| |
| |
| |
Sabiso
Stanleyyyyyyyy klinkt het luidop van boven.
Direct gevolgd door nog een Stanleyyyyyyyy
Stanley geeft geen antwoord en gaat door met waar hij mee bezig is.
Stanleyyyyyy yyyyyyyyy
en erachteraan, het lijkt wel een echo
Stanleyyyyyy yyyyyyyyy
Zo gaat het nou altijd, denkt Stanley bij zichzelf.
Altijd als hij net lekker bezig is wordt hij geroepen.
Nu klinkt het wel echt hard en dwingend.
Zou hij antwoord geven?
Meestal is er niets aan de hand, wordt hij eigenlijk voor niets geroepen.
En daar is hij toch zo moe van.
Stanleyyyyyy yyyyyyyyy
met zijn hoofd scheef wacht hij op de volgende roep
Stanleyyyyyy yyyyyyyyy
Zuchtend staat hij op.
Hij kan zich nu toch niet meer concentreren.
Eerst maar even kijken wat ze willen. Stanley klimt de trap op naar het voorbalkon. Daar zitten ze met zijn tweeën, zijn oma en zijn moeder, breeduit, elk in een hobbelstoel.
‘U hebt me geroepen?’ vraagt hij, terwijl hij zijn slippers naast het trapgat zet.
‘Ja, je moet ijs maken in de vriezer en als je toch naar de keuken gaat breng dan eerst maar eens een groot glas gemberbier met ijs voor ons’, draagt zijn grootmoeder hem op.
‘En vlug een beetje,’ voegt zijn moeder eraan toe.
| |
| |
Stanley zet zich zonder mopperen in beweging, maar denkt wel bij zichzelf dat het overdreven is om hem naar boven te roepen om drinken in te schenken. Ze zitten zelf vlak bij de keukendeur en er mankeert niets aan hun handen en voeten, toch.
Hij vult eerst alle ijsbakjes en zet ze in de vriezer, dan schenkt hij gemberbier voor ze in. Net op tijd denkt hij eraan om de glazen op een dienblad te zetten, met onderzetters, anders komt er weer een hoop commentaar.
Met een beleefd: ‘Alstublieft’, biedt hij hun elk een glas aan en zet de onderzetters netjes bovenop de glazen, zodat er geen vliegen of wespen in gaan.
Er kan geen dankjewel af, maar dat had hij ook niet verwacht.
‘Ik ga weer verder met vliegers maken’, zegt hij en trekt zijn slippers weer aan om de trap af te lopen. ‘Hoeveel heb je er al gemaakt?’ Het is zijn grootmoeder, die dat vraagt. ‘En hoeveel kosten ze dit jaar?’ Dat is zijn moeder. Stanley antwoordt: ‘Ik weet nog niet wat de prijzen nu zijn, maar ik maak ze in verschillende maten, net als vorig jaar.’ ‘Wanneer weet je dan wel wat ze kosten?’ Dat is oma weer. ‘We moeten toch weten wat je verdient.’ Zijn moeder natuurlijk.
‘Ja ma. Ik fiets straks wel even naar de stad om te kijken op de plaatsen waar ze al verkopen’, zegt hij. En vlug zakt hij de trap af naar beneden, waar hij onder het huis zijn eigen werkplaats heeft gemaakt. Hij gaat zitten aan zijn werktafel, waar hij de vliegers maakt. Het ligt er vol met gekleurd papier, printa, lijm, touw en draad, een schaar en ander gereedschap. Hier voelt hij zich het fijnst. Dit is zijn plek.
Stanley woont met zijn moeder en grootmoeder in een smalle straat in de binnenstad van Paramaribo in een hoge neuten huis. Oma is bij hen komen wonen nadat zijn vader is gestorven. Zijn moeder kon er niet tegen om alleen te zijn en kon van verdriet nauwelijks voor hem, Stanley, zorgen. Zijn grootmoeder heeft langzaamaan de rol van de baas in huis op zich genomen en zijn moeder is nu niet veel meer dan haar schaduw. Oma heeft hem met harde hand opgevoed en de huishouding geleerd, zonder protest van zijn moeder.
| |
| |
Zelf zitten ze de hele dag op hun grote bil op het voorbalkon, in hun hobbelstoel. Van daaruit dirigeren ze Stanley alle kanten op. Voor elk wissewasje wordt hij geroepen, als hij geen school heeft.
