Misschien had hij eerst meer moeten oefenen. Van Saramacca naar de stad, naar Paramaribo, is een hele afstand. Eerst ging het goed, dacht hij, maar toen raakte hij buiten bewustzijn en na een hele tijd, toen hij weer bij kwam zat hij hier onder de grond, in de tamarandel. Hij oefent aldoor en het verplaatsen gaat steeds sneller, dat hebben we net gezien, maar het lukt niet om de tamarandel uit te komen. Hij kan alleen springkelen onder de grond.
‘Nu weten jullie het,’zegt Jesse tenslotte, ‘dit is mijn verhaal.’ Ik vind het een beetje zielig en ik vraag of hij weet hoe het nu zit met zijn moeder en zijn oma, met zijn vader. Weten die wat er is gebeurd? Jesse weet dat niet precies. Hij vraagt zich ook steeds af of zijn mensen niet vreselijk ongerust zijn, bang dat hem iets is overkomen. Dat zit hem echt dwars. Voor de rest heeft hij het hier best naar zijn zin, hier binnen in de tamarandel. Er gebeurt zoveel op het Plein, in de binnenstad, dat Jesse zich nooit verveelt. Hij hoeft lekker niet naar school, en leert toch veel van alles wat hij hier ziet en hoort, voegt hij er stoer aan toe. JJ en Dani vinden dat geweldig. ‘Ik wil ook wel hier blijven,’ zegt JJ verlekkerd. En ook Dani knikt nadrukkelijk met zijn hoofd. Jesse lacht om de twee jongens, maar ik heb het gevoel dat hij lacht als een boer die kiespijn heeft. Volgens mij mist hij zijn familie, zijn huis, volgens mij doet hij alleen maar zo flink. ‘Oke,’ zeg ik tegen Dani en JJ, ‘jullie willen hier blijven? Jullie vragen je niet af hoe we hier uit komen? Jullie vinden het niet erg als we niet meer naar boven, naar het Plein kunnen?’ Nu kijken ze iets minder vrolijk. En langzaamaan dringt het tot ons door dat we wel met een probleem zitten. Hoe komen we er uit?
Jesse zegt: ‘Ik heb flink geoefend met springkelen, dus misschien lukt het me wel om jullie naar boven te krijgen, als jullie zelf hard mee klimmen. Maar dat doe ik niet zo maar.’ ‘Hoe bedoel je?’ vraag ik argwanend. Wat zou hij