| |
| |
| |
Het bootje
Het bootje ligt scheef en half vol water in de zwamp.
Peinzend kijken ze ernaar, de jongen en het meisje. Het is een warme middag en de muskieten en de kleine vliegjes dansen boven het water. Het is doodstil. Er hangt een broeierige sfeer. Geen zuchtje wind beweegt de bladeren in de hoge bomen. Het enige geluidje dat te horen is, komt van de vissen die in de zwamp spelen en spatten. Ze komen hier wel vaker, hoewel dat niet mag, maar ze hadden tot nu toe nog nooit een bootje zien liggen. Hun moeder vindt de zwamp gevaarlijk. Er zijn kaaimannen en de kinderen kunnen volgens haar echt niet zo hard zwemmen als een kaaiman. In een boot hoef je niet bang voor ze te zijn. Alleen, ze hebben nooit een boot in de zwamp gehad. Nu wel. Waar komt dat bootje opeens vandaan?
‘Snap jij dat nou?’ vraagt Afanaisa, de kleinste van de twee, aan haar broer Orlando. Nee, Orlando snapt het ook niet. Er was hier nooit een bootje geweest en er was ook niemand met de boot aangekomen voor zover zij weten. Bovendien, die boot ziet er niet uit alsof hij pas nog gebruikt is.
‘Durf jij erin?’ Die vraag komt weer van Afanaisa, maar volgens Orlando, ouder en meer bedachtzaam, is dat niet een kwestie van durven. Meer een kwestie van gezond verstand. Nee, ze zouden er niet in gaan, nog niet. Eerst maar eens afwachten of het er morgen nog ligt. Als het bootje morgen weg is, moet er iemand hier zijn geweest, nietwaar. En dan is het de vraag wie dat was. Zwijgend lopen ze terug naar het erf waar ze wel mogen spelen.
De volgende middag ligt het bootje er nog precies zo bij, scheef en half vol water aan de rand van de zwamp.
‘Gaan we nou varen?’ ‘Nee!’ zegt Orlando tegen zijn kleine zus. ‘Ik wil eerst meer weten. Ik vertrouw het niet. We moeten ma uithoren.’ Als hun moeder van het werk is gekomen, draaien de kinderen om haar heen en proberen meer te weten te komen over het bootje.
| |
| |
‘Ma, heb jij vroeger een boot gehad om in de zwamp te varen?’ vraagt Lando.
Afwezig schudt hun moeder haar hoofd en gaat door met het opruimen van de boodschappen. ‘Hier, zet eens in de kast’. Ze drukt hem een nieuwe pot pindakaas in de hand. ‘Ik zou best eens lekker willen varen met deze hitte’, merkt hij op, terwijl hij de keuken doorloopt naar de voorraadkast. ‘Voorzichtig, laat niet vallen. Wat zeur je nou over varen, we hebben helemaal geen boot.’ Ma begint ongeduldig te worden, denkt Orlando. Ze moet geen argwaan krijgen. ‘Geef maar hier, ik ruim wel verder op’, zegt hij behulpzaam.
‘Nou, nou, waar heb ik dat aan te danken?’ mompelt zijn moeder, maar ze laat het opruimen verder aan hem over. ‘Ik kan wel even in de hangmat, toch? vraagt ze. ‘Jullie halen geen ogri uit?’ ‘Nee ma. Gingen jullie vroeger wel eens in de zwamp?’ Affi probeert het nog een keer. ‘In de zwamp, ben je gek, die zit vol kaaiman.’ Hun moeder laat zich in de hangmat zakken. ‘Alleen mijn broer, jullie oom ging wel eens met zijn bootje de zwamp op’, zegt ze terwijl ze haar ogen dicht doet. ‘Gevaarlijk ongeluk...’, horen ze haar nog mompelen.
De kinderen weten voor nu wel genoeg. Ze kennen de oom alleen uit de verhalen van de familie. Ze hebben hem niet echt gekend. Hij is lang geleden gestorven.
Jammer, want ze hadden best een gezellige en stoere oom willen hebben. Oom O. heette hij. Orlando is naar hem genoemd. Ze hebben gehoord dat hun oom vaak in het bos was en hij had altijd honden om zich heen waarmee hij ging jagen.
Ze lopen over het erf richting de zwamp en staren peinzend naar het bootje, dat daar nooit eerder was. Het is een raadsel hoe het daar ineens is gekomen.
