| |
| |
| |
Het meisje Aisa
Het meisje staat stil in de zon langs de kant van de weg.
Ze heeft een klein jongetje bij de hand, vast haar kleine broertje.
Beiden hebben hun schoolkleren nog aan: zij het blauwe mulo bloesje en hij het effen T-shirt van de kleuters. Zou de schoolbus ze in de steek gelaten hebben? Wat doen ze nog hier langs de weg? Het is al bijna 5 uur. Ze hadden al lang thuis moeten zijn.
Sharif heeft de auto geparkeerd in de brede met gras begroeide berm van de Magentakanaalweg met de bedoeling om te gaan hengelen.
Vroeger, toen hij hier nog woonde, was de weg nog niet geasfalteerd en was de berm niet zo mooi vlak dat jij je auto er kon parkeren. Wat zeg ik, vroeger hadden we niet eens een auto en liep ik ook langs deze weg na schooltijd, toen ik nog op de mulo zat, denkt Sharif. Nu studeert hij in Nederland, maar is teruggekomen omdat zijn oma is gestorven.
Morgen wordt ze gecremeerd. Hij is met zijn moeders auto het huis ontvlucht. Het is daar een drukte van belang, alle voorbereidingen die getroffen moeten worden voor de crematie, al het koken en bakken.
Sharif kijkt nog eens naar het meisje. Ze hurkt daar aan de overkant neer voor het kleine jongetje. Die is duidelijk doodmoe en hij is in het gras gaan zitten, hij kán niet meer.
Sharif krijgt medelijden met ze en steekt over om te kijken of hij ze misschien naar huis kan brengen. Het meisje schrikt van zijn aanbod, ze mag zich niet met vreemden in laten. En ze moet heel goed op het kind te passen, want ze trekt hem direct beschermend achter zich als die vreemde man tegen haar praat. ‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zegt hij tegen haar ‘en laat je broertje niet in het gras zitten, straks krijgt hij grasluizen.’ Ze kijkt hem onderzoekend aan van onder dichte zwarte wimpers. Haar haar is kunstig gevlochten en ze heeft een prachtige gladde donkerbruine huid. ‘Hoe heet je?’ vraagt Sharif. Aarzelend noemt ze haar naam. Aisa heet ze. ‘En ik heet Janique,’ zegt het jongetje. ‘Wil je ons echt naar huis brengen?’ vraagt hij. ‘Ja,’ zegt Sharif, ‘dat wil ik wel doen, want ik zie dat jij zo moe bent’.
| |
| |
Eigenlijk heeft hij toch niets anders te doen, behalve hengelen, maar dat kan morgen of overmorgen ook nog wel, denkt hij bij zichzelf.
Aisa besluit het aanbod van de lift maar aan te nemen en dus brengt Sharif het tweetal naar huis. Ze wonen nog een flink stuk verder in een zijweg en hij vraagt zich af hoe die kleine jongen dat hele eind had kunnen lopen.
De volgende dag is de crematie van oma. Het is een plechtige gebeurtenis, daar aan Weg naar Zee. Precies zoals het hoort volgens alle tradities. Droevig, maar met waardigheid en dankbaarheid naast het verdriet. Oma was al heel oud en ze heeft een mooi leven gehad.
Ze was klaar om te sterven, dat had ze zelf ook aangegeven. De hele familie heeft een gevoel van berustende gezamenlijkheid. Het is vredig en ze halen allerlei herinneringen op.
De dag na de crematie gaat Sharif hengelen. Hij wil speciaal nog een paar keer vissen op de plaats waar hij als kleine jongen altijd met zijn oma kwam. Hij parkeert de auto in de berm en begint zijn hengelstokken uit te zetten.
Het is nog een beetje vroeg in de middag, eigenlijk bijten de vissen beter in de vooravond, maar hij kan niet langer wachten. Hij voelt een soort rusteloosheid, die maakt dat hij hier wil zitten, rustig wil zitten turen naar zijn dobbers.
Maar het komt erop neer dat hij juist onrustig de weg af zit te turen of hij Aisa nog niet ziet aankomen. Hoe hij ernaar verlangde haar te zien, dat beseft hij pas als hij in de verte twee figuurtjes ziet naderen.
Zijn hart slaat op hol. Zou zij dat zijn, met haar broertje?
