Overpeinzingen uit een hondenleven
(2010)–Marja Themen-Sliggers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Hoofdstuk 3
| |
[pagina 8]
| |
en besnuffelen. Voor het eerst kon ze een mensenpup ruiken en voelen, want natuurlijk was dat het wat in de bundel zat, een baby'tje, een mensenkind! Wat rook dat eigenaardig en wat was dat zacht. Helemaal niet zoals haar eigen wriemelende nest van negen puppies. Het was wel heel erg lief, en dan ook nog een jongetje, net als haar eigen Luuk. Toch, haar ervaren moederinstinct zei haar direct dat er nog iets anders was. Wat, tja, daar kon ze niet zo direct de poot op leggen, maar iets klopte niet. Ze moest het maar goed in de gaten houden, vond Troela.
Een paar dagen keek ze het aan. Ze genoot van de drukke bedrijvigheid met die nieuwe puppy in huis. Ze was ook blij dat ze niet werd buitengesloten. Zij en Luuk kregen genoeg aandacht en mochten de mensenpuppy, als hij op het balkon kwam ook gewoon benaderen. Daarvan maakte Troela gebruik om haar instinct te laten spreken, want ze was er zeker van dat er iets was met die puppy. Al snel had ze door dat hij niet goed hoorde. Ze wist wel dat hondenbaby's pas na negen dagen hun oogjes en oortjes open doen, maar bij mensenbaby's moest dat allemaal direct werken. Dit kindje hoorde niet goed. Ze wist het zeker. Als proef zorgde ze ervoor dat ze een aantal keren vlak bij de slapende mensenpup keihard begon te blaffen. Hij reageerde echter niet, schrok zelfs niet van het lawaai. Hij trok niet eens met zijn pootjes en kopje. Ze betrok Luuk erbij, die een nog hardere blaf had dan zijzelf. Ook dan geen reactie. Troela rook ook steeds iets geks als ze heel dichtbij de mensenbaby kwam. Ze kreeg dan de onweerstaanbare neiging om aan z'n oortjes te likken; daar kwam een vreemde lucht uit. Dat had ze nooit bij haar eigen puppies gehad. Zou dit jonkie doof zijn? Het is eigenlijk niet mijn jong, dacht Troela, maar Pa en Moe zijn zo blij met hem, dus ik moet heel goed opletten. Bij de mensen gaat het anders dan bij de dieren. Wij dieren hebben er vrede mee als een van onze jongen zo zwak of gebrekkig is dat het geen kans van overleven heeft. In dit geval moet ik ze op alle mogelijke manieren helpen om hun jong groot te brengen, peinsde Troela. Deze serieuze aangelegenheid werd natuurlijk door moeder Troela ook met Luuk besproken. Hij was nog wel wat jong en speels, maar toch begreep hij het belangrijkste uit het verhaal. Het ging om bescherming van have en goed en dan vooral bescherming van de levende have, die nu was uitgebreid met een jonkie, een mensenpup. En ach, hij vond het jong, het nieuwe mensenkindje ook heel lief. Alleen was het jammer dat zijn moeder hem zo volledig voor zichzelf claimde. Hij, Luuk was toch inmiddels ook al een grote hond en kon ook best een deel van de zorg voor dat nieuwe wezentje op zich nemen, of niet soms? Maar nee, zijn moeder wilde het alleen doen. Ook best hoor, dacht Luuk.
Hun mensen zette het kindje vaak in een bedje op het voorbalkon, zodat hij gezonde buitenlucht kreeg. Een goed idee, vond Troela en ook veel makkelijker om zo op hem te letten. Ze posteerde zichzelf onder het bedje en zorgde ervoor dat er niemand in de buurt kwam. Zelfs haar eigen mensen stond ze niet | |
[pagina 9]
| |
toe om haar mensenpup zonder reden te storen. Immers, hij moest veel slapen, daar groeien die kleintjes van. Ze ontwikkelde een speciale blaf om haar mensen te laten weten als hun jongentje honger had, een andere blaf als hij pijn in zijn buikje had, en weer een andere als ze gewoon vond dat ze nu zelf maar eens naar hun pup moesten kijken. Want als hond kon ze niet alles alleen. Er waren dingen die je als moederhond moest overlaten aan de mensenmoeder. Pampers, daar kon Troela niet mee omgaan. Ze was gewend om bij haar kleintjes de boel grondig schoon te likken als ze gepoept of geplast hadden, maar bij mensenpups gaat dat anders. Troela probeerde talloze malen om dan maar de vuile pamper schoon te likken, maar die rotdingen gingen direct kapot en dan ontstond er een troep, waarvoor ze ook nog op haar kop kreeg.
