwe schrift gebruikte. Men kan zich afvragen hoe het mogelijk was dat de ontwikkeling van de muzieknotatie in twee naburige steden zo volkomen anders verliep. Om dit te kunnen verklaren moet men een stuk teruggaan in de geschiedenis van de abdij van Sint-Truiden. In 1086 werd Sint-Truiden in één dag - 16 juli - door de inwoners van Brustem platgebrand. De houten huizen van destijds waren een gemakkelijke prooi voor de vlammen. Alleen de toren van de abdij en enkele zuilen en delen van het gewelf van de abdijkerk bleven overeind. Volgens de kroniekschrijver Rodulphus (†1138), die later ook abt werdGa naar voetnoot2), bleef in de hele stad geen enkele schoorsteen overeind! De monniken die de plaats van onheil niet al eerder waren ontvlucht - onder hen bevond zich hoogstwaarschijnlijk ook een zekere Theodoricus - raakten verspreid. Wij komen hierop nog terug.
In 1099 werd deze Theodoricus, die, zoals wij zullen aantonen, de auteur is van het spel van Munsterbilzen, overigens zeer tegen zijn wil aangesteld als abt van Sint-Truiden. Hij moest de wederopbouw ter hand nemen, zorgen dat er weer jonge monniken kwamen en de oude opnieuw verzamelen... Stenen aandragen en metselen was de eerste opdracht. Het leek voor hem haast onbegonnen werk. Of het inderdaad onbegonnen werk was, zou de toekomst uitwijzen. In die tijd vroeg Rodulphus, een vreemde kloosterling, die tot zijn achttiende jaar aan de domschool te Luik had gestudeerd, om toegelaten te worden tot de Sint-Truidense communauteit. Theodoricus nam hem onmiddellijk op, want iemand die aan de Luikse domschool had gestudeerd, zou ongetwijfeld nuttig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werk kunnen verrichten voor de nieuwe school te Sint-Truiden. Hij kon de jeugd het onmisbare Latijn aanleren; daarenboven bleek, dat hij een goed zangleraar was, ja, een muziekgeleerde; hij zou dus de kerkzang in ere kunnen herstellen. Met deze kloosterling kwam in Sint-Truiden een eind aan het gebruik van niet-afleesbare muziektekens, die in Munsterbilzen nog wel in zwang bleven. Rodulphus voerde, tot grote verbazing van de monniken van Sint-Truiden, het Guidonische lijnenschrift in. Hijzelf beschrijft dit in bijzonder kernachtig Latijn als volgt: stupentibusque senioribus faciebat illos solo visu subito cantare tacita arte magistra, quod nunquam auditu didicerant: de ouderen zagen tot hun stomme verbazing, dat de koorknapen van het blad zongen, op het zien alleen, dus zonder dat de dirigent de mond opendeed. Dat wil dus zeggen, dat ze niet leerden zingen volgens de traditionele methode van voor- en nazingen, maar uitsluitend door te kijken naar de noten. Een mogelijkheid, waarvan men aldaar voordien nog nooit had gehoord.Ga naar voetnoot3) Als we ons afvragen, hoe het mogelijk was dat de ontwikkeling in de naburige plaatsen Sint-Truiden en Munsterbilzen zo geheel anders verliep, dan kunnen we het volgende stellen. Na de verwoesting van Sint-Truiden in 1086 stichtte Theodoricus in 1099 een in wezen nieuwe communauteit. De oude tradities waren verdwenen met als gevolg, dat men openstond voor vernieuwing; dit in tegenstelling tot Munsterbilzen, dat het wrede lot van Sint-Truiden niet behoefde te delen, zodat daar de traditie gehandhaafd bleef. Tot slot dient nog te worden opgemerkt, dat Rodulphus vanaf zijn komst, kort na 1099 niet slechts leider van de leer- en zangschool van de abdij was, maar tevens kroniekschrijver van de abdij.Ga naar voetnoot4) Juist hierdoor zijn we volledig op de hoogte van de ontwikkeling van het muziekschrift, het muziekonderwijs en de vernieuwing van de kerkzang in Sint-Truiden. In 1103 werd hij plaatsvervangend leider - prior - van de abdij. Na de dood van Theodoricus in 1107 volgde hij hem (in 1108) op als abt. In 1132 raakte hij ten gevolge van een beroerte verlamd; in 1138 overleed hij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.5. Hoe bewijst men wie de auteur van dit spel is?Het spel dat we hier reconstrueren is om vele redenen bewonderenswaardig. Er is een tragiek, zoals die in geen enkel ander liturgisch spel uit die periode wordt aangetroffen. Er is een grote mate van oorspronkelijkheid en er werd grote aandacht geschonken aan de enscenering. In welk spel vindt men regieaanwijzingen, in hexameters gesteld? Waar vindt men zulk een gedurfde ouverture van een tragisch spel? Waar een dergelijk woordgebruik, en waar wordt de voornaamste van de drie Wijzen uit het Oosten Zoroaster genoemd? Dit zijn slechts enkele van vele vragen, die beantwoord moeten worden. Bij al deze originaliteit en deze speltragiek gaat het ons echter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om één hoofdvraag: wie is de auteur? Nergens in de omvangrijke literatuur over dit spel is deze vraag behandeld. De oorzaak laat zich gemakkelijk raden. De reconstructie van het spel van Munsterbilzen is immers van vrij recente datumGa naar voetnoot5) en er zijn bovendien belangrijke moderne auteurs geweest, die over het destijds onvolledige spel een negatief oordeel velden. Enkele voorbeelden uit het werk van K. Young, auteur van het standaardwerk The drama of the medieval church, illustreren treffend deze opvatting. Als de boden van koning Herodes de Wijzen ontmoeten en vernemen dat die vreemdelingen uit het Oosten de ‘Koning der koningen’ zoeken, komen ze vervolgens aan bij het hof van hun vorst. Daar herhalen ze driemaal de kreet - telkens op één toon gezongen in een dalende reeks - ‘Rex!’ Dit originele fragment, dat alleen hier voorkomt, wordt door Young afgedaan als a touch of unusual animation, and possibly of humour.Ga naar voetnoot6) En neem nu de dramatiek in de persoon van koning Herodes. Deze wordt hier raak getypeerd en levendig uitgebeeld als koning-mens. Young doet deze benadering af als: Herod's impetuosity and gestures of anger, his lofty language (...) all aid in advancing this personage substantially nearer to the comic type.Ga naar voetnoot7) Dergelijke uitspraken zijn natuurlijk geen stimulans om tijd te besteden aan het probleem van de identificatie van de auteur van dit spel. Als we de opvattingen van Young voorlopig terzijde laten, kunnen we de vraag stellen: Komen in dit spel passages of woorden voor, waarvan kan worden gezegd en bewezen, dat ze uitsluitend gebruikt werden door één en dezelfde, uit de cultuurgeschiedenis bekende persoon? Zo ja, dan hebben we belangrijke gegevens in handen om de historische auteur van het spel van Munsterbilzen te identificeren. Bij het opsporen van een persoon uit de tweede helft van de 11de eeuw, dus de eventuele auteur van dit spel, dient men eerst te bepalen, welke methode men gaat toepassen om deze figuur te ontdekken. We hebben hier de volgende opsporingscriteria gehanteerd:
Wij zullen deze drie punten nu stuk voor stuk behandelen. Om te beginnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben we alles verzameld wat in dit spel als oorspronkelijk naar voren komt. Dit heeft geleid tot drie opvallende indicia over de auteur:
Het is aantoonbaar dat de poëzie van de auteur van het spel van Munsterbilzen de kenmerken heeft van de poëzie en het proza van de zogenaamde Luikse school; een onderwerp waarover zelden geschreven is.Ga naar voetnoot12) Laten we echter dadelijk vooropstellen dat de stijl van de Luikse school niet beperkt bleef tot de stad of zelfs het bisdom Luik. De invloed strekte zich ook uit tot de plaatsen waar studenten die te Luik studeerden, deze stijl toepasten. Wat verstaan we onder de stijl van de Luikse school? De meest typerende eigenschap van het Luikse proza is een opvallende voorliefde voor rijm: klinkerrijm, medeklinkerrijm, één- of meer syllabenrijm, zelfs herhaling van woorden of delen ervan (traductio). In het klassieke repertoire treft men dit verschijnsel slechts bij uitzondering aan; in de Luikse school is het de gebruikelijke stijl, ook in latijnse poëzie. Als men het literaire werk van Theodoricus van Sint-Truiden overziet en men zich hierbij laat leiden door deskundigen zoals M. ManitiusGa naar voetnoot13), dan komt als eerste gedachte naar voren: Theodoricus is een veeldichter, met een voorkeur voor hexameters, met name hexameters in de stijl van de 11de eeuw. Dit zijn de zogenaamde leoninische hexameters. Een voorbeeld kan dit duidelijk illustreren. Zang 58 luidt: Tarsensis regio me rege nitet Zoroastro. De auteur speelt hier niet alleen met de klinkers e en o, maar ook met de medeklinkers z, s en t. Hij maakt daarenboven gebruik van lettergreepherhaling in regio/rege. Zulk echospel met klinkers, medeklinkers, lettergrepen en woorden viel destijds bijzonder in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
smaak. De Luikse prozaïsten en dichters maakten hiervan regelmatig gebruikGa naar voetnoot14). Laten we nu het dramatisch aspect van het spel van Munsterbilzen onder ogen nemen en wel uitsluitend die delen, welke niet uit andere spelen of uit bestaande liturgische gezangen zijn overgenomen. Dan valt onmiddellijk op, dat in geen enkel ander vroeg-middeleeuws spel zoveel menselijke dramatiek en emotie voorkomt. Denk daarbij onder meer aan de merkwaardige tekst van zang 44, waar de koning zijn zwaard grijpt en de drie Wijzen dreigend toeschreeuwt: Zeg op! Gelooft ge werkelijk dat deze koning leeft en heerst? Hierbij roept de auteur, in zijn functie als regisseur, als het ware van achter de schermen de personages toe: De Christo rege noli mendacia loqui! (Als het om Christus de Koning gaat, moogt ge niet liegen). Wat brengen deze en zoveel andere, door Young en collega's niet begrepen passages anders tot uitdrukking dan een uniek emotioneel meeleven in het drama? Wij komen hierop nog terug, wanneer we nader ingaan op de levensloop van Theodoricus. Maar nu reeds kunnen we zeggen dat men ook in de rest van het oeuvre van Theodoricus deze dramatische eigenschappen kan terugvinden. We zullen tenslotte de citaten in het spel van onder meer vroeg-christelijke auteurs zoals bijvoorbeeld uit de Etymologiae van Isidorus van Sevilla († 636) meer in detail onderzoeken. Hoofdstuk 9 van het 8ste boek van de Etymologiae heeft als titel: De magis. Het vangt aan met magorum primus Zoroaster.Ga naar voetnoot15) Isidorus verklaart dat magi beoefenaars zijn van de medicina disciplina, maar ook dat er magi als malefici in de wereldgeschiedenis bekend zijn geworden. Eerst aan het einde van dit vrij lange hoofdstuk noemt hij de magi ook interpretatores stellarum, waartoe ook de Wijzen uit het Oosten behoren. De uitspraak magorum primus Zoroaster heeft klaarblijkelijk op de auteur van het spel van Munsterbilzen grote indruk gemaakt, want hij - en hij alleen - kent aan Zoroaster de eer toe de magorum primus, dus de eerste, de voornaamste van de drie magi in Betlehem te zijn.Ga naar voetnoot16) Bij de ondervraging door Herodes bekent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij primus magus Zoroaster te zijn en tegelijk koning van Tarsis: Tarsensis regio me rege nitet Zoroastro (zang 58). Dit is voor een historicus een hoogst merkwaardige regel.Ga naar voetnoot17) De keuze van Zoroaster als voornaamste onder de magi is ongebruikelijk. Zoroaster is echter geen onbekende.Ga naar voetnoot18) Hij is Zarathustra, een Perzisch profeet, die waarschijnlijk in de 6de eeuw v. Chr. leefde. Verder zullen we zien, hoe juist de keuze van Zoroaster als voornaamste Wijze ons zal helpen de hypothese te ondersteunen dat Theodoricus de auteur van het spel van Munsterbilzen is. Wanneer we zang 58, die we boven citeerden, nader onderzoeken, rijst echter een probleem: er blijkt uit dat de auteur hoogstwaarschijnlijk Grieks verstond. Want Zoroaster betekent in het Grieks ‘gloeiende ster’, en juist hieraan wordt in zang 58 gerefereerd door het werkwoord nitere, dat glanzen, gloeien, schitteren betekent. Eén van de kenmerken van de Luikse school was echter juist de onkunde op het gebied van de Griekse taal. Dit gebrek aan kennis blijkt onder meer wanneer in de Luikse school aan het Grieks ontleende vaktermen, zoals diapason, diapente en diatessaron, geschreven of vertaald moeten worden: dia-of dya? tessaron of tesseron? pente of penthe? Men weet het niet! Ik heb hierover elders uitvoerig gepubliceerd.Ga naar voetnoot19) Welnu, betekent deze onkunde in de Luikse school op het gebied van het Grieks en de kennis van deze taal bij de auteur van het spel, dat ons onderzoek vergeefs is geweest? Neen! Ons doel was immers de auteur van het spel van Munsterbilzen te identificeren. Maar wanneer ons onderzoek leidt naar een dichter die de Luikse stijl hanteert en die, bij wijze van uitzondering, het Grieks blijkt te beheersen, dan kan juist het samengaan van deze beide kenmerken ons naar één bepaald persoon voeren. Daarom is hier de vraag aan de orde: Welke dichter in de Luikse school kende in de periode, waarmee wij ons bezighouden, wèl Grieks? Laat ons nogmaals de bevindingen van ons onderzoek bijeenplaatsen.