Als ze dichterbij komen ziet hij dat Janique hem herkent. Het jongetje begint te rennen en roept hem toe: ‘Ga je ons weer naar huis brengen?’ Aisa kijkt strak naar zijn dobbers. ‘Je hebt beet,’ zegt ze kortaf. Ze heeft gelijk, maar natuurlijk zit er niets aan zijn haak als hij snel ophaalt. Hij voelt zich nogal stom, verlegen, betrapt, hij kan het niet goed benoemen, maar dat is het effect dat dit mooie meisje op hem heeft.
| |
| |
Langzaam begint hij de hengelstokken op te ruimen. ‘Ik dacht dat jullie Hindoestanen altijd met een net vissen,’ zegt Aisa tegen Sharif. ‘Ja, dat wordt veel gedaan,’ antwoordt hij. ‘Dat is stropen,’ vindt Aisa en ze legt hem uit dat door het gooien met een net en het leegslepen van een sloot of zwamp, ook de nesten en de jonge, kleine visjes eraan gaan.
Dan gaat de visstand achteruit. Sharif weet dit ook wel, maar moet erkennen dat die manier van vissen bij zijn bevolkingsgroep nog veel voorkomt. ‘Maar jullie zijn ook niet al te netjes op het milieu,’ zegt hij dan, ‘kijk maar naar de goudzoekers en de houtkappers.’ Aisa kijkt schuldbewust naar de grond.
‘Kom maar, dan breng ik je thuis,’ zegt hij tegen Janique, ‘en je zuster ook.’ ‘Ze is mijn zuster niet,’ vertrouwt Janique hem toe. Direct pakt Aisa hem bij zijn arm en duwt hem de auto in. Sharif is verbaasd.
Als Aisa niet de zus van Janique is, wie is ze dan?
Onderweg naar hun huis vraagt Sharif waar ze op school zitten en dan biedt hij maar direct aan om haar en haar ‘broertje’ elke dag van school te halen, zo lang hij nog in Suriname is.
Aisa haalt haar schouders op en zegt: ‘Je doet maar, hoor.’
Hij zet Aisa en Janique af voor hun erf. Hij ziet dat ze in een piepklein huisje wonen van onbeschilderd hout. Er kunnen nooit meer dan twee kamertjes zijn, denkt Sharif. Zouden ze helemaal alleen wonen? Aan de zijkant van het huisje ziet hij een botrali, waarvan het raam nu gesloten is. Het erf is keurig geharkt en opgeruimd en wordt gedomineerd door een grote manjeboom Er zijn ook een paar bedden met cassave en tajerblad. Een tomatenboom ziet hij ook. Hij helpt met de schooltassen en van de vrolijk babbelende Janique begrijpt hij dat de kleuterschool net om de hoek is van de mulo waar Aisa zit.
De volgende dagen haalt hij om twaalf uur Janique en wacht samen met hem tot de mulo om één uur uitgaat. En elke dag stapt ook Aisa bij Sharif in de auto, maar ze blijft nors en afstandelijk. Hij wil het niet overhaasten, maar bij zichzelf heeft hij al erkend dat hij verliefd op haar is. Hij laat niets merken en hij durft niets te vragen over de familieverwantschap van Aisa en Janique. Heel langzaam ontdooit Aisa een beetje en op een middag zegt ze dat ze de volgende dag geen school heeft. Het examenrooster, legt ze uit. Ze moet eindexamen doen.
| |
| |
Maar ze vraagt hem wel om Janique te halen en als het kan ook naar school te brengen. Dan hoeft zij niet uit huis en kan ze de hele morgen studeren. Natuurlijk wil hij dat doen. Met plezier zelfs.
‘Tot morgen, ik ben er om 7 uur,’ zegt Sharif.
De volgende ochtend maakt zijn moeder een opmerking omdat Sharif zo vroeg op pad gaat. Nu de crematie achter de rug is kan hij toch best een beetje vakantie houden, lekker uitslapen, zolang hij nog in Suriname is, vindt ze. Sharif vertelt dat hij een klein jongetje heeft beloofd hem naar kleuterschool te brengen. Voordat zijn moeder van haar verbazing is bekomen is hij de deur al uit. Zij blijft achter met de vraag wie van hun familie of kennissen een kind heeft dat naar school gebracht moet worden. Iedereen heeft toch zelf een auto, of er is een schoolbus?
's Middags als Janique wordt thuisgebracht komt Aisa het erf op. Ze vraagt hoe het op school was, maar Janique is zo vol van de autorit met Sharif, dat hij nauwelijks iets over school vertelt.