Het schooljaar is nu net afgelopen en Stanley heeft de toets goed gemaakt. Hij is geslaagd voor de technische school. Dolblij is hij dat hij naar de LTS gaat. Zijn hele lagere schooltijd door heeft hij hier beneden, onder het huis, zijn huiswerk gemaakt en ook andere dingen gedaan.
Zijn grote hobby is knutselen. Hij is vreselijk goed met zijn handen, van alles kan hij maken en ook dingen repareren gaat hem goed af. Deze plek hier is zijn ‘werkplaats’.
Nu is het grote vakantie en de vliegertijd is aangebroken. Dat is traditie, altijd in de grote vakantie, in de grote droge tijd, dan is het vliegertijd. Elk jaar maakt Stanley een voorraad vliegers, die hij dan verkoopt op straat. Met de opbrengst koopt hij zijn schoolspullen en de rest geeft hij aan oma en ma. Dit jaar is hij anders van plan. O, hij gaat wel vliegers verkopen, zeker wel, maar het kopen van schoolspullen zal meer kosten omdat hij immers naar de technische school gaat. En hij wil geen kinderachtige en goedkope spullen. Hij zal ervoor zorgen dat hij mooie dingen heeft. En als er geld overblijft, is dat niet voor die twee vrouwen daarboven, maar voor hem zelf. Zakgeld voor de eerste paar weken op zijn nieuwe school. Daarna zal hij wel weer verder zien. In elk geval is hij het zat om altijd maar voor die twee klaar te staan en alles wat hij verdient af te dragen. Hij wordt nu ook groot, al bijna een man...
Zichzelf moed en kracht insprekend loopt hij naar zijn fiets. Hij moet nog de straat op om naar de prijzen van de vliegers te kijken. Zijn fiets staat keurig op slot onder de achtertrap, met een ketting vastgemaakt aan de derde tree. Zo kan hij nooit gestolen worden. Trots kijkt Stanley naar zijn karretje. Hij heeft hem helemaal zelf gebouwd. Van zijn moeder en zijn oma zou hij echt nooit een fiets krijgen, hoor. Nergens voor nodig, vinden ze. Naar school kan je lopen en verder heb je niks te zoeken op straat. Ma en oma komen nooit hier beneden. Die doodenkele keer dat ze uitgaan, zakken ze van de voortrap en stappen ze direct bij de poort in een taxi. Op weg naar de bingo, dat is hun uitje.
| |
| |
Stanley heeft ze in geen jaren op het erf zien lopen, daarom weten ze ook niet hoe mooi zijn fiets is en hoe trots hij erop is. Verderop, iets om de hoek van hun straat, is een fietsenreparateur en daar gaat Stanley wel eens helpen. Van de baas heeft hij de meeste onderdelen gekregen waarmee hij zijn fiets heeft gebouwd.
Stanley rijdt in een rustig tempo door de straten, op zoek naar plaatsen waar aan lange touwen vliegers zijn uitgestald. Op de Dr. Sophie Redmondstraat heb je ze altijd, bij de speeltuin van Fernandes, aan de Verlengde Gemenelandsweg, maar ook aan de Mahonylaan waren ze er vorig jaar. En natuurlijk aan Pad van Wanica, daar zijn altijd verschillende verkooppunten.
Het is een mooi gezicht al die fleurige vliegers. Verschillende vormen, verschillende grootte en verschillende kleuren, wat een verscheidenheid.
En dan die in de wind flapperende lange staarten. Al gauw heeft Stanley gezien dat de prijzen variëren van SRD 5, - voor de allerkleinste tot SRD 25, - voor een grote vlieger. Steeds gaat de prijs omhoog met een dollar• als de vlieger een maatje groter is. Hij ziet een aantal prachtige grote vliegers uitgestald en neemt zijn kiek. Zelf maakt hij ook elk jaar een echt pronkstuk, de grootste en mooiste van de collectie en als je die op tijd kan verkopen, dan zit je goed. Hij trapt nog een tijdje rond en peinst in zichzelf over de nieuwe namen van de straten. de Coppenamestraat, die nu Dr. J. Lachman heet en de Rust en Vredestraat, nu Frederick Derbystraat. Hij wil net omkeren om langs die straten terug te fietsen naar huis, als hij iets ziet...
Hij stopt en leest eens goed wat hij daar op een spandoek ziet staan:
GROTE VLIEGERBOUWWEDSTRIJD
AANMELDINGSFORMULIEREN GRATIS
AF TE HALEN BIJ...