‘Laten we erin gaan’ zegt de kleine Affi. ‘Nee wacht, we moeten eerst hozen’. Orlando moet haar uitleggen wat hozen is. Ze zoeken een stuk kalebas en iets anders waarmee je water kan opscheppen en samen halen ze zoveel mogelijk water uit het bootje.
| |
| |
| |
| |
Zodra de bodem goed zichtbaar is springt Afanaisa erin. ‘Kijk, er zit geen enkel gat in’, roept ze triomfantelijk. Dat is waar, het water moet van de regen komen en misschien door de naden zijn gesijpeld, de boot is niet echt lek. Toch kijkt Lando nog een beetje zorgelijk en zegt: ‘We hebben geen pagaai’. Daar weet de kleine Affi wel een oplossing voor. ‘Wacht hier’, commandeert ze haar broer.
Affi rent naar huis en heel zachtjes, om haar moeder niet wakker te maken, gaat ze naar de naaikamer. Daar staat in een hoek tegen de muur een heel mooie pagaai, met prachtig houtsnijwerk en helemaal beschilderd. Ze pakt hem met beide handen vast en houdt hem dicht tegen zich aan. De pagaai is groter dan zijzelf. Ze moet voorzichtig doen, goed opletten nergens tegenaan stoten hier binnen, want als ze haar moeder stoort komt ze niet veel verder.
Eenmaal buiten probeert ze snel het erf over te rennen naar de zwamp. Zodra Orlando Affi ziet vechten met de grote pagaai neemt hij hem van haar over.
‘Yu koni boy, meisje, bedoel ik’, bromt hij. Het kost hem moeite om toe te geven dat zijn kleine zusje zo af en toe een heel slim idee heeft. Affi zegt niets, maar ze heeft hem wel verstaan, hoor en is maar wat blij met het compliment.
‘Nou, zullen we 't dan maar eens proberen?’ zegt Orlando, nog steeds een beetje aarzelend. Hij is nauwelijks uitgesproken of het kleine meisje springt in het bootje. Ze glijdt meteen door en komt hard op haar bil terecht.
Mi Gado, klinkt het vanaf de bodem. ‘Au en shit, dat doet pijn,’ zegt ze stoer. ‘Ja, zo is 't wel genoeg’, reageert Orlando, die direct in zijn rol van grote broer is. ‘Dat mag je niet zeggen’, voegt hij er nog aan toe, terwijl hij zelf in de boot stapt. Orlando kijkt goed uit dat hij niet ook uitglijdt. De hele binnenkant van het bootje is nogal glibberig. Als ze alle twee een redelijk droog plekje hebben gevonden, neemt Lando de pagaai.
‘Hou je vast en zit stil’, commandeert hij nu zijn zusje. Dan begint hij te pagaaien. Eerst heeft hij moeite om van de kant weg te komen, maar al gauw is hij tussen de waterplanten door in het midden van de zwamp. Het pagaaien gaat hem goed af.
| |
| |
Hij heeft het nooit geleerd, maar kennelijk is het zo gemakkelijk, want het bootje glijdt rustig over het water, zonder dat Orlando veel moeite hoeft te doen.
Afanaisa geniet van het varen, heerlijk is het de wind zachtjes langs haar oren te voelen suizen.
Maar lang kan ze niet stilzitten. Ze begint onrustig te worden, ze draait zich om en om op haar plekje in de boot. Ze kijkt beurtelings voor- en achteruit. Ze ziet de oever van de zwamp achter hun erf langzaam vager worden. Voor ziet ze de dichte muur van grote bomen naderbij komen en opeens is het zonlicht verdwenen. De hele omgeving is in de schaduw, want ze zijn nu voorbij het punt waar de zwamp in het bos verdwijnt. Hier zijn ze nog nooit geweest en de kinderen voelen de spanning, die er in de lucht hangt. Orlando pagaait bijna niet meer en sturen hoeft hij nauwelijks. Het bootje lijkt wel vanzelf te gaan, maar er is echt geen buitenboord. ‘Dit is een avontuur, toch?’ vraagt Affi aan Orlando, terwijl ze hem met grote ogen aankijkt. ‘Ja, dat kan je wel zeggen, maar toch gaan we nu weer terug.’ Orlando is er echt niet gerust op. Hij kijkt over zijn schouder naar achteren en merkt dat de heldere lichte plek zonlicht, daar waar de zwamp het bos in gaat, bijna niet meer te zien is.
Hij neemt de pagaai stevig in zijn beide handen en probeert de vaart van het bootje te breken, zodat hij kan keren. Maar dat valt helemaal niet mee. Eerst gaan ze wel iets langzamer, maar zodra hij de pagaai wil gebruiken om rechtsomkeer te maken voelt hij een geweldige weerstand. En daar gaan ze weer full speed vooruit, dieper het bos in.