‘Ga maar gauw naar binnen, je schoolkleren uittrekken,’ zegt Aisa tegen Janique, ‘je eten staat al klaar op tafel.’ Dan kijkt ze Sharif recht aan: ‘Je hebt hem zeker uitgehoord, hè?’ ‘Uitgehoord?’ vraagt Sharif verbaasd. ‘Hoezo?’
‘Nou, dat hij mijn broertje niet is.’ Aisa kijkt alweer naar de grond, ze staat er maar verlegen bij, vindt Sharif. Hij zegt haar dat hij nooit een klein kind zal uithoren om zaken van volwassenen te weten te komen.
Aisa kijkt verbaasd op. Zou dat betekenen dat hij haar als volwassen beschouwd? ‘Als jij vindt dat je me moet vertellen wat Janique dan wel van je is, dan is het vroeg genoeg, hoor,’ zegt Sharif. Aisa knikt alleen.
Dan vertelt ze dat ze mooi is opgeschoten met studeren. Ze is blij dat hij Janique naar school heeft gebracht.
‘Morgen weer?’ vraagt Sharif. O ja, daar is ze echt blij mee, als hij dat wil doen. Ze vertrouwt hem toe dat ze deze maand geen geld voor de schoolbus heeft. Het is een opluchting om busgeld uit te sparen als hij Janique haalt en brengt. ‘Nou, dan komt het overlijden van oma precies goed uit, want ik kan jullie de rest van de maand naar school brengen,’
| |
| |
Aisa kijkt bestraffend, zo kan je toch niet praten over iemand die net is gestorven? Sharif verzekert haar dat zijn oma het helemaal met hem eens zou zijn. ‘Altijd praktisch zijn en altijd je hart volgen’, dat was haar lijfspreuk. En voor het eerst ziet hij een glimlach doorbreken op Aisa's anders altijd zo strakke gezicht. ‘Dit zou mijn moeder ook gezegd kunnen hebben,’ lacht ze. Als Sharif vraagt waar haar moeder is, betrekt haar gezicht direct weer en met tranen in haar ogen vertelt ze dat haar moeder een van de verkeersdoden is. Hij weet toch wel van het ongeluk met die bus op de Afobakaweg, een paar maanden geleden? Sharif schrikt, ja hij heeft wel gehoord van dat ongeluk, hoewel hij toen in Nederland was. Hij wil zijn arm troostend om haar schouders slaan, maar Aisa houdt hem tegen. ‘Tot morgen,’ zegt ze haastig en vlucht naar binnen.
Als Sharif thuiskomt, is zijn moeder er direct bij. Wie is dat jongetje dat hij naar school moet brengen, waar woont hij? En vooral, wie is de moeder? Ze kan niemand bedenken met een kleuter. Wie zijn die mensen? Ze is zo nieuwsgierig. Sharif maakt het kort door te zeggen dat zij ze echt niet kent en als ze hem verder probeert uit te horen pakt hij zijn hengelstokken. Met een: ‘Ik ga nog even hengelen, hoor,’ maakt hij een eind aan het gesprek.
De volgende middag als Sharif met Janique uit school komt staat Aisa hen al op te wachten in de deuropening. Ze pakt twee jardinstoelen en zet ze in de schaduw onder de manjeboom. ‘Janique, als jij je huiskleren hebt aangetrokken en hebt gegeten, mag je lekker komen schommelen.’ Aisa wijst naar de autoband die met een touw aan de dikste tak van de boom is gebonden. Dan nodigt ze Sharif uit om te gaan zitten en begint ze met haar verhaal. Ze vertelt het eenvoudig, kort en bondig, zonder franje, zonder verontschuldigingen.
... Toen Aisa veertien was werd ze verliefd op een medewerker van het grote mijnbouwbedrijf dat vlak bij haar dorp aan het exploreren was. Ze was voor de grote vakantie thuis. Buiten de vakantie bleef ze in het internaat in de stad om naar de mulo te gaan. Toen bleek dat ze zwanger was, was haar ‘vriend’ zeer snel spoorloos verdwenen.
| |
| |
Nadat Janique was geboren wilde haar moeder dat ze terug ging naar school om de mulo af te maken. Janique bleef in het dorp met zijn oma. Aisa leerde vlot, maar toen ze net in de laatste klas zat kwam dat busongeluk. Wie moest er nu voor Janique zorgen? En hoe moest het met haar school? De kapitein van het dorp heeft het zo geregeld dat ze dit huisje heeft voor de rest van het schooljaar. Haar oom en haar vader sturen geld voor de schoolbus en voor eten. Alleen gebeurt dat niet zo regelmatig en daarom zit ze nu zonder schoolbus, net in de maand van het eindexamen ...