Stanley heeft genoeg gezien. Dit is zijn kans. Hij springt op de fiets en spurt naar het opgegeven adres, waar hij een formulier invult voor deelname.
| |
| |
Hij heeft nummer 113, staat op het formulier. Veel tijd heeft hij niet, want de sluitingsdatum voor de bouwwedstrijd is al aanstaande vrijdag. Maar het prijzenpakket, o boy, o boy, dat is niet mis. Natuurlijk een schoolpakket met schooltas, dat is gebruikelijk. Verder een mooi bedrag aan valuta, U$ 100, -, wat zou hij dat graag winnen. Tenslotte een retourticket naar Curaçao!
Geen tijd te verliezen, het is nu al dinsdag en eigenlijk moet hij nog vliegers bouwen voor de verkoop ook. Stanley racet naar huis en zet gauw zijn fiets onder de achtertrap. Hij moet nagaan wat hij allemaal in zijn werkplaats heeft, hij moet inventariseren. Is er genoeg materiaal om een prijsvlieger te bouwen? Een echte monstervlieger, mooi maar ook stevig, echt instaat om te vliegen? Dat stond in het inschrijfformulier. De vlieger moet groot en mooi zijn, bijzonder en origineel, maar hij moet het ook nog doen, echt kunnen vliegen.
Stanleyyyyyyyy komt het van boven.
En meteen erachteraan Stanleyyyyyyyy
Dat is stom, denkt hij bij zichzelf. Liever was ik eerst naar boven gegaan, nu word ik toch gestoord. ‘Ik kom al’ roept hij.
Hij gaat de trap op. ‘Dag oma, dag ma’, groet hij, terwijl hij zijn slippers naast het trapgat regelt.
Flauwekul, denkt hij bij zichzelf. Grootmoeder staat erop dat hij zijn slippers naast het trapgat zet, want er zou eens iemand over kunnen vallen, zegt ze altijd. Alleen, denkt Stanley, zij zijn te lui om op te staan, laat staan om de trap op en af te gaan, dus wie zou er nou over die slippers kunnen vallen?
‘Wat zijn de prijzen?’ vraagt zijn grootmoeder, zonder te groeten.
‘Ja, hoe duur zijn ze?’ echoot zijn moeder.
‘Zijn er veel verkoopplaatsen langs de straten?’
‘Zie je veel vliegers op straat?’
Ze vuren hun vragen met echo op hem af.
Stanley vertelt wat hij heeft gezien, maar dikt het flink aan. ‘Er zijn tientallen verkooppunten’ vertelt hij, ‘en de prijzen liggen laag, vanaf SRD 2,50.’ Grote concurrentie dus’.
| |
| |
Hij besluit met de boodschap dat hij nu weer aan het werk moet beneden, want dat hij nog lang niet genoeg vliegers heeft voor de verkoop. Zo kan hij de concurrentie echt niet aan. Hij hoopt dat ze hem nu met rust zullen laten. Geen woord heeft hij gezegd over de wedstrijd. Dat houdt hij voorlopig nog voor zich. Eerst eens kijken beneden hoe het met zijn voorraad staat. En hoeveel geld heeft hij nog, voor het geval hij nog iets moet bijkopen?
Stanley kijkt al zijn spullen goed na. Bij die grondige inspectie van zijn hele werkplaats blijkt dat het best meevalt. Er is in elk geval genoeg papier in verschillende kleuren en touw is er ook zat, lijm lijkt er ook nog genoeg te zijn. Materiaal voor een staart is een probleem, zeker voor een grote vlieger en o ja, materiaal voor het geraamte. Voor zo'n grote vlieger zul je wel van dat dunne balsahout nodig hebben, of in elk geval een heel lichte houtsoort en dat heeft Stanley niet in voorraad. Hout is duur, maar er is wel een houtzagerij dichtbij op de Gemenelandsweg. Daar eerst maar eens kijken, vindt Stanley.
Zonder dat de twee vrouwen boven op het balkon het in de gaten hebben gaat Stanley met de fiets op pad. Bij de houtzagerij zijn er een of twee mannen die hem wel van gezicht kennen en gelukkig zijn ze vriendelijk tegen hem. Eerst vragen ze waarvoor hij hout nodig heeft en als hij vertelt van de vliegerbouwwedstrijd, dan worden zij ook enthousiast. Leuk dat hij mee wil doen en belangrijk, die prijzen; schoolspullen heeft hij zeker nodig als hij naar de LTS gaat. Goede schoolkeus, LTS, vinden ze. Ja, hij moet die wedstrijd maar eens even gaan winnen. Dat zijn ze met hem eens.
