De tamarandel
(2016)–Marja Themen-Sliggers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
In de tamarandelVolgens mij zijn jullie er allemaal wel eens langs gekomen. U ook, ja. En jij ook, hoor. Het is echt zo iets dat je passeert en waar je niet bij stilstaat. Letterlijk niet en figuurlijk ook niet. Je loopt er langs, je fietst, of je zit in de auto en het valt je niet op. Maar hij staat er wel. En hij is niet van vandaag. Hij moet er al heel lang staan, want hij is groot, grooooot! Vorige week hebben wij hem voor het eerst bewust gezien. Ik denk dat sommige mensen hem wel eerder opgemerkt hebben, zo vanaf de buitenkant. Bijvoorbeeld die mannen op zondagochtend vroeg, met hun vogeltjes op het Plein. Die zullen hem misschien gezien hebben en zoiets gedacht hebben van hé, kijk nou, een tamarandel.
Het kan ook dat de mensen van Roelie's Lightning hem opgemerkt hebben, als ze de versiering aanbrengen voor de evenementen die er soms op het Plein zijn. Of de bezoekers van de Divaliviering. Of het publiek bij de start van de Savannarally. De tamarandel.
Heel apart, hoor. Wij hebben hem nu goed bekeken. Suriname heeft ontelbare bomen, in heel veel verschillende soorten. Ons mooie tropisch regenwoud staat er vol mee. Dat weet iedereen. Toch denk ik dat er maar één tamarandel is. Alleen die ene langs de straat van het Plein, vlak aan de overkant van het Congresgebouw. Alleen die ene. Ja. Daarom is hij zo bijzonder. Zien jullie het? Ziet u het nu ook? Eigenlijk zijn het er twee, hè, kijk maar eens goed. Het is een tamarindeboom, die een holte in zijn stam heeft. Kijk maar naar het grote ronde gat in zijn bast. In dat gat groeit een amandelboom. De stam van de amandel komt door de schors van de tamarinde naar buiten en ze zijn samen verder opgegroeid. En ze groeien nog, ze kunnen allebei samen nog veel groter worden. Dat maakt ze een tamarandel. | |
[pagina 6]
| |
Wij waren met mama op het Plein op een zondagmiddag en toen zijn wij heel voorzichtig door het gat in de schors gaan kijken, nieuwsgierig wat er aan de binnenkant van een boombast zit. Eerst zagen we niet veel; het was donker binnenin, maar als je even de tijd neemt om je ogen aan het het duister te laten wennen, dan zie je van alles. Natuurlijk zagen we als eerste de mieren, die daar rondkruipen en allerlei andere insecten. En een vogelnestje zagen we ook, met drie eitjes erin, met lichtblauwe spikkeltjes. En toen we verder keken zagen we iets dat op een tunnel leek, een gang naar beneden, waar het nog donkerder is. We wrongen ons hoofd en onze schouders naar binnen om beter te kunnen zien. In de verte hoorden we ook geluid. Eerst dachten we dat het gewoon verkeerslawaai en geluiden van het Plein waren, maar het klonk anders. We duwden onze hoofden steeds verder, rekten onze halzen uit. En wat we toen beleefden............!
Eerst voelen we een soort zacht windje door onze haren gaan en tegelijkertijd krijgen we meer ruimte. We buigen ons nog verder door het gat en we merken dat de wind sterker wordt. En onze nieuwsgierigheid ook. Dan klinkt er een stem: ‘Ja kom maar door, hoor, ik heb jullie al gezien, kom verder.’ En meteen, nog voor de stem goed en wel uitgesproken is, duiken we naar voren en schuin naar beneden. Ik verwacht dat we hard en ruw neerkomen en zet | |
[pagina 7]
| |
me schrap voor de klap, maar na de eerste duik verandert de val in een zachte glijvlucht. Verwonderd kijken we naar elkaar; wat gebeurt er nou eigenlijk? Maar dan is het lekkere zwevende gevoel opeens afgelopen en vallen we plat op ons bil neer. Ik rol nog even een keer om en om en voor ik het goed door heb sta ik stevig op mijn voeten. Ook JJ en Dani staan al rechtop en kijken vol verbazing rond. ‘Ik zie jullie wel, hoor’, zegt dezelfde stem die we eerder van veraf hoorden. Het klinkt nu dichtbij, maar toch zien we nog niemand.
