Weer boven
Waar waren jullie nou?’ klinkt het ongeduldig als we naast de boom staan. ‘Ik zoek jullie overal.’ Moeder begint net ongerust te worden, ze kon ons niet vinden. Gelukkig verwacht ze geen antwoord, want ik denk niet dat we haar moeten vertellen van de tamarandel, van wat er in en onder de tamarandel is. Ik gebaar naar mijn broertjes dat ze hun mond moeten houden. Eerst maar eens verder over nadenken, eerst maar eens nagaan of Jesse Ragoenath uit Saramacca wel echt bestaat. Laat het voorlopig maar even ons geheim blijven. ‘We moeten direct naar huis,’ zegt mama, ‘het is al laat.’ Doordat ze zo vlug weg wil heeft ze niet in de gaten dat wij een beetje wiebelig op onze benen staan. Dat komt vast door de snelle klim, het vlugge stijgen naar boven, het springkelen van onder de tamarandel naar het Plein. We lopen braaf achter haar aan en dat geeft ons de kans om te herstellen. Al gauw lopen we weer stevig en vast ter been achter mama aan. ‘Denk erom, niets zeggen,’ fluister ik mijn broertjes nog toe voordat we in de auto stappen.
De volgende dag in de pauze op school bel ik naar 108. Nadat de wachtenden voor mij zijn afgehandeld neemt een meneer de telefoon aan. ‘Inlichtingen, met Ronald,’ klinkt het vriendelijk. Ik noem ook netjes mijn naam en vraag dan naar het telefoonnummer van de familie Ragoenath in Saramacca. ‘Ik moet een adres hebben om dat te kunnen opzoeken. In welke straat wonen ze?’ vraagt Ronald. Oei, vergeten te vragen. Hoe lossen we dat op. Ik ga met Ronald in discussie, maar dat helpt niet veel; hij mag of kan geen telefoonnummers doorgeven zonder volledig adres van de aangesloten abonnee, legt hij me uit. En ik heb niet zo veel beltegoed dat ik lang wil discussieren. Teleurgesteld leg ik mijn telefoon neer. Zit er niets anders op dan terug te gaan naar de tamarandel en aan Jesse te vragen wat zijn volledig adres is? Dan moet ik naar beneden en weer naar boven springkelen. Dat is een risico. Is er geen andere manier?
Ik weet dat er oude papieren telefoonboeken bestaan, misschien moet ik er een opzoeken en zelf in zo'n gids kijken. Maar waar vind je nu nog van die ouderwetse telefoongidsen? Op kantoren natuurlijk. Op kantoor van de school, misschien...? Ik ren naar kantoor en storm naar binnen. ‘Mag ik een telefoonboek?’ vraag ik gespannen. Met een klap wordt er een voor mijn neus op de balie gelegd. ‘Dank u,’ weet ik nog uit te brengen, voordat ik op een van de stoelen in het kantoortje neerplof. Snel zoek ik de R op en dan ga ik naar Ragoenath. Dat zijn er een heleboel! Een lange rij Ragoenaths kijkt me aan vanuit dat grauwe papier. ‘Wat nu,’ vraag ik me mismoedig af. ‘Wat zoek je,’ klinkt het ineens naast me. Ik kijk op en zie een van de oudere leerkrachten staan, die me nieuwsgierig aankijkt. ‘Wat zoek je,’ herhaalt hij, ‘ik zie niet vaak leerlingen in het telefoonboek kijken. Jullie zijn aldoor alleen bezig met je cell.’ Snel verzin ik iets en leg hem uit dat ik het telefoonummer van mijn tante in Saramacca moet hebben, maar dat er zoveel mensen met dezelfde naam voorkomen. Hij glimlacht en zegt dat die lijst namen voor het hele land geldt. Hij vertelt me dat je aan het vaste nummer kan zien waar de aansluiting is, in welk district. Dat beperkt de mogelijkheden.