Ze leggen uit dat er A, B en C kwaliteit hout is. A kwaliteit is altijd het duurst, het mooist glad geschaafd en geschuurd en het meest recht. Voor een vlieger kan hij vast wel volstaan met B kwaliteit en voor sommige onderdelen is C ook nog goed genoeg. ‘Weet je wat’, stellen ze hem voor, ‘uit het hout van C kwaliteit mag je gratis meenemen wat je nodig hebt, boy.’ Voor B moet je wel betalen, maar we maken een mooie prijs voor je’. Stanley is dolblij, maar hij weet nog helemaal niet
| |
| |
wat hij nodig heeft. Hij moet eerst een ontwerp hebben. Een bouwtekening. Een beetje zorgelijk kijkt hij rond in de houtzagerij. Iedereen is zo bedrijvig bezig en alle machines draaien met een hoop lawaai. De vriendelijke mannen zijn allang weer andere klanten aan het helpen. Hoe nu verder?
Hij denkt een poosje na, denkt aan alle vliegers die hij in de afgelopen jaren al gemaakt heeft. Een paar jaar geleden heeft hij er een zelf ontworpen, helemaal zelf uitgedacht, een driekantige vlieger, met een opening in het midden en aan de drie zijden bespannen met vliegerpapier. De staart wordt in het midden van de opening vastgezet aan een raamwerk van printa en touw. En vliegen dat hij doet! Stanley heeft er net gisteren nog zo een gebouwd.
‘Meneer, meneer’, roept hij naar de baas van de houtzagerij, ‘mag ik morgen terugkomen?’ Ik ga nu eerst mijn tekening maken.’ ‘Ja, hoor mi boy, je doet maar, tot morgen’.
Helemaal opgewonden trapt hij naar huis. Hij weet hoe het moet, hij weet wat hij doen moet.
Thuisgekomen kijkt hij eerst even boven, op het balkon. Alles rustig? Hebben zijn grootmoeder en moeder geen noten op hun zang? Anders kan hij toch niet doorwerken. Nee, ze hebben goed begrepen dat hij hard moet werken om de concurrentie in de vliegerhandel aan te kunnen en ze kijken nu al uit naar de opbrengst. Kunnen ze er straks mee naar de bingo.
In zijn werkplaats neemt Stanley de driekantige vlieger en meet alle onderdelen zorgvuldig af. Elk onderdeel tekent hij in het klein in zijn ruitjesschrift. Alle maten schrijft hij er in keurige cijfers naast. Als dat gebeurd is neemt hij de vlieger mee het erf op naar achteren. Daar laat hij hem op om te zien of hij stabiel in de lucht ligt. Gelukkig dat ze zo'n diep erf hebben bij dit oude stadshuis. Er is ruimte genoeg om wind te vangen en het duurt niet lang of de vlieger staat hoog in de lucht, met het touw strak en de staart sierlijk wapperend. Trots kijkt Stanley naar zijn vlieger. ‘Dit is hem’, zegt hij half hardop. ‘Deze doet het goed, nu nog vergroten’.
| |
| |
Hij bindt het touw aan een van de takken van de oude manjeboom waarin hij is geklommen om de vlieger op te laten. Dan klimt hij terug naar beneden.
Hij heeft in zijn spanning niet eens gezien dat hij een grote uil heeft gestoord, terwijl hij zat te slapen op een tak van de manjeboom.
De uil heeft het allemaal gevolgd, het oplaten van de vlieger, het gemompel van Stanley. Hij houdt van zijn rust. Hij wordt nooit gestoord in zijn slaap. Er komt eigenlijk zelden iemand achter op dit erf, alleen dan een enkele keer deze jongen Stanley en die is wel rustig. De uil sluit zijn ogen weer en stopt zijn kop tussen zijn veren om door te slapen. Vannacht als hij toch op jacht moet, zal hij eens kijken hoe het met die vlieger verder gaat.
Stanley gaat terug naar zijn werkplaats, waar hij zijn schrift neemt en alle maten die hij heeft genoteerd vermenigvuldigt met 4. Zijn kleine driekantige vlieger is 50 cm hoog. Dat maal 4 maakt dat zijn prijsvlieger 2 m wordt. Een stuk groter dan hij zelf is. Nu kan hij zien hoe lang de latten moeten zijn, waarmee hij zijn vlieger moet bouwen.