‘Je pagaait niet en we gaan steeds harder’. Afanaisa heeft nu ook in de gaten dat er iets niet klopt. ‘Ja,’ zegt Orlando, ‘het lijkt wel of we voortgetrokken worden door een onzichtbare kracht’. ‘Zou het een kaaiman zijn?’ vraagt Affi zich hardop af. ‘Ik probeer nog een keer te stoppen,’ zegt Orlando, ‘hou je goed vast.’ Hij zet zich schrap met al zijn kracht als hij de pagaai rechtop in het water steekt en met een ruk vermindert de snelheid van de boot tot die bijna in één keer stilligt. Daar had Afanaisa niet op gerekend, zo'n schok, daarvoor heeft ze nog niet genoeg kracht in haar handjes. Met een sierlijke boog vliegt ze over de rand van de boot het water in.
| |
| |
Kopje onder in het donkere zwampwater.
Met open mond kijkt Orlando zijn zusje na.
Het duurt even voordat het tot hem doordringt.
Affi is overboord gevlogen!
Affi is in het water gevallen!
Affi is nergens te zien!
Dan slaat hij met een klap zijn mond dicht, maar direct gaat die weer open: ‘Kaaiman!’ brult hij. Zonder nog na te denken springt hij overboord, zijn zusje achterna. Affi, Affi, mi pikin sisa, gaat het door zijn hoofd. Hij merkt niet eens dat hij de pagaai nog in zijn handen heeft.
Dan gebeurt er iets heel vreemds.
Orlando gaat ook kopje onder en zinkt naar de bodem van de zwamp.
Hij zwemt geen slag, laat zich zo maar meevoeren naar beneden, met de pagaai in zijn handen.
Op de bodem zet hij zijn voeten stevig in de modder en kijkt om zich heen. Het dringt tot hem door dat hij niet hoeft te zwemmen, maar gewoon kan lopen, terwijl hij de pagaai als wandelstok gebruikt.
Voordat hij van de verbazing is bekomen, ziet hij Afanaisa. Ze is vlakbij, maar wat is dat? Een reuze grote kaaiman is daar vlak voor haar. Lando wil er op af springen, zijn zusje loopt gevaar, hij moet haar redden, ze is nog zo klein en die kaaiman is zo groot. Een of twee happen en weg is Affi, zo schieten de gedachten door zijn hoofd. Dan ziet Affi haar broer en ze begint enthousiast te zwaaien en te wenken. Ze is helemaal niet bang voor die kaaiman, integendeel, het lijkt wel of ze samen praten.
Net of ze een gesprek voeren.
Snel gaat Orlando naar zijn zusje toe en dan blijkt dat de kaaiman en het meisje inderdaad een heel gesprek hebben gehad. Orlando merkt nu ook dat ze op de een of andere manier onder water kunnen communiceren zonder echt te praten. Anders, als je normaalgesproken onder water je mond open doet, stroomt het naar binnen en dan verdrinken mensen. Maar nu blijkt dat de kinderen met hun mond dicht hun gedachten kunnen overbrengen, aan elkaar, maar ook aan de kaaiman. Net of je een echt gesprek voert, net of je echt iets vertelt.
| |
| |
Affi heeft de kaaiman in de gauwigheid al ‘verteld’ dat zij en haar broer stiekem in een geheimzinnig bootje zijn gaan varen en zo hier naar toe zijn getrokken. Toen ze de vaart van het bootje wilden afremmen is zij in het water gevallen. ‘Nou’, laat de kaaiman weten, ‘maar goed dat je direct duidelijk maakte dat je geen kwaad in zin had, anders had ik “hap” gezegd’. ‘En wie is dat daar?’ vervolgt hij, op Orlando wijzend. ‘Dat is nou mijn broer, Orlando. We zijn samen gaan varen’. ‘Hé, hoe kom jij eigenlijk hier, jij bent toch niet in het water gevallen?’ dringt het ineens tot haar door. Orlando geeft aan dat hij haar is na gesprongen, dat hij haar wilde redden, ze is immers zijn kleine zusje. Affi pakt even zijn hand en knijpt erin. ‘Toch wel lief, die grote broer van me’, denkt ze. ‘Ja zo is het wel genoeg, niet zo sentimenteel’, gorgelt de kaaiman, ‘Hoe kom jij aan die pagaai?’ Dat wil hij van Orlando weten, maar Affi is hem voor en doet het verhaal van de pagaai die al jaren ongebruikt in de naaikamer staat. De kaaiman wil weten hoeveel jaren, maar dat weten de kinderen niet, volgens hen heeft hij er altijd gestaan, zelfs al voor zij geboren waren. Dan wil de kaaiman weten hoe oud ze zijn. Orlando is 13 en Afanaisa is net 6 jaar. De kaaiman wordt er opgewonden van. Hij beduidt de kinderen dat ze alle twee op zijn rug moeten gaan zitten met de pagaai en zich goed vasthouden.