Op basis van deze gegevens is het mogelijk om de auteur van het spel te identificeren, zij het op voorwaarde, dat we de hierboven geschetste methode van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewijsvoering respecteren: in het oeuvre van de voorgestelde auteur dienen we ernstig na te gaan, of daarin geen woord, geen zin voorkomt, die tot een tegengestelde conclusie aanleiding geeft. Een dergelijk onderzoek van de argumenten ‘voor’ en ‘tegen’ hebben we ingesteld: een tegenargument hebben wij niet kunnen vaststellen. Wel kunnen wij nu reeds zeggen, dat het inderdaad mogelijk is, een bepaalde dichter/schrijver uit de tweede helft van de 11de eeuw te identificeren als auteur van het spel van Munsterbilzen. We hebben zijn naam reeds genoemd. Het is een zekere TheodoricusGa naar voetnoot20), die zijn leven eindigde als abt van Sint-Truiden gedurende de jaren 1099-1107. Voordien leefde hij vele jaren als banneling - diu exulavit - in de Sint-Pietersabdij te Gent. Waarom beantwoordt hij aan onze uitgangspunten voor identificatie? Zijn levensloop maakt het duidelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De levensloop van Theodoricus van Sint-TruidenNu we het Spel van Munsterbilzen volledig gereconstrueerd hebben en de auteur ervan geïdentificeerd is, ligt het voor de hand enige biografische bijzonderheden over hem mee te delen. Het leven van Theodoricus van Sint-Truiden laat zich gemakkelijk indelen in drie tijdvakken. Zijn geboortejaar is, zoals dat van de meeste auteurs uit de vroege middeleeuwen, onbekend. We schatten dit op rond het jaar 1040. Hiervan uitgaand kunnen we zijn leven rangschikken in de volgende perioden:
Wanneer we deze samenvatting overzien, dan is duidelijk dat we in verband met ons spel vooral aandacht dienen te schenken aan de tweede periode. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. De abdij van Sint-Truiden in de periode der tegenslagen (ca. 1070-1099)Voor deze tegenslagen zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. Wij zullen ze samen met de gevolgen voor de abdij kort bespreken. Een eerste oorzaak is gelegen in het kloosterleven zelf in de abdij. In die tijd hadden vele kloosters in Vlaanderen en Noord-Frankrijk zich hervormd door de kloosterregel van Cluny over te nemen. Sint-Truiden deed dit echter niet. Toch was het ook daar dringend nodig. Want veel leden van een monnikensamenleving - ook in Sint-Truiden was dit het geval - waren in die tijd geen geleerden of hadden niet gestudeerd. Velen waren zelfs geen priester of diaken. De meesten waren wat men nu zou noemen ‘kloosterbroeders’ (‘fratres’). En als dan in een dergelijke mannengemeenschap de discipline, die moet uitgaan van de abt, verslapt, ontwikkelen zich gemakkelijk wereldlijke tendensen. De abdijkerk van Sint-Truiden veranderde in een soort markthal, waar bronwater in de naam van de heilige Trudo verhandeld werd. En dat was nog niet alles. De monniken wisten dat het vele geld dat naar hun gemeenschap vloeide, niet altijd even goed beheerd werd door de abt. De geschiedschrijver De Moreau schrijft over de situatie onder Adelard, dat de abt ongetwijfeld verdiensten had, maar dat hij ondanks de grote inkomsten van de abdij steeds in geldnood verkeerde.Ga naar voetnoot22) We hebben reeds opgemerkt, dat de abdijkerk van huis des gebeds tot markthal werd. Een niet gering aantal monachi, die volgens de regels niets mochten bezitten, wist zich te verrijken.Ga naar voetnoot23) Het gevolg van dit alles is een eerste belangrijke ommekeer, die het verval inleidt. Een aantal ouderen, die het ernstig menen met het kloosterleven, besluit weg te gaan. Deze monniken doen trouwens ook hun beklag bij de bisschoppen van Metz en Luik over de toestand te Sint-Truiden. Ze stellen voor om het hele gezelschap van inwonende monniken te laten vertrekken en de abdij met een nieuwe communauteit te bevolken. Dit gebeurt echter niet. Wel wordt Adelard ter verantwoording geroepen. Zo vaak zelfs, dat De Moreau beweert, dat ‘le malheureux Adélard en gagna des cheveux blancs’.Ga naar voetnoot24) Hoe de houding van Theodoricus in deze moeilijke tijd was, weten we niet. Heeft hij toen reeds het klooster verlaten? Zeker is, dat hij niet vrijwillig uit Sint-Truiden vertrekt. In Gent noemt hij zich later immers exulatus: banneling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. De eerste fase in het literaire oeuvre van TheodoricusIn de eerste fase van het leven van Theodoricus ontstonden zijn eerste literaire werken. Zo kwam onder meer de omzetting in poëzie tot stand van de Collectanea rerum memorabilium van Solinus (midden 3de eeuw na Chr.). Theodoricus werkte het proza van Solinus om tot 1216 leoninische hexameters.Ga naar voetnoot25) Dit werk bezit twee opvallende eigenschappen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot de profane poëzie uit de eerste periode van Theodoricus' leven behoort onder meer een lijkdicht van 72 versregels, distichen. Deze verzen zijn gewijd aan de dood van zijn dierbaar hondje Pitulus. In dit grafdicht komt zijn talent voor dramatiek zichtbaar en hoorbaar tot uiting. De meester-kenner van de vroeg-middeleeuwse Latijnse literatuur, Manitius, merkt terecht op: ‘... das kleine Tier ersteht in seinem Außeren und im Wesen leibhaft vor den Augen des Lesers.’Ga naar voetnoot27) Een kort citaat van het begin van het gedicht overtuigt ook de hedendaagse lezer van de nauwe band die Theodoricus ongetwijfeld met Pitulus had. Diep bedroefd over de dood van zijn hondje spreekt hij diens soortgenoten als volgt toe:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. De bijzondere situatie van Sint-TruidenVoordat we de tweede fase in het leven van Theodoricus bestuderen, moeten we ons eerst afvragen in hoeverre de historische gegevens over de geschiedenis van de abdij van Sint-Truiden