Stanley denkt dat hij er zelfs wel in zal kunnen staan, in die opening in het midden. Maar is dan dat vliegerpapier wel sterk genoeg voor zo'n grote vlieger? Nee, bedenkt Stanley, natuurlijk niet. Hiervoor heb je stof nodig, van die hele lichte, dunne stof, die ze ook voor parachutes gebruiken. Hoe laat is het? Kan ik nog naar de markt? Waar is mijn portemonnee? Hoeveel geld is er nog in? Ik moet stof kopen.
Koortsachtig begint Stanley rond te draaien.
En dan plotseling... een warme wind waait met kracht langs zijn gezicht en een grote donkere schaduw scheert dichterbij, tot er met een plof een grote vogel op zijn werktafel landt. De uil.
‘Jongen, houd je rustig, wind je niet op, zo kom je niet verder’, zegt de uil.
Stanley kijkt hem met open mond aan, te verbaasd om bang te zijn. ‘Ja, blijf maar stil’, gaat de uil verder. ‘Begin niet te schreeuwen van schrik, want we willen niet dat die twee ouwe taarten daarboven ons horen, toch?’
| |
| |
Stanley knikt met zijn hoofd, nog steeds met stomheid geslagen. ‘Laten we eerst maar eens netjes kennismaken’, zegt de uil en direct daarna steekt hij een punt van zijn enorme vleugel naar voren. ‘Ik ben Sabiso en jij bent...? Voorzichtig geeft Stanley hem een hand. ‘Aangenaam meneer Sabiso, ik ben Stanley’. ‘Ja, natuurlijk ben jij Stanley, wie anders wordt er hier om de haverklap geroepen?’ en meteen doet hij zachtjes de stemmen van de ‘twee ouwe taarten’ na.
Stanleyyyyyy en erachteraan nog eens Stanleyyyyyyy
Stanley schiet in de lach en vergeet daardoor dat hij had willen vragen hoe het kan dat een uil kan praten. Kennelijk kan de uil een beetje gedachten lezen want hij zegt: ‘Je wilt zeker weten hoe het komt dat ik je kom helpen?’ Dat wil Stanley zeker wel weten en Sabiso begint het uit te leggen. ‘Toen jouw vader nog leefde, was jij nog maar een heel klein jongetje’, vertelt de uil. ‘Vaak wandelde hij met jou op het erf en altijd als hij onder mijn boom kwam, vertelde hij jou over mij. “De uil van de manjeboom” noemde je vader mij en jij kon zelfs al “uil” zeggen voordat je “mamma” zei’. Stanley luistert geboeid, hij weet immers maar zo weinig van vroeger.
Sabiso vertelt dat hij na het overlijden van zijn vader, zichzelf heeft beloofd altijd een oogje te zullen gooien op Stanley. Eigenlijk heeft hij wel verwacht dat er eens een moment zou komen waarop zijn hulp van pas komt. ‘Ik denk dat dat moment nu is aangebroken’, besluit Sabiso. Stanley is het daarmee eens, maar hij begrijpt nog niet hoe het dan komt dat de uil kan praten. ‘O, maar dat is heel normaal voor uilen’, legt Sabiso uit. ‘Je weet toch dat uilen symbool zijn voor wijsheid?’ Ja, dat weet Stanley wel. Uilen worden heel oud en naarmate ze ouder worden, worden ze steeds wijzer. Dat is bij mensen ook zo, althans bij sommige mensen. Hoe ouder uilen zijn en hoe dichter ze bij de mensen wonen hoe meer kans dat ze leren praten. Sabiso is heel oud en heeft altijd in deze manjeboom gewoond op een erf van de mensen. Hier heeft hij geluisterd naar Stanley's vader die hem woordjes leerde. ‘Snap je het?’ vraagt hij Stanley, ‘Toen jij leerde praten, leerde ik het ook’.
| |
| |
| |
| |
‘Maar nu hebben we geen tijd meer voor oude verhalen, we moeten opschieten, er is al zo weinig tijd om die vlieger te bouwen’.
Ook daar is Stanley het mee eens en hij laat de rest van de vragen die hij nog in zijn hoofd heeft, maar zitten, voorlopig. ‘Een wijs besluit’, zegt Sabiso, die klaarblijkelijk echt gedachten kan lezen.
Stanley richt nu al zijn aandacht op de tekening van de vlieger in zijn ruitjesschrift. Samen met Sabiso berekent hij hoeveel stof hij moet hebben, van die dunne parachutestof. Hij is bang dat het beetje geld dat hij heeft niet genoeg is, maar daar weet Sabiso wel een oplossing voor. Hij vliegt weg en is na een paar minuten al weer terug met een portemonnee in zijn snavel.
‘Van wie is die’, vraagt Stanley argwanend, ‘heb je die gestolen?’