De tijd gaat snel en algauw kwam het mensenkindje over de vloer en nog meer naar buiten. Troela en ook Luuk waren blij dat ze nu heel direct contact met hem kregen en dus wat meer invloed op de opvoeding konden hebben. In gedachten noemden ze hem KAA, want aan die mensennamen waren ze nooit gewend, hoewel ze trouw naar hun eigen mensennamen luisterden. KAA was blafbaar in de hondse communicatie. En let wel, het is ‘KAA’, niet ‘Kaai’, of nog erger ‘Kaai, Kaai, Kaai’ wat een bange schijter van een hond blaft als hij bang is dat hij een schop krijgt. Troela was nergens bang voor en ‘Kaai’ zat niet in haar vocabulaire. Het was en bleef dus KAA.
Hun dierlijke en instinctieve wijsheid was een onontbeerlijk element in de gebrekkige menselijke opvoeding. Troela had het goed gezien, er mankeerde iets. Het mensenjong, KAA, ontwikkelde zich niet zo voorspoedig als zou moeten. Hij leerde niet om te zitten en te staan en te praten, laat staan dat hij zelf leerde eten. En zelf eten is toch in de harde wereld een eerste vereiste voor overleven. Maar Troela, die nu helemaal verslingerd was aan het kleine jongentje, had nog een paar pijlen op haar boog. KAA kon op zijn buik tijgeren. Ze hield weliswaar niet van dat woord tijgeren, want tijgers, in SranangGa naar voetnoot3 ‘tigri’Ga naar voetnoot4, behoren tot de vijanden van honden. Troela wist dat er achterop, over de dam in het bos, soms ook een tigri was. Maar goed, de mensenpup kon tijgeren en in dit geval liet ze dat woord maar passeren. Troela zorgde ervoor dat ze elke dag een restje van haar eten bewaarde en had Luuk duidelijk gemaakt dat hij daar af moest blijven. Als KAA dan buiten mocht spelen hielp ze hem te tijgeren naar haar etensbak en dan deed ze hem voor hoe je zelf moet eten. Luuk deed daar nog een schepje bovenop door hem naar de drinkbak met water te dirigeren. Hij deed het jongetje zelfs voor hoe je als respectabele hond, zonder al te veel gespat een behoorlijke hoeveelheid vocht binnen kunt | |
[pagina 10]
| |
krijgen. Omkomen van honger of dorst zou tenminste niet meer gebeuren met dit mensenjong.
De honden waren trots op het geheel en moeder Troela begon steeds meer vertrouwen te krijgen in haar hardleerse en speelse zoon Luuk. Hij deed het goed, hoor. Juist op tijd ook, want ze merkte instinctief dat er bij haar mensen weer een zwangerschap aan de gang was. Nog grotere hondse inzet was dus vereist. Volgens Troela moest Luuk bij het volgende mensenjong de leidende rol hebben, want zij had haar poten vol aan de kleine KAA. Hij was nu eenmaal het zorgendiertje. En Luuk, ach Luuk maakte zich niet zo druk. Hij zou wel weer zien. Hij was uitgegroeid tot een reusachtige Dobermann reu, zo groot dat hij buiten de raskeurkenmerken viel, wat hem heel goed uitkwam. Hoefde hij zich ook niet zo in te spannen om een goed gedrag te vertonen, kon hij lekker een gewone gezellige hond zijn. Nee, ook hij deed gelukkig de reputatie van zijn ras geen eer aan.