JJ schrikt en kruipt een beetje weg achter mijn rug. Dani is vrijpostiger en roept: ‘Jij ziet ons, maar ik zie jou niet’. ‘Sssst, stil joh,’ sist JJ, ‘straks wordt hij boos en doet hij ons nog wat.’ Ik kijk intussen goed rond of ik iemand kan vinden, maar ik zie nog niemand. Misschien moeten we het met beleefdheid proberen, vraag ik me af. ‘Goedenmiddag, ik ben Mariëlla en dit zijn mijn broertjes JJ en Dani. Wat leuk dat u ons naar beneden hebt laten komen. Wie bent u? En vooral ook wáár bent u? Waar zíjn we eigenlijk?’ zeg ik met mijn meest keurige stem. ‘Nou, nou, je hoeft je tong niet zo te draaien’, klinkt het van ergens boven ons.
Alledrie kijken we met een ruk omhoog en ja hoor, een paar meter boven ons hoofd, op een richel zit een persoon. Of liever, een persoontje. Het figuurtje lijkt namelijk heel klein van hier beneden. Het is moeilijk schatten hoe hoog hij zit, of hoe laag wij staan, maar het lijkt een flinke afstand. Alleen, vraag ik me af, hoe kan dat? We zijn door het gat in de bast van de tamarindeboom naar beneden gekomen, langs de amandelboom die erin groeit, dus zijn we op de bodem van de tamarandel. En we konden door het gat naar binnen kijken. Ik hoefde niet eens op mijn tenen te staan. En nu lijkt het net alsof wij heel laag staan en hij daar heel hoog zit. Vreemd... Heel vreemd!
Terwijl wij nog naar boven kijken, met ons hoofd achterover, zie ik vanuit mijn ooghoek een flitsende beweging. Blijkbaar hebben JJ en Dani ook iets gezien, want alledrie tegelijk doen we ons hoofd met een ruk naar beneden. En daar staat hij, het figuurtje dat een ogenblik geleden nog zo hoog, heel in de verte boven ons hoofd zat. Toen leek hij zo klein. NU lijkt hij op een gewone jongen. Een echte Sranang boy. En nog wel van mijn leeftijd, schat ik, een jaar of veertien, dertien misschien. Zijn haar is in korte staartjes gedraaid, zijn ogen zijn fluweelachtig, zo donkerdonkerbruin dat je de pupil niet van de iris kan onderscheiden. Hij heeft gekrulde zwarte wimpers en zijn huid heeft de kleur van de koffie die onze moeder drinkt.
‘Hhhoe dddoe je dddat?’ vraagt JJ stotterend, ademloos van verbazing. ‘Nou, gewoon, hé, springkelen,’ is het antwoord. Het klinkt nonchalant, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, maar voor ons is het onbekend. Springkelen, mmm, ergens in mijn achterhoofd gaat me een lichtje op. Springkelen. ‘Wacht even,’ roep ik uit, ‘ik weet het al!’ Springkelen is zo maar van de ene plaats naar de andere gaan, zonder hindernissen je kunnen verplaatsen. | |
[pagina 8]
| |
Ik vertel de jongen hoe ik het weet. Het toverpaard Jaïr in het verhaal ‘Het schilderij’Ga naar voetnoot1 kan springkelen en dat verhaal hebben we allemaal gelezen.
Nu herinneren JJ en Dani het zich ook weer. ‘Wow,’ verzucht JJ, ‘ik wou dat ik dat ook kon.’ ‘Wel,’ zegt de jongen, ‘het is te leren, ik heb het ook geleerd. Maar daarover later. Nu moeten jullie me eerst maar eens vertellen wat jullie komen doen.’ |
|