Haar stem sterft weg en Sharif ziet tranen in haar ogen. Hij pakt haar hand en deze keer weert ze hem niet af. Zwijgend zitten ze te kijken hoe Janique schommelt.
Volg je hart en wees praktisch, denkt Sharif bij zichzelf. ‘Dank je wel, oma,’ zegt hij zonder geluid te maken. En tegen Aisa zegt hij hardop: ‘Wanneer is het examen precies en in welke vakken ben je goed, hoe sta je ervoor?’
Aisa knijpt even in zijn hand, blij dat hij geen moeilijke vragen stelt. Ze vertelt wat haar vakkenpakket is en over welke vakken ze zich zorgen maakt. Ze hebben nog ruim een week voor het examen. Samen maken ze een werkrooster.
's Morgens studeert Aisa alleen, 's middags als Sharif Janique naar huis komt brengen, kan ze dingen vragen die ze niet begrijpt en kan Sharif haar overhoren.
Sharif zijn moeder zit op het balkon in oma's schommelstoel als hij thuiskomt. Nou komt het, denkt hij bij zichzelf. En ja hoor, hij heeft nauwelijks zijn schoenen uit of zijn moeder begint. Ze heeft goed nagedacht en rondgevraagd, maar er is niemand die een kleuter heeft, of een hindoestaanse moeder kent met een jong kindje.
Sharif kijkt haar strak aan en vraagt: ‘Hoe kom je erbij dat Aisa een hindoestaanse zou zijn?’ ‘Aisa!’ roept zijn moeder uit, ‘Aisa, dat is een boslandcreoolse naam.’ ‘Ja klopt en ze is ook nog eens tienermoeder, als je het precies wilt weten, en haar moeder is dood!’ gooit Sharif eruit. Zijn moeder is verbijsterd, met stomheid geslagen.
| |
| |
Sharif verdwijnt in zijn kamer voordat ze weer losbarst. Daar gaat hij op bed liggen en denkt na. Hij begrijpt wel dat zijn familie stilzwijgend heeft aangenomen dat hij met een hindoestaans meisje, zonder kind, zou aankomen. Dat dacht hij zelf vroeger ook, maar nu weet hij hoe groot de wereld is en hoe groot de verscheidenheid aan mensen op deze wereld. En dan, hij kan er ook niets aan doen dat hij verliefd is geworden op Aisa. Ze is zo mooi, zo lief en zo flink. Hij besluit zijn moeder voorlopig geen kans te geven om meer te vragen of te zeggen.
Ze houden zich strak aan het werkrooster, Aisa en Sharif. Aisa's zelfvertrouwen groeit met de dag. Als het eindexamen aanbreekt is ze nauwelijks zenuwachtig. Na elk vak zegt ze zelfverzekerd dat ze goed gewerkt heeft, waarschijnlijk geen tien, maar zeker voldoende.
Tijdens alle drukte en spanning van het examen komt Janique op een dag uit school met een briefje. Zijn juf is er de volgende dag niet, ze moet surveilleren en de kleuters zijn vrij. Aisa schrikt, zij kan niet wegblijven van het examen. Direct biedt Sharif aan dat hij zal oppassen, misschien kunnen ze naar de Zoo.
Aisa is gerustgesteld, Janique is uitgelaten en Sharif is bedachtzaam.
Dit is een mooie oplossing, maar zit er niet ergens een verborgen kans in, vraagt hij zich, als altijd heel praktisch, af? ‘Aisa, jouw school is toch niet zo ver van de Zoo, kan jij daar naar toe komen dan?’ stelt Sharif voor.
Sharif is er moe van om zijn moeder te ontwijken. Hij weet nu zeker dat hij van Aisa houdt. Door het samenwerken en studeren hebben ze elkaar veel beter leren kennen en hoewel zij nog niets gezegd heeft, merkt hij echt wel dat Aisa ook om hem geeft.