Tijdens deze dracht van Moe liep niet alles helemaal naar wens en ze moest opgenomen worden in het ziekenhuis. Weer bracht Pa de honden, nu samen met KAA naar de stad om Moe te kunnen zien. Het was triest hoor, Moe wilde zo graag naar huis en ondanks de goede zorgen van Troela, Luuk en Pa werd de kleine KAA ziek. Dat kon zo niet langer. Pa heeft Moe uit het ziekenhuis gehaald en thuisgebracht. Troela begreep direct dat ze heel voorzichtig met haar moesten zijn. Ze moesten haar zoveel mogelijk werk uit handen nemen. En wat was Troela blij toen ze zag dat KAA als vanzelf weer beter werd. De honden gedroegen zich voorbeeldig, daar zorgde Troela wel voor. Moe kon heerlijk veel rusten en niet lang daarna deed het nieuwe mensenkindje haar intrede. Een piepkleine meisjespup, waar Luuk direct op viel. Troela kreeg nauwelijks de kans zich ermee te bemoeien. Luuk was ‘in charge’ vanaf het begin en meteen al noemde hij haar WOW, wat met zijn zware stem goed en vriendelijk klonk. En in mensentaal gaf het precies aan wat je zag; WOW, wat een prachtige kleine mensenpuppy! Ze was zijn lust en zijn leven en hoewel ze piepklein was, was ze zo dapper en zo vlot met alles, dat hij, de grote Luuk, zich om haar kleine pinkje liet winden. Alles vond hij goed van dit mensje, ze mocht zelfs op zijn rug paardje rijden. Nu pas begreep hij wat verantwoordelijkheid en zorg was. De mensenpuppy ontwikkelde zich heel snel; er was geen enkel zorgpuntje in dit geval, alle zorg was er geweest voor haar geboorte; nu stortte ze zich vol overgave in het leven en Luuk zorgde voor haar. Twee kleintjes samen, dat werd pas echt leuk...
Nee, Troela werd niet teleurgesteld, ze was echt trots op haar zoon. Samen zorgden ze met hun mensen voor een gedegen opvoeding van de mensenpups. Af en toe gebeurden er wel rare dingen, waarbij de honden echt poot bij stuk moesten houden, anders zou het zijn mis gegaan. Dingen waarbij het duidelijk | |
[pagina 11]
| |
was dat de hondse wijsheid en het dierlijke zorginstinct van Luuk en Troela in de opvoeding onontbeerlijk waren. Een voorbeeld is de moeilijke periode van het zindelijk worden. Zowel aan dieren- als mensenmoeders stelt dit hoge eisen en zowel menselijke als dierlijke kleintjes moeten gewoon de kans krijgen het te leren. Hoewel Pa en Moe dier- en kindvriendelijke mensen waren, zijn er incidenten die onuitwisbaar in het geheugen van Troela en Luuk staan gegrift... Luuks beschermelingetje WOW was eigenlijk al bijna zindelijk, maar op een dag plaste ze drie keren vlak achter elkaar in haar broek. Bij de derde keer verloor Moe haar geduld en haalde uit voor een keiharde klap. Luuk deed iets, zeer beheerst en heldhaftig. Hij sprong met zijn voorpoten op de schouders van Moe en greep met zijn grote bek haar nek tussen zijn enorme tanden. Geen gegrom, geen agressie, alleen een welgemeende waarschuwing: blijf van mijn pup af! Resultaat: Moe heeft nooit meer een poging gedaan om de kleintjes te slaan en WOW heeft nooit meer in haar broek geplast. Iets anders dat Troela en haar mensen nooit zijn vergeten is de eeuwige strijd tussen hen om het likken van de oortjes van KAA. Een hond mag immers een mensenkind niet likken. Maar KAA had nu eenmaal als een van zijn beperkingen het probleem met zijn oren en als moederdier moet je dat instinctief likken. Allerlei onwetende mensen hadden aan Pa en Moe gezegd dat dat vies is. Gelukkig dacht de kinderarts daar anders over. Die zei dat je juist op die signalen van een moederdier, dat zo close is met jouw jonkie, moet afgaan. Dat moederdier heeft een veel sterker instinct dan mensen hebben en dus, als Troela aan de oortjes van KAA likt en snuffelt heeft ze een ontsteking geroken. Door direct naar de kinderarts te gaan konden Pa en Moe hun kleintje een hoop pijn besparen. Pa en Moe hebben door deze incidenten wel geleerd om beter naar hun honden te luisteren. |