voor de periode die ons hier bezighoudt, betrouwbaar zijn. Gelukkig kunnen we een beroep doen op een reeds eerder genoemde bron, die door een betrouwbaar historicus kort na de feiten geschreven werd. Het gaat om de Gesta Abbatum Trudonensium, of de geschiedenis van de abten van Sint-Truiden, geschreven door Rodulphus van Sint-Truiden.Ga naar voetnoot28) Deze was eerst docent, vervolgens prior en volgde tenslotte Theodoricus op als abt. Zijn werk werd na zijn overlijden door anderen voortgezet en geldt nu nog steeds als betrouwbaar. Het is belangrijk om over een goede historische bron voor de geschiedenis van de abdij van Sint-Truiden te kunnen beschikken, omdat de bestuurlijke toestand van de abdij bijzonder ongewoon was. De abdij, haar monniken en bezittingen stonden onder een tweeledig bestuur. Twee bisschoppen hadden er toezicht en inspraak. De bisschop van Luik bezat alle rechten en de macht over het geestelijk leven in de abdij. Concreet wil dit zeggen: hij benoemde en wijdde de nieuwe abt, hij wijdde de priesters, diakenen enz. Daarnaast stond de abdij onder het gezag van een tweede bisschop, namelijk die van Metz. Hij beheerde het materiële: de inkomsten van de landerijen en de kerk. Uiteindelijk besliste ook hij mee over de aankoop en verkoop van onroerende goederen. Men begrijpt, dat, wanneer abt Adelard niet voldoende gelden afdroeg, hij zich verantwoorden moest bij bisschop Herman (1071-1090) van Metz. En als de ernstige monniken te klagen hadden over de verslapping van de kloostergeest, dan zonden ze deze klachten naar bisschop Hendrik (1075-1091) van Luik. De abt van Sint-Truiden stond dus dikwijls tussen twee vuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.1. De InvestituurstrijdIn deze periode woedt bovendien de Investituurstrijd. De krachtmeting in deze machtsstrijd tussen keizer en paus is ongetwijfeld voldoende gekend en behoeft hier niet nogmaals te worden behandeld. Voor de ondergang van Sint-Truiden heeft deze strijd toch onverwachte gevolgen gehad. We zullen daarom beknopt de weerslag van de Investituurstrijd op Luik en omgeving, tussen 1050 en 1100, bespreken. In de vroege middeleeuwen was de christelijke maatschappij strikt geordend. De geestelijke macht berustte bij paus en bisschoppen, terwijl het wereldlijk gezag toebehoorde aan vorsten, hertogen, graven enz. Dit is in theorie een gemakkelijk evenwicht. Maar het bleek moeilijk dit in de praktijk te verwezenlijken! In de 11de eeuw ontstond een breuk, die een climax bereikte tijdens de regering van keizer Hendrik IV (1056-1105) van Duitsland en paus Gregorius VII (1073- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1085). Het is niet meer de paus, maar wel de vorst, die de bisschoppen en abten gaat benoemen en ‘inkleden’ of investire, vandaar de naam Investituurstrijd. Maar de paus weet, dat er nog bisschoppen aan zijn zijde staan. Naast deze pausgezinde bisschoppen regeren echter ook koningsgezinde of keizersgezinde bisschoppen, die, als de vorst dat beveelt, mijter en staf verwisselen voor helm en zwaard: de zetelende bisschop wordt dan op bevel een cavalerist! Is dit van belang voor Sint-Truiden? In die tijd hebben we te maken met een Luikse bisschop, die keizersgezind is, terwijl de bisschop van Metz pausgezind is. Beiden hebben elk op hun wijze gezag over de Sint-Truidense aangelegenheden. Bovendien komt het wel eens voor, dat een keizersgezinde bisschop, zoals bijvoorbeeld Otbert (1092-1119) van Luik, zich ‘bekeert’ en naar de partij van de paus overstapt. Dit heeft onder meer tot gevolg, dat op een bepaald ogenblik een pausgezinde, zoals Theodoricus, door Otbert benoemd kan worden tot abt van Sint-Truiden. Ook kwam het voor, dat een pausgezinde bisschop, zoals die van Metz, zich misdroeg en zich aan de tweede ketterij van die tijd bezondigde, namelijk simonie, waardoor hij zich voor geld liet omkopen om een bepaalde kandidaat tot abt van Sint-Truiden te benoemen. Het is goed zich van deze moeilijke situatie bewust te zijn. Want als het nodig is, beschikken bisschoppen en abten op dat ogenblik over een leger en ruiterij om hun opvattingen kracht bij te zetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.2. De ondergang van Sint-Truiden in 1086In 1082 is de abt van Sint-Truiden, de intussen dement geworden Adelard II, overleden. Beide bisschoppen, die van Luik en die van Metz, die elkaars aartsvijanden zijn, beraden zich over de opvolging. Intussen blijft de groep van weldenkende monniken te Sint-Truiden niet passief: zij verkiezen een medemonnik, Gerardus, een vriend van Theodoricus, tot abt. Maar zowel de bisschop van Luik als die van Metz zijn hier tegen. Beiden zijn tegen de benoeming van een monnik uit Sint-Truiden, want hoe zou een abt die door één partij gekozen is, de in tweedracht levende monniken kunnen besturen? Wat gebeurt er dan: elk van beide bisschoppen benoemt een eigen abt! Daar de bisschop van Metz te Sint-Truiden geen nieuwe abt mag wijden, verplaatst hij zijn eigen abt Lanzo (1083-1086) van het toen beroemde Sint-Vincentiusklooster te Metz naar Sint-Truiden om aldaar de functie van abt te vervullen. Even later benoemt de bisschop van Luik ‘zijn’ abt te Sint-Truiden, namelijk Lupo (1085-1093 of 1095). Abt Lanzo uit Metz is een hoogstaand man, maar hij maakt zich al spoedig gehaat, zowel bij de monniken als bij de inwoners van Sint-Truiden. De monniken hebben bezwaren omdat hij koste wat kost de kloostergeest wil verbeteren en dit doet door de communauteit te infiltreren met monniken uit Metz. Hij verbant bovendien de monniken die het niet met hem eens zijn, uit Sint-Truiden naar andere kloosters zoals de Sint-Jacobs- en de Sint-Laurentiusabdij te Luik. Nog erger: de bisschop beveelt, dat iedereen die deze monniken tijdens hun reis naar het verbanningsoord tegenkomt, het recht heeft hen