Als hij 's avonds thuis komt gaat hij even bij zijn moeder op het balkon zitten. Volg je hart en wees praktisch. ‘Ma, ik wil morgen naar de Paramaribo Zoo gaan. Ga je mee?’ ‘Ach, daar zijn we in geen jaren geweest en van de week was op het nieuws dat er een Kwatta aapje is geboren,’ zegt zijn moeder. ‘Zo'n klein baby'tje zou ik best eens willen zien.’ Sharif wist niets van de geboorte van het aapje, maar wat kwam dat goed uit!
| |
| |
‘Hoe laat wil je gaan?’ vraagt hij. ‘Nou,’ antwoordt zijn moeder, ‘ik kan niet de hele ochtend weg, ga jij maar eerst, dan zie ik je daar om half twaalf.’
Sharif en Janique brengen de volgende ochtend een paar vrolijke uurtjes door in de Zoo. De dieren zijn leuk om naar te kijken, maar voor Janique is de speeltuin ook geweldig. Sharif heeft geen kind aan hem en dat geeft hem de kans om zich goed voor te bereiden op de ontmoeting tussen zijn moeder en Aisa.
| |
| |
Daar komt Aisa al aan. Hij wacht haar op in de schaduw van een grote boom. Van die plek kan hij Janique ook in het oog houden.
Ze heeft weer redelijk goed gewerkt denkt ze, gelukkig. Nog één dag en dan is het schriftelijk klaar.
Sharif vertelt over het baby aapje en samen lopen ze naar het apeneiland. Janique rent vooruit en ziet als eerste de moederaap met haar kleintje. Wat schattig!
Nu moet hij wel snel vertellen dat zijn moeder straks ook komt, het is al elf uur. Aisa wil eerst boos worden, omdat hij achter haar rug om zoiets doet, maar dan bedenkt ze dat hij eind van de maand al weer terug moet naar Nederland, dus veel tijd is er niet en zij heeft het druk met haar examen. Ze weet wel dat Sharif verliefd op haar is en zij voelt ook voor hem, maar nu al kennismaken met zijn moeder, dat is wel heel snel. Ja, geeft Sharif toe, maar zijn moeder zal veel tijd nodig hebben om eraan te wennen dat hij geen hindoestaanse vriendin heeft. Aisa kan zich daar alles bij voorstellen. Het zal in haar dorp ook een hoop stof doen opwaaien als ze merken dat Sharif haar vriend is, vooral nu ze al een kleine dogla heeft, van wie de vader haar in de steek heeft gelaten. Aisa zucht en knijpt even in Sharifs hand. ‘Nou dan moet het maar,’ zegt ze en samen lopen ze naar de plek waar Janique naar het kleine aapje stond te kijken. Janique is niet meer daar en ook als ze goed rond kijken zien ze hem niet. ‘Geen paniek, rustig maar,’ zegt Sharif. ‘Jij gaat rechts om en ik linksom langs het apeneiland, dan moeten we hem vanzelf wel tegenkomen.
Zodra Sharif de bocht om is, ziet hij Janique, maar hij is niet alleen, er staat iemand bij hem. Als hij beter kijkt, ziet hij dat het zijn moeder is.
Natuurlijk, denkt hij bij zichzelf, dat had ik kunnen weten.
Zijn moeder kan immers heel goed een en een bij elkaar optellen.
Janique wijst met zijn handje en Sharif ziet hoe zijn moeder in de aangewezen richting kijkt. Hij wijst haar het baby'tje, denkt Sharif.
Hij wil vlug naar ze toelopen, maar dan ziet hij Aisa al van de andere kant aankomen. Weifelend drentelt hij naar een grote boom.
Van hieruit heeft hij een goed overzicht en staat hij in de schaduw.
| |
| |
Hoe zal het aflopen, die ontmoeting daar verderop?
Na een poosje ziet hij hoe zijn moeder en Aisa zich omdraaien en zijn kant uitkomen. Met de vanzelfsprekendheid van een vierjarige kleuter stapt Janique tussen de twee vrouwen in en pakt links en rechts een hand. Even houdt hij zijn adem in, maar dan ziet Sharif dat ze allebei een glimlach om hun mond hebben, als ze over Janiques hoofd heen elkaar aankijken.
Een zachte, warme windvlaag laat de bladeren van de boom waar hij onder staat ritselen. Het is net of hij oma's stem daarin herkent: ‘Altijd je hart volgen èn praktisch zijn’.
Nogmaals dank je wel oma, denkt Sharif gerustgesteld.
|
|