‘Nee, alleen even geleend om terug te geven wat jouw rechtmatig eigendom is’, is het verontwaardigde antwoord. ‘De portemonnee is van die ouwe heks hierboven, die met de dikste, platste bil, je ouwe opoe’, zegt Sabiso vol venijn. ‘Hierin heeft ze het geld bewaard dat jij hebt verdiend en waarvan zelfs je moeder niets weet’.
Langzaam begint Stanley te grijnzen. Als dat zo is, kan hij het rustig nemen, want het is van hem en oma kan er niets van zeggen, omdat zijn moeder het niet weet. Gauw kijken ze hoeveel het is. Gelukkig, het lijkt genoeg voor de parachutestof en vast ook nog genoeg voor het hout dat nodig is voor de vlieger. En als er wat overblijft, des te beter...
‘Ga nou nog gauw even naar de markt’, spoort Sabiso hem aan, ‘dan leg ik die portemonnee terug en wacht op je bij de manjeboom’.
Stanley haast zich en vindt de juiste stof in drie prachtige kleuren: paars, oranje en groen. Wat zal dat een mooie vlieger worden. Morgenvroeg direct naar de houtzagerij en dan aan het werk, denkt hij onderweg naar huis. Zodra hij zijn fiets op slot heeft gezet rent hij naar de manjeboom waar Sabiso woont. Die is alweer in slaap gevallen. Uilen zijn nachtdieren en om zo, voor zijn doen vroeg in de middag, al wakker te blijven, dat is te veel gevraagd.
Stanley keert terug naar zijn werkplaats en spreidt de stof uit om volgens zijn tekening alvast de juiste patronen uit te zetten. Dan kan hij morgen vroeg direct knippen.
| |
| |
Als het hout er eenmaal is moet alles op de juiste afmeting gezaagd en dan kan de stof aan het hout bevestigd. Het moet kunnen in anderhalve dag, denkt Stanley vol zelfvertrouwen. Zeker met de hulp van die mannen van de houtzagerij en vooral van Sabiso. Hij krijgt een warm gevoel van dankbaarheid als hij aan de uil denkt. Inmiddels is het bijna donker en kan hij niets meer doen in zijn werkplaats. Hij besluit nog een keer naar achteren te lopen, naar de manjeboom. De uil begint net wakker te worden als hij onder de boom zachtjes roept: ‘Meneer Sabiso’. Sabiso heeft honger en moet gaan jagen, hij heeft nu eigenlijk geen tijd meer voor Stanley, maar hij wil wel weten of het gelukt is met de stof. En de kleuren lijken hem wel mooi. ‘Morgen hard werken aan je vlieger en dan maak je mij in de vooravond wakker voor een proefvlucht. Een goede nacht en goede jacht!’ en weg is Sabiso. Met een paar krachtige vleugelslagen ziet Stanley hem majestueus wegvliegen, de avondlucht in. Stanley besluit om maar naar boven te gaan, baden en vroeg naar bed. Dan is hij morgenochtend helemaal klaar om zijn monstervlieger te bouwen. Als hij die bouwwedstrijd nou eens wint...
In de vroege ochtend staat hij op en heel strategisch zet hij thee en maakt brood voor zijn moeder en oma. Dan hebben ze tenminste niet direct een reden om hem te roepen.
Beneden in zijn werkplaats kijkt hij zorgvuldig de stukken stof na die hij de vorige avond heeft afgemeten. Intussen denkt hij zorgelijk aan het zagen van het hout. Alles moet exact de juiste afmeting hebben en hij heeft geen goede zaag en hoe krijgt hij die lange stukken hout met zijn fiets naar hier? Ineens staat Sabiso naast hem op de werktafel, net voor hij de schaar in de stof wil zetten. ‘Maak je geen zorgen,’ zegt de uil, ‘hier staan alle afmetingen.’ Die van de stof zijn goed, dat heb ik al nagerekend vannacht, die kun je zo knippen. Je hoeft alleen aan de houtzagerij te vragen of zij het hout voor je zagen en klaar ben je. In kortere stukken kun je makkelijk alles op de fiets vervoeren. Ik moet nu gaan slapen. Een goede dag met een gulle lach!’ En weg is hij, met een sierlijke boog het erf over naar de manjeboom.
Stanley kijkt naar het papier in zijn hand. Hij is onder de indruk.