te beroven van alles wat ze bij zich hebben. Toch blijven er slechts weinig in Sint-Truiden. De nieuwe abt was dus wel een integer man, maar hard en streng ‘om Gods wil | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door te voeren’ en daarom gehaat in Sint-Truiden, ook bij de bevolking, die zich heel wat profijtjes zag ontglippen. De pijnlijke situatie in de abdij wordt hierdoor niet tot een oplossing gebracht. Vooral niet als de tegenstander van Metz, de keizersgezinde bisschop van Luik, ingaat op het verzoek van een uit Sint-Truiden verbannen monnik, die als balling in het Sint-Laurentiusklooster te Luik verblijft. Deze vraagt aan de bisschop van Luik om tot abt te worden benoemd. De bisschop stemt toe en zo wordt Lupo tegenabt. Bijgevolg: twee elkaar bestrijdende bisschoppen hebben elk een eigen abt benoemd voor één en hetzelfde klooster! Lanzo van Metz is hard maar rechtvaardig; de ander, Lupo - nomen est omen - is de geschiedenis ingegaan als ‘een verscheurende wolf’.Ga naar voetnoot29) Hier begint het drama dat zal uitgroeien tot een heuse kloosteroorlog. Als men de kroniek van Rodulphus erop naslaat, vindt men alle schrikwekkende details. Zo schrijft Rodulphus dat, wanneer Lanzo 's nachts de abdijkerk binnengaat om te bidden, hij dit moet doen omringd door soldaten. Het komt in feite tot een regelrechte oorlog tussen de twee abten en hun aanhangers. Deze toestand vormt de achtergrond voor de verbanning van Theodoricus naar Gent. Uiteindelijk wordt op 7 juli 1086 de stad Sint-Truiden belegerd door de twee elkaar bevechtende legers. Op de avond van die dag gebeurt het ergste. Sint-Truiden had in die tijd geen wallen en was dus gemakkelijk in te nemen. De inwoners van de stad hadden toen één doodsvijand, namelijk de bevolking van Brustem. Tussen beide bevolkingen bestond een tot haat opgezweepte naijver. De Brustemnaren bestormden Sint-Truiden met fakkels in de hand. Ze zagen de kans schoon om voorgoed met hun vijand af te rekenen. Binnen de tijdsspanne van één dag was de stad met haar houten huizen platgebrand. Slechts een ruïne bleef nasmeulen. De kroniekschrijver Rodulphus verhaalt, dat geen schoorsteen overeind bleef. Ongetwijfeld zinspeelt hij hierop bij de aanvang van zijn tweede boek: ‘Na de dood van Adelardus II troffen de allerhevigste smarten, als van een barende, onze abdij zó ernstig, dat zoiets nergens ter wereld zal zijn waargenomen sinds de verwoesting van Jeruzalem onder Vespasianus en Titus.’Ga naar voetnoot30) Abt Lanzo heeft de slag om de stad verloren. In het geheim verdwijnt hij naar het Heilig Land. Zijn naam treft men nergens meer aan. Maar Sint-Truiden en de abdij overleven uiteindelijk, ondanks alles, de ramp. Intussen is de pausgezinde bisschop van Metz vervangen door de keizersgezinde bisschop Bruno (1085-1088). Bruno wil de vir fidelis, Gerardus, wel tot abt van Sint-Truiden benoemen. Dit lijkt een goede keuze, want Gerardus behoort tot de oudere generatie van Sint-Truiden, die respect geniet. Theodoricus zelf is ook bevriend met Gerardus. Na rijp beraad weigert deze zich echter door een keizersgezinde bisschop te laten benoemen. Bisschop Bruno heeft geen echte be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwaren, want op die manier kan hij de gehele abdij met alle bijbehorende bezittingen aan een zekere Herman verkopen. Herman, door zijn omgeving veelzeggend homo idiota genoemd, verkrijgt voor veel geld de abtswaardigheid uit handen van Bruno. Het verval van de abdij voltrekt zich. Zolang de keizersgezinde Herman in Sint-Truiden verblijft, is daarenboven de ban uitgesproken over abdij en stad door de verontwaardigde Luikse bisschop. Volgens Rodulphus luidde geen kerkklok meer en werd er geen kerkelijk gezang gehoord. De toestand blijft voortduren totdat de eens keizersgezinde, maar nu pausgezinde Luikse bisschop Otbert in 1099 besluit om Theodoricus tot abt te benoemen. Theodoricus verblijft op dat moment nog steeds als balling in de Sint-Pietersabdij te Gent. Hij weigert aanvankelijk, maar als Otbert samen met vooraanstaanden uit Luik blijft aandringen, geeft hij zich gewonnen. Nog datzelfde jaar wordt hij tot priester gewijd en geïnstalleerd als abt van de verwoeste abdij. Theodoricus kan met de wederopbouw beginnen.Ga naar voetnoot31) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. De tweede fase in het literaire oeuvre van TheodoricusWij weten nu wat de oorzaak was van de verbanning van Theodoricus en andere monniken naar Gent en elders. We begrijpen ook dit: was zijn werk in de eerste periode van profane inhoud geweest, van nu af schrijft hij geestelijke werken. Het leven van de heilige Trudo draagt hij op aan zijn vriend Gerardus van Sint-Truiden.Ga naar voetnoot32) Dat deze levensbeschrijving inderdaad te Gent ontstond lijdt geen twijfel. De balling - exulatus - vermeldt dit immers in het werk zelf.Ga naar voetnoot33) De levensbeschrijvingen van de heiligen Landrada, stichteres van Munsterbilzen, en Amalberga, haar leerlinge (het leven van deze laatste wordt door de meeste historici eveneens aan Theodoricus toegeschreven), waren bedoeld voor de domicellae, de adellijke vrouwen van Munsterbilzen. De levens van de heilige Bavo en de heilige Rumoldus waren bestemd voor de monniken die hem gastvrijheid verleenden in de Sint-Bavoabdij te Gent. Het is hier niet de plaats om in te gaan op de specifieke rijmstijl van het proza dat Theodoricus in deze periode schreef. Het werd geschreven in de hem eigen literaire stijl, namelijk die van de Luikse School.Ga naar voetnoot34) Zijn opvolger abt Rodulphus schrijft over hem: Praecipuus erat in prosarum, ritmorum et metrorum dictamine.Ga naar voetnoot35) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5. Waar en wanneer heeft Theodoricus het Herodesspel geschreven?Wanneer we de drie periodes in het leven