hele middag hebben om op het Plein te blijven. ‘Kom op Dani, naar de tamarandel!’ En weg zijn ze. Ik erachteraan natuurlijk. In die drukte verlies ik ze al gauw uit het oog. En ze zijn snel, die broertjes van me. Ik probeer te rennen zonder al te veel mensen en kinderen op de tenen te trappen, maar zij zijn veel vlugger. Gelukkig weet ik welke kant ze uitgaan, wat hun doel is. Als ik bij de tamarandel kom zie ik ze nergens, JJ en Daniël, er is geen spoor van ze te bekennen. Misschien zijn ze ergens bij een stand blijven staan; er is zoveel te zien, zo veel te doen. Ik loop een stukje terug in de richting van waar ik ben gekomen. Ik kijk bij elk kraampje. Ik probeer me te herinneren wat voor kleren de jongens aan hebben, welke kleur T-shirt. Hadden ze een pet op, of niet? Als ik me dat voor ogen kan halen is het makkelijker zoeken. Als ik weer op de plek ben waar mama ons alleen heeft gelaten, heb ik nog geen glimp van ze gezien. Ik keer weer terug richting tamarandel en eigenlijk begin ik al een beetje boos te worden. Ik was zo van plan om Jesse een bezoek te brengen, maar als ik niet weet waar mijn broertjes zijn, kan ik toch moeilijk ondergronds gaan... Nu ga ik de andere kant uit, voorbij de tamarandel in de richting van de Lim A Postraat. Maar ook daar vind ik mijn broertjes niet.’
Mariëlla, Mariëllaaaaa,’ hoor ik plotseling roepen. Ik blijf staan om te kijken waar die stem vandaan komt. In die drukte is het moeilijk om bekenden te herkennen, maar dan zie ik Cindy. Ze werkt zich door de menigte heen, tot we naast elkaar staan. ‘Joh, gezellig dat jij er ook bent’, begint ze. Maar ik val haar snel in de rede door te zeggen dat mijn twee broertjes weg zijn. ‘En ik heb nog wel zelf aangeboden om op ze te passen, hier op het Plein,’ besluit ik een beetje zielig. Natuurlijk vertel ik haar niet waarom ik dat zo vlot heb voorgesteld aan mijn moeder. Immers, Jesse van de tamarandel is nog mijn geheim. Nou ja, van mij en mijn broertjes dan. Alleen weet niemand dat ik een beetje verliefd ben op Jesse. Dat zal ik echt niemand vertellen, ook Cindy niet. ‘Ach, maak je niet zo druk,’ vindt Cindy, ze lopen echt niet weg, er is hier genoeg te doen.’ Ja, denk ik bij mezelf, genoeg te doen op het Plein en ook eronder... stel je voor dat ze zo snel waren dat ze al in de tamarandel zijn verdwenen voor ik daar aankwam. Dan zijn ze nu lekker met Jesse onder het Plein. Die gedachte maakt me woedend. Die rotjongens! Nu valt mijn hele plannetje in het water! Of zal ik ook naar beneden gaan? Razendsnel gaan de gedachten door mijn hoofd. Als ik ook in de tamarandel verdwijn en we kunnen niet terug, dan weet niemand wat er met ons is gebeurd, en dan... o nee, arme mama, daar moet ik niet aan denken. Als ik hier boven blijf moet ik afwachten tot die twee ellendige broertjes van me weer terug springkelen, als dat tenminste lukt. En als dat niet lukt dan zal ik mama moeten vertellen waar haar jongens zijn...
‘Hé kom op nou,’ hoor ik Cindy zeggen, ‘die jongens komen wel terecht.’ En dan vervolgt ze: ‘Doe nou niet zo saai, kom, laten we het Plein eens rond gaan. Er zijn leuke stands bij. En misschien zien dan ook je broertjes nog.’ Waarom ook niet. Hier blijven staan heeft weinig zin. Ik kan toch niets anders doen dan afwachten en intussen hopen dat de jongens niet te lang beneden blijven. Want inmiddels ben ik er wel zeker van dat JJ en Dani de tamarandel in zijn gedoken. Toen ik de vorige keer alleen was geweest, vonden ze dat al een heel ding, waar of niet.