Dit is een groot formaat professionele bestektekening van de kleine
| |
| |
driekantige vlieger die hij gisteren heeft opgelaten. En die nog steeds aan de manjeboom vastzit. Sabiso heeft niet alleen gejaagd vannacht, dat kan hij wel zien. Sabiso moet een echte bouwmeester zijn. Stanley hoopt dat hij dat alles ook zal leren op de LTS. Met zijn tekening en het geld opgevouwen in zijn zak, gaat hij met de fiets naar de houtzagerij.
Hij is vroeg, er zijn nog geen klanten.
De baas is er zelf ook nog maar net. Dat geeft mooi de tijd om hem de werktekening te wijzen. ‘Wow’, zegt de baas, ‘heb jij dat zelf gemaakt?’ ‘Niet alleen hoor. Met een beetje hulp’. Stanley durft de uil niet te noemen. Wie gelooft nou dat er een sprekende uil is die hem helpt? Maar hij wil ook niet zelf met de hele eer gaan strijken. ‘Hoe oud ben jij eigenlijk?’ vraagt de baas van de houtzagerij. Stanley zegt dat hij 12 is, hij wordt in december 13. Mooi om op die leeftijd naar de LTS te kunnen gaan, vindt de baas en hij zegt erbij dat Stanley volgens hem echt talent heeft, want het ontwerp van die driekantige vlieger is revolutionair en indrukwekkend. Die woorden gebruikt hij, revolutionair en indrukwekkend en Stanley bedankt beleefd voor het compliment. Bij zichzelf denkt hij dat het enige belangrijke is dat de vlieger die het in het klein goed deed, het in het groot ook goed moet doen. Voor de rest zal het 'm worst wezen, die wedstrijd wil hij winnen.
De baas heeft plezier in de jongen met zijn monstervlieger en is direct bereid om alle stukken hout op de juiste afmeting te zagen, dat is in een wip gebeurd met al die machines die er zijn in de houtzagerij. Zoals beloofd worden er zoveel mogelijk goede stukken hout gezocht in de partij C kwaliteit. De rest komt uit de voorraad B kwaliteit en daarop krijgt Stanley korting. Als hij met zijn hout aan de fiets gebonden en zijn nota met het stempel VOLDAAN, op straat staat is hij trots op zijn aankoop en op het feit dat er nog SRD 25, - over is.
Nu gauw naar huis en aan het werk.
De hele dag is hij bezig. En het werk vlot geweldig. Wat gaat dat lekker zeg, met zo'n goede tekening en alles zo keurig op maat gezaagd. De mooi gekleurde stof heeft hij zelf geknipt en het enige dat hij nog niet heeft en waarvoor hij ook nog geen oplossing heeft bedacht is de
| |
| |
staart. Hoe kan je een proefvlucht doen zonder staart? Hij zal snel iets moeten bedenken, want de zon begint al te zakken en hij heeft met Sabiso een afspraak in de vooravond. Die vlieger moet echt de lucht in. Morgen is de datum voor de vliegerbouwwedstrijd.
Een beetje moedeloos kijkt hij om zich heen, wat kan nou als staart dienen?
Uit zijn ooghoek ziet hij iets wapperen, iets wits met rode bandjes, het waait heen en weer. Hij staat op om beter te kijken. Het is iets dat omlaag hangt vanaf het balkon. Zeker iets van het wasrek, dat aan een kant is losgeraakt, anders kan hij het onder het huis niet zien wapperen. Hij loopt het onderhuis door en kijkt langs de achtermuur van het huis naar boven. Daar hangt het rek waar de ‘twee ouwe taarten’ hun wasgoed ophangen. En daar ziet hij de perfecte staart voor zijn vlieger! Twee van die ouderwetse onderbroeken van soepel dun batist en aan elkaar geknoopt met de rode bandjes; dat is de staart die hij nog nodig heeft. Hij klimt heel zacht een paar treden de trap op, tot hij erbij kan en met een stevige ruk trekt hij de waspennen kapot en houdt de twee onderbroeken in zijn hand. Vlug en handig bindt hij ze aan elkaar. Hij kan de staart nog niet bevestigen aan de vlieger, anders kan hij er niet meer mee lopen, dus propt hij alles maar onder zijn arm. Zijn handen heeft hij nodig om het raamwerk van de vlieger te steunen.
Hij stapt in de opening binnen de drie met kleurige stof beklede zijwanden van de vlieger. Dat is de beste manier om dit gevaarte te vervoeren. Hij steekt het erf over naar achteren, op weg naar de manjeboom, waar hij met Sabiso heeft afgesproken. Als ze het nou nog maar niet merken, van die onderbroeken, denkt Stanley, alsjeblieft, laat ze het nog niet merken...
