tussenuren vrij. Bovendien het is beter als we niet alle drie gaan, want als er wat gebeurt... Stel je voor dat ik wel naar beneden kan, maar niet meer terug? Dan moeten zij immers een reddingsactie op touw zetten.
De volgende dag fiets ik zo snel als ik kan naar het Plein. Vlug vlug kijk ik rond in het DNA gebouw. Een vriendelijke mevrouw zegt dat ze me wel wil rondleiden, maar daar heb ik nu helemaal geen tijd voor. Ik moet iets veel spannenders gaan doen. Ze ziet mijn aarzeling en zegt: ‘Weet je, je kunt ook met je hele klas komen, hoor. Vraag maar aan je leerkracht of die een afspraak wil maken.’ Ze geeft me een kaartje met haar naam en daar staat ook het telefoonnummer. Wat een goed idee, wat een geweldig idee geeft ze me hier! ‘Dankuwel, hartelijk bedankt!’ roep ik enthousiast en spring op mijn fiets om naar de tamarandel te racen. Voorzichtig zet ik mijn fiets tegen de stam, aan die kant waar geen gat in de bast zit, daar waar hij er eigenlijk alleen als tamarindeboom uitziet.
Als ik het sleuteltje van mijn kettingslot goed heb weggestopt in mijn zak loop ik om de boom heen en kijk naar het gat in de bast. Het ziet er nog precies zo uit, een amandelboom die uit het gat in de stam van een tamarindeboom groeit. Je kan je toch niet voorstellen dat we door die nauwe opening met zijn drieën naar binnen en naar beneden zijn gekomen. Nu ik alleen ben vind ik het best een beetje eng, als ik me voorover buig en mijn hoofd tegen de rand van de opening druk. Maar ik krijg geen tijd om bang te zijn. Zodra mijn hoofd de stam raakt voel ik dat dat zachte windje er weer is, net als de vorige keer. Ik duw iets harder en meteen schiet mijn hele hoofd naar binnen, met de rest van mijn lichaam er achteraan. Ik vlieg zo maar naar binnen... en met een klap land ik, in een zeer onelegante houding. Maar goed dat ik een jeansbroek aan heb, anders zat ik hier met mijn hele schandaal open en bloot, schiet het door mijn hoofd. Ik kijk rond, het is stil hier, ook het geluid van de zuigende wind, dat we de eerste keer hadden gehoord is nu verstomd. Langzaamaan wennen mijn ogen aan de duisternis en kan ik mijn omgeving onderscheiden. Geen spoor van Jesse.
Dan krabbel ik overeind en ik herken de ruimte waar we de eerste keer ook waren, met die grote takken heel hoog boven mij. Misschien zit Jesse daar weer? Ik tuur ingespannen omhoog, maar zie niets van een klein figuurtje, zoals de vorige keer. Wat zal ik doen als ik Jesse niet vind? Zoveel tijd heb ik niet, ik moet na het tussenuur weer op school zijn. Opeens zie ik het begin van een soort tunnelachtig pad, dat in de verte in het donker verdwijnt. Ik neem een besluit en begin het pad af te lopen. Algauw hoor ik iets van geroezemoes en als ik verder ga wordt het geluid duidelijker. Dan herken ik ook woorden: ‘Mevrouw de voorzitter,...’ Maar de stem wordt onderbroken door een vrolijke uitroep: ‘Mariëlla, daar ben je weer!’ Ik kan zien dat Jesse blij is om me te zien. Alleen, het zal wel niet om mij gaan, meer om de informatie die ik heb. ‘Alles is goed met je oma en je moeder,’ zeg ik vlug. ‘O ja, vertel eens,’ vraagt Jesse. Ik begin te zeggen hoe onhandig het was om geen telefoonnummer en adres van zijn huis mee te nemen. Jesse vind het best vindingrijk hoe we er toch achter zijn gekomen. En ja, hij is heel blij om te horen dat zijn moeder en oma niet ongerust zijn. Maar wel een beetje vreemd, dat verhaal van die uitwisseling van leerlingen