van Theodoricus overzien, begrijpen we dat zijn werk uit de eerste periode een profane inhoud kon hebben, maar ook dat zijn oeuvre van de tweede periode anders is. Dan schrijft hij vooral geestelijke werken, zoals de bovengenoemde heiligenlevens. Het is duidelijk, dat het Spel van Munsterbilzen niet tot stand kwam tijdens de eerste levensperiode van Theodoricus. Maar ook de laatste periode, toen hij abt was te Sint-Truiden, komt niet in aanmerking. Immers, de wederopbouw van de abdij vergde al zijn energie. Rodulphus heeft dit beschreven in zijn In memoriam voor Theodoricus van 86 versregels.Ga naar voetnoot36) In zijn achtjarige abtsperiode nam Theodoricus actief deel aan de restauratie van de Sint-Truidense communauteit.Ga naar voetnoot37) Hij trachtte niet alleen de verspreid wonende monniken weer te verzamelenGa naar voetnoot38), maar bovendien jonge kandidaten te werven voor het kloosterleven en hen op te leiden. Blijft dus de tweede periode. Hetgeen inhoudt, dat Theodoricus het zangspel schreef tijdens zijn ballingschap te Gent. In welk jaar? Dit valt moeilijk te zeggen, omdat we niet nauwkeurig weten, wanneer Theodoricus naar Gent kwam. Was dat nog tijdens de laatste levensjaren van abt Adelardus II, toen de sfeer onder de monniken geleidelijk onhoudbaar werd, dus vóór 1082? Of gebeurde dit rond de jaren 1082-1086? Wat er ook van zij, het werk van Theodoricus weerspiegelt duidelijk zijn ballingschap. Naast dichter is hij hier vooral schrijver van kunstproza en poëzie. Hij behandelt niet meer onderwerpen van profane aard, zoals voorheen te Sint-Truiden; nu vragen levens van heiligen zijn aandacht. Na al wat hij heeft ondervonden als gevolg van de Investituurstrijd is hij een ander mens geworden. Blijkbaar heeft hij, zoals anderen, op een bepaald moment moeten kiezen: vóór of tegen de keizerlijke macht, tussen collaboratie of ballingschap. Hij koos de laatstgenoemde uitweg met het bekende gevolg... Mogen wij hetgeen Theodoricus ondervond in verband brengen met de dramatiek in zijn spel, met bijvoorbeeld de harde ondervraging van de drie Wijzen door koning Herodes? Heeft hij misschien zelf voor een dergelijke situatie gestaan: Wil je mij, en dus de keizer gehoorzamen, of de paus? Ja of neen? Ja is: hier blijven; neen betekent: het klooster uit! Theodoricus koos het laatste. In deze samenhang kunnen we dan ook begrip opbrengen voor de harde confrontatie in het spel: ‘Zeg op! Gelooft ge werkelijk dat deze koning leeft en heerst?’ (zang 44), waarbij de auteur - als het ware vanuit de coulissen - de spelers die de Wijzen vertolken, toeroept: ‘Als het om Christus de Koning gaat, moogt ge niet liegen’, zelfs als dit betekent dat ge in de gevangenis terecht komt en van alles wordt beroofd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij komen tot deze conclusie: Wat is dit spel anders dan een tragedie, ontstaan vanuit de behoefte aan zielsontlading of katharsis? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6. Het ongewone einde van het spelWe komen nog eenmaal terug op de relatie tussen Theodoricus enerzijds en de abdijen van Sint-Truiden en Munsterbilzen anderzijds. Want tegen de traditie in eindigt dit spel van Munsterbilzen niet met een Te Deum laudamus, maar geheel onverwacht in zang 133 met een blijde huldezang aan Maria. Dit is zo ongewoon, dat men wel veronderstellen moet dat Theodoricus dit zeer wel bewust heeft gedaan. Waarom? De voor de hand liggende oorzaak is de tijdgeest, en dit wil zeggen:
Wanneer men nu deze beide elementen bijeenplaatst: genoemde ketterijen en de verering van Maria als patrones, dan wordt het op het eerste gezicht zo ongewone einde van het drama begrijpelijk: een Maria-apotheose in plaats van het traditionele Te Deum. Dan ook wordt begrijpelijk, waarom hier, na het slot van het drama, driemaal hulde wordt gebracht aan Maria: ‘Maria, Maagd en Moeder, wees blij, verheug u en juich! Alle dwalingen (haereses) hebt gij overwonnen, overal in de wereld. Gaude, gaude, gaude!’ Dit klinkt, na het geladen drama, als paasklokken, die het verdriet van de vastenoverweging uitluiden en de paasvreugde aankondigen. Tenslotte nog een persoonlijke opmerking: deze tekst met het driewerf ‘Gaude’ trof ik opvallend zelden aan in handschriften met deze melodie. Zijn dus tekst én melodie van Theodoricus? Dit valt nader te onderzoeken.Ga naar voetnoot42) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.7. Was het mogelijk dit zangspel op te voeren in de tijd van Theodoricus?Deze vraag doet bij de eerste aanblik vreemd aan, want als Theodoricus zoveel tijd en inspanning besteedde aan de regieaanwijzigingen in hexameters en aan de vele melodieën die hij bij zijn eigen teksten componeerde, dan lijkt het niet onredelijk te veronderstellen, dat door hem tijdens het dichten en componeren wel aan een opvoering werd gedacht. Een opvoering in de abdijkerk van de domicellae van Munsterbilzen? Is dat niet hoogst onwaarschijnlijk? Want daar vond men niet zoveel mannelijke solisten, nodig voor de uitvoering, en daarbij nog één, of misschien zelfs meer dan één jongenskoor. Wat we van de abdij van Munsterbilzen uit die tijd weten, is dat het aantal priesters en diakenen er zeer beperkt was. Ook koorknapen zullen er voor dit spel niet voldoende zijn geweest. Men kan echter evenmin aan het Sint-Truiden van die tijd denken; misschien wel aan het Sint-Truiden van de toekomst. Was dus alles een toekomstdroom van Theodoricus? Of dacht hij aan één van de twee abdijen van Gent? Men kan zeker niet beweren, dat een uitvoering daar niet te realiseren zou zijn geweest. Maar wel of niet realiseerbaarGa naar voetnoot43), deze kwestie brengt ons tot een vraag met een andere strekking: indien in de toneelliteratuur sprake is van een drama, ontstaan door een psycho-katharsis - dit wil zeggen, dat een auteur zijn onderdrukte gevoelens afreageert door middel van het schrijven van een drama -, moeten wij dan niet in dit zuiveringsproces de diepste oorzaak zoeken en vinden voor het ontstaan van het grote Herodes-drama van Theodoricus? Van dit spel, dat zoveel was als zijn innerlijk ondervonden drama? En als we deze laatste vraag stellen, komt dan niet de in de titel van deze paragraaf gestelde vraag op het tweede plan? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.8. De Investituurstrijd als achtergrond; de mening van anderen en de handschriftenDe eerste die op de samenhang tussen dit spel en de Investituurstrijd heeft gewezen, was Walther Lipphardt. Hij deed dit reeds in de jaren 1960-1963.Ga naar voetnoot44) Jammer genoeg heeft hij destijds voor dit oorzakelijk verband geen bewijsvoering naar voren gebracht. Hij beperkte zich slechts tot het formuleren van een opinie: ‘... nachdem das große Spiel (namelijk dat van Munsterbilzen, Sm. v. W.) der kirchlichen Opposition gegen die Politik Kaiser Heinrichs IV im Investitur- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
streit seine Aktualität eingebüßt hatte...’ Dit ‘eingebüßt hatte’ slaat op: ‘Die Feier von Rouen (13de eeuw, Sm. v. W.), die man gewöhnlich an den Anfang stellt, ist nichts als eine späte liturgische Reduktion...’Ga naar voetnoot45) Dezelfde gedachte, echter weer zonder bewijsvoering, herhaalt Lipphardt aan het einde van de boven geciteerde bijdrage: ‘Das ändert nichts an der Wirkung des Spiels, dem damals im Kampfe Gregors VII gegen Heinrich IV eine große Bedeutung, zumal bei den Bundesgenossen Gregors, den Normannen auf Sizilien, zukam’.Ga naar voetnoot46) Bij (de inmiddels overleden) Lipphardt ontbreekt dus zoals gezegd iedere poging tot bewijsvoering in zijn belangrijke verwijzing naar de ontstaansoorzaak van het spel. Dit lokte reacties uit, zoals bijvoorbeeld weinige jaren later van de kant van Norbert King, die verzuchtte:’ Auf welche historischen Zeugnisse stützt sich eine solche enorme Behauptung? Und worin soll denn eigentlich die ‘Wirkung des Spiels, dem damals im Kampfe... zukam’ konkret bestanden haben?Ga naar voetnoot47) Hierbij valt te betreuren, dat King geen gelukkige keuze deed uit de mogelijke argumenten, die tegen het standpunt van Lipphardt in te brengen zijn. Hij beroept zich namelijk op de datering van de handschriften, waarin onderdelen van het spel van Munsterbilzen voorkomen. Maar is dit wel een goede maatstaf om de stelling van Lipphardt te ondergraven? Dit ware slechts een goed argument in de discussie, indien het steunde op handschriften met tekstfragmenten die het oorspronkelijk werk van Theodoricus zijn, maar een goede maatstaf heeft King niet, als hij oudere fragmenten van andere auteurs, namelijk van de zogenaamde kernspelen, erbij betrekt. Het is echter niet noodzakelijk hier uitvoerig op dit probleem in te gaan. In de eerste plaats niet, omdat zowel Lipphardt als King uitsluitend uitgaan van een onvolledige versie van het spel, zoals wij die aantreffen in het evangeliarium van Munsterbilzen. In de tweede plaats niet - en dit betreft alleen King - omdat een onjuist uitgangspunt als maatstaf werd gehanteerd. Maar hiermee willen we toch niet de schijn wekken het betoog van King in een handomdraai te willen afdoen. Hij beroept zich namelijk op een lezing van het Herodesspel van Munsterbilzen, zoals die voorkomt in een handschrift dat dateert uit het einde van de 11de eeuw, en dat van Freising afkomstig is (München, Bayerische Staatsbibliothek clm 6264a, f. 1r). De lezing van Freising bevat een sterk ingekorte versie - het woord bewerking is hier zelfs beter op zijn plaats - van het grote Herodesspel van Munsterbilzen. Wat die inkorting betreft wijzen wij erop, dat het originele en typische openingskoor (zang 1 tot en met 8) ontbreekt. Dit is op een onbegrijpelijke wijze, als een soort aanhangsel, toegevoegd aan het einde van het spel. Het zeer omvangrijke laatste deel over de kindermoord te Betlehem en de klaagzang van Rachel, en wat er verder op volgt, ontbreken eveneens. Ook dat wat het grote Herodesspel van Theodoricus zo uniek maakt: de vele regieaanwijzigingen, uitgewerkt in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hexameters, is hier niet aanwezig. Kortom: de lezing van Freising is niet meer en niet minder dan een onvolledige, ‘wilde’ bewerking van het spel dat Theodoricus schreef. Wij zullen hier een voorbeeld geven van wat we bedoelen met ‘wilde’ bewerking. Zoals men weet worden in de gehele middeleeuwse literatuur van Driekoningenspelen uitsluitend in dit spel van Munsterbilzen de namen van de drie Wijzen genoemd, namelijk in de volgorde van: 1. Zoroaster van Tarsis; 2. De Arabieren-koning; 3. de Chaldeeën-koning. Het handschrift van Freising heeft als enige deze naam overgenomen, maar hoe? De volgorde is hier: 1. de Chaldeeën-koning; 2. de Tarsenser Zoroaster; 3. de Arabieren-koning. Daarbij moet nog worden opgemerkt, dat beide versies aanvangen met de vraag van koning Herodes: ‘Jij die voorop staat, geef antwoord.’ (zang 56). Hier hebben wij een aanwijzing dat de maker van de lezing van Freising de grondtekst opzettelijk heeft gewijzigd. Deze ‘spelbreker’ heeft op zijn manier het mooie spel van Munsterbilzen geïnterpreteerd.Ga naar voetnoot48) Maar er is nog een andere reden, waarom hier met nadruk de aandacht op de lezing van Freising wordt gevestigd. Het spel van Theodoricus moet, zoals wij boven menen bewezen te hebben, tot stand gekomen zijn na de komst van de auteur in Gent, en dat was tussen de jaren 1070-1086. Het handschrift van Freising dateert van het einde van de 11de eeuw. Hoe kan men nu verklaren, dat het in Gent voltooide spel weinige jaren later reeds een ingrijpende omwerking ondergaat in Freising? Freising en Gent of Sint-Truiden liggen op behoorlijke afstand van elkaar, zeker destijds, toen het snelverkeer nog met paarden geschiedde. Dat wat betreft de geografische afstand. Maar naast deze concrete afstand moeten we ook rekening houden met het verschijnsel ‘culturele relatie’. De afstand tussen Gent, Munsterbilzen, Sint-Truiden en Luik (met name de domschool) was in dit opzicht gering, evenals de afstand tussen Luik en Freising - laten we zeggen: Beieren -, en wel gedurende de gehele 11de eeuw. Reeds keizer Hendrik II (1002-1024) verlangde voor de door hem gestichte kloosterschool te Bamberg de ‘wetenschappelijke standaard’ van Luik. En Wazo, eerst scholaster, later bisschop van Luik (†1048), genoot als wetenschapsman internationale bekendheid. De geschiedschrijving vertelt over hem, dat de studenten van heinde en verre, ook uit het buitenland, toestroomden naar zijn domschool. Over Thietwinus, die hem in 1048 opvolgde en die uit Beieren stamde, werd gezegd dat de scholieren/studenten, zowel geestelijken als leken, ‘ad nos venire solent’, bleven toestromen, zowel uit Beieren als uit het prinsbisdom Luik. Frutolf van de abdij Michelsberg nabij Bamberg, historicus en muziekgeleerde, schreef in zijn wereldkroniek, dat de studie in de letteren te Luik een naam had boven die van de andere scholen: ‘prae caeteris adprime famosa’.Ga naar voetnoot49) Wat meer speciaal de muziekwetenschap betreft: als we hierboven een tekst aanhaalden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin sprake is van het toestromen van leken en geestelijken naar de Luikse domschool, dan willen wij niet nalaten te vermelden, dat één van deze adellijke leken in de jaren 1068-1078 Aribo van Freising was. Zijn muziektraktaat, geschreven aan de domschool van Luik, is tekstkritisch met begeleidend commentaar uitgegeven.Ga naar voetnoot50) Bewijzen voor het belang van de culturele banden tussen de domschool van Luik en Freising zijn er bijgevolg genoeg. Samenvattend willen wij dit deel van ons betoog besluiten met het citeren van een passage van één der belangrijkste historici over Luik, Godefroid Kurth. Deze schreef reeds aan het begin van deze eeuw: ‘Les écoles de Liège... étaient alors ce que devaient devenir un siècle plus tard les universités. On y accourait de loin. Liège fournissait des maîtres à l'étranger. Ses professeurs avaient un renom qui franchissait les frontières de leur étroite patrie.’Ga naar voetnoot51) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Een nawoord of een voorwoord?In het Voorwoord werd vermeld op wie een beroep mocht worden gedaan bij de totstandkoming van dit boek. Maar nu ik het boek beëindig, vraag ik mij af: Hoort dat wat nu volgt thuis in een voorwoord of in een nawoord? Het betreft namelijk de vraag, of er in de bestudeerde literatuur geen aanwijzingen besloten lagen, waardoor de auteur van het grote Herodesspel van Munsterbilzen kon worden ontdekt. Mijn antwoord op deze vraag luidt: In zekere zin, ja! Met ‘in zekere zin’ bedoel ik niet een vermelding van de naam van Theodoricus, maar wel een indirecte aanduiding die bij nader onderzoek leidde tot het ontdekken van de gezochte persoon. Deze indirecte aanduiding vond ik bij iemand wiens naam in de literatuur over de middeleeuwse liturgische spelen zelden vermeld wordt: de grote literatuurhistoricus van de middeleeuwen Manitius, en met name in diens driedelige Geschichte der lateinischen Literatur des Mittelalters.Ga naar voetnoot52) In het derde deel geeft hij van blz. 1041 tot 1056 een overzicht van ‘das geistliche Drama’ en meer in het bijzonder gaat hij in op het spel dat ons hier bezighoudt (blz. 1043-1044), zij het dan dat hij de lezing van Munsterbilzen niet heeft gezien; daarentegen wel de bewerking in het handschrift van Freising. Maar dit was voor hem voldoende om zijn scherpzinnige en verantwoorde opmerking te maken, namelijk dat deze uitgebreide Herodesspelen uit de 11de eeuw iets geheel anders laten zien dan de overige liturgische spelen uit dezelfde tijd. Zij vertegenwoordigen een van de toen gangbare opvattingen volstrekt afwijkend inzicht in wat een liturgisch spel behoort te zijn. Het unieke van deze grote Herodesspelen is, aldus Manitius, dat de personen uit het Bijbelverhaal niet optreden als ‘neutrale’ figuren, maar als personificaties van hartstocht en hebzucht.Ga naar voetnoot53) Dit brengt een samenspel teweeg, niet tussen gepersonifieerde bijbelse figuren, maar tussen karakters van levende bijbelfigu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren: ‘Den Anlaß zu großen szenischen Veränderungen gab aber die ins Spiel hereinbezogene Person des Herodes, der, als Vertreter des bösen Prinzips, eigentlich erst das echte dramatische Leben (curs. Sm. v. W.) im Spiel hervorruft. Das Herodesspiel weist zuerst den tragischen Konflikt auf, Herodes selbst ist der erste Charakter (curs. Sm. v. W.) auf der mittelalterlichen Bühne, während die Magier nur Typen waren.’Ga naar voetnoot54) Toen ik mij eenmaal had ingeleefd in dit drama en in de stof thuis was, herinnerde ik mij de bijdrage van Lipphardt in het mij in 1961 aangeboden huldeboek Organicae voces.Ga naar voetnoot55) In zijn artikel verwijst Lipphardt naar de Investituurstrijd - zie uitvoerig hierover paragraaf 2.8. Toen kwam de gedachte bij mij op: Wie was ten gevolge van de Investituurstrijd in staat het liturgisch spel zó te vernieuwen, dat hij van de bijbelse Herodes een dramatische mens-Herodes kon maken, daartoe gedreven door zelf ervaren leed?Ga naar voetnoot56) Bovendien bleek de auteur een handig hexameterdichter te zijn, volgens de smaak van zijn tijd. Zo vond ik de weg naar Theodoricus, en zo begreep ik ook te doen te hebben met een hoogst uitzonderlijke spelvernieuwing in de middeleeuwen. Daarom is de titel: Het grote Herodesspel van Munsterbilzen, terecht gegeven. Het spel is uniek in de middeleeuwse zangspelliteratuur. |
|