Maar daar heb je het al:
Stanleyyyyyyyy klinkt het luidop van boven, achter hem.
Direct gevolgd door nog een Stanleyyyyyyyy
Stanley geeft geen antwoord en gaat alleen maar sneller lopen.
Stanleyyyyyy yyyyyyyyy
| |
| |
en meteen daarna, als een echo
Stanleyyyyyy yyyyyyyyy
Waar zijn onze directoiresss ssssssssss ssssss?
Dan die echo directoiresss ssssssssss ssssss?
‘Mond dicht’, sist Sabiso in Stanley's oor. Hij is geruisloos aan komen vliegen en blijft nu op gelijke hoogte met de jongen. ‘Niks te maken niet hun directoires. Jij hebt je vliegerstaart en dat is nu belangrijker’, zegt de uil. Sabiso is wakker geworden van het gebrul van de ‘twee ouwe taarten’. Hij vindt dat vandaag niet erg, want ze hadden immers een afspraak. De proefvlucht.
Nu staan de twee vrouwen allebei op het achterbalkon. Vandaar kunnen ze tot naar de manjeboom kijken en zien wat Stanley gaat doen met zijn vlieger, zijn mooie prijsvlieger. Hij krijgt het er benauwd van. Straks zien ze waar hij deze dagen zo hard aan gewerkt heeft, straks begrijpt zijn grootmoeder waar het verdwenen geld aan besteed is. Hij wordt steeds zenuwachtiger. Met bevende vingers begint hij de staart aan de vlieger te knopen. Hij staat nog steeds in de opening in het midden van de driekantige monstervlieger. Hij schudt de staart los en laat hem zover mogelijk uitgespreid op de grond neerkomen, zodat het opvliegen soepel kan gaan, als de vlieger eenmaal wind vangt. En dan...
Dáár zijn onze directoiresss ssssssssss sssss!
Volmaakt tegelijk, zonder echo.
En dan gebeurt wat bijna nooit gebeurt. De ‘twee ouwe taarten’ willen de trap afkomen, de achtertrap nog wel en ook nog eens alle twee tegelijk.
Dat laatste is een gelukje, want door hun dringen om tegelijk achter hun onderbroeken aan te gaan, lopen ze elkaar zo in de weg dat ze klem komen te zitten op de trap.
Hierdoor krijgt Sabiso de gelegenheid om Stanley met zijn neus op de feiten te drukken.
| |
| |
‘Wat wil je?’ vraagt hij dringend. ‘Kiezen of delen, nu of nooit. Stijg je nog op, of blijf je bij ze?’
‘Mmmmijn sssschool’, stottert Stanley, ‘ik wil naar de LTS’. ‘Ik kan je alles leren wat je daar leert, en nog meer’, verzekert Sabiso hem. ‘De wedstrijd, de vliegerwedstrijd, het ticket....’
‘Dat heb je helemaal niet nodig, we vliegen zelf wel naar Curaçao’.
Stanley kijkt nog eenmaal om, knikt kort met zijn hoofd en zegt: ‘Kom op, daar gaan we!’
Met een aanloop zet hij de vlieger in beweging, hij zelf nog steeds in het midden.
De twee vrouwen zijn intussen beneden aan de trap en beginnen te rennen, zo goed en zo kwaad als ze dat nog kunnen, met die dikke platte bil die hen in de weg zit. Stanley voelt een klein beetje wind in de vlieger komen, maar nog niet genoeg om de lucht in te gaan. De staart sleept achter hem aan, op de grond. Als zijn moeder of oma nog iets sneller gaat kan een van hen straks een voet erop zetten en dan trekt ze alles kapot. Dan gaat hij nooit meer de lucht in. Die gedachte wordt ook door Sabiso gelezen. Hij schrikt ervan, dat mag nooit gebeuren, voor eeuwig vastzitten aan die twee daar, nee, dat gunt hij Stanley niet. ‘Kom op jong, kom op,’ moedigt hij Stanley aan, terwijl hij naast hem klapwiekt.
Misschien gaf dat klapwieken nou net het laatste beetje wind dat er nodig was om de vlieger de lucht in te krijgen, want daar gaat hij, langzaam en statig, schuin omhoog.
Met Stanley erin; die had ondanks al die spanning zijn voeten opgetrokken en op de onderste dwarslat gezet, zodat hij middenin de vlieger staat, die nu dus vliegt.
Ja, echt hij vliegt, naast Sabiso, samen het avontuur tegemoet, richting Curaçao.
|
|