Er is iets met die pagaai, denken de kinderen, maar wat... Er is weinig tijd om na te denken, want met een duizelingwekkende vaart schiet de kaaiman onder water door de zwamp, steeds dieper het bos in, verder en verder. Ze klampen zich vast aan het enorme reptiel en aan elkaar, met de pagaai als extra steun tussen hen in.
En dan opeens maakt de kaaiman een scherpe bocht, slaat met zijn staart en ze liggen stil. De kinderen kijken om zich heen. Ze zijn op een prachtige, rustige open plek met een zandbodem en langzaam wuivende en deinende waterplanten langs de randen. Ze stappen van zijn rug af en de kaaiman keert zich direct om.
‘Wacht hier!’ en weg is hij.
Wacht hier denken de kinderen, waar zouden we anders heen moeten, hier onder water? Ze kijken elkaar eens aan. Affi is eigenlijk wel bang
| |
| |
en ook Orlando voelt zich niet echt lekker, maar hij wil zich niet laten kennen, als grote broer. Door de manier van communiceren hier onder water, hoeven ze niets te zeggen, maar weten ze precies van elkaar hoe ze zich voelen, wat ze denken. Ze maken zich zorgen, allebei. Ze hebben iets gedaan wat niet mocht van hun moeder. Ze zijn nu al een hele tijd weg en het kan best zijn dat hun moeder al wakker is geworden. Als ze hen gaat zoeken en nergens kan vinden wordt ze vast ongerust. Ze zal misschien denken dat ze zijn verdronken en dan heeft ze verdriet.
En als ze dan toch nog heelhuids thuiskomen wordt ze vast boos.
Boos? Wat boos?
Niet zomaar boos, woedend, wit heet, woest kwaad, zal ze zijn.
En trouwens, hoe komen ze weer terug?
Hoe komen ze hier weg?
Hoe komen ze weer boven water?
Na een hele tijd komt de kaaiman er weer aan. Hij heeft iemand op zijn rug. Het is een man, met lachende ogen en een vriendelijk gezicht. Niet iemand waar je meteen bang voor wordt. Zijn haar en zijn baard zijn heel lang, ze zweven in het water achter hem aan. Kleren draagt hij niet, alleen een soort pangi. Wat zou hij ook met kleren moeten, hier beneden in dit onderwatergebied?
‘Zo zijn jullie er eindelijk? En hebben jullie ook mijn pagaai mee gebracht?’ Zo begint de conversatie en al gauw zijn de kinderen er achter dat deze vriendelijke vreemdeling hun oom is. Hun oom O. die al jaren geleden is gestorven, maar die nooit helemaal verdwenen is.
De kinderen krijgen het hele verhaal. Oom O. is destijds verongelukt met zijn bootje in de zwamp en hij is al die jaren in de buurt, in deze onderwaterwereld gebleven. Dat bootje en zijn pagaai dat waren zijn liefste bezittingen en die twee horen bij elkaar, die moet je altijd samen gebruiken. Hij kon het land van de levenden niet verlaten. Hij had namelijk die ene keer zijn pagaai vergeten, daarom gebeurde ook het ongeluk. Zonder pagaai kan je een boot niet varen, toch. Die prachtig beschilderde pagaai, daar is hij zo aan gehecht en die heeft hij ook nodig om de verdere reis te maken, die alle gestorven zielen moeten maken, zo legt hij de kinderen uit.
| |
| |
Hij weet dat de pagaai in de naaikamer van zijn zusje, hun moeder staat en hij dacht dat op de een of andere manier er wel een oplossing kwam, zodat de pagaai weer in zijn bezit zou komen.
Het duurde zo lang, jaren en jaren, totdat hij nu maar zelf een oplossing heeft bedacht. Hij heeft zijn bootje gestuurd om de kinderen te halen. Hij dacht wel dat ze zo nieuwsgierig zouden worden als er opeens een bootje in hun zwamp lag, dat ze er mee zouden gaan varen. En hij hoopte dat zij de pagaai zouden brengen. Nou, dat is gebeurd nietwaar? Die kleine, slimme Affi heeft direct aan deze pagaai in hun moeders naaikamer gedacht. Affi's hoofd wordt groot vanwege dat ‘slim’. Oom O. had er niet op gerekend dat Affi uit de boot zou vallen, maar dat Orlando, zijn naamgenoot haar direct na zou springen om zijn kleine zusje te redden, dat is prachtig. Orlando voelt zich trots. Maar toch gelukkig dat Oom O.'s grote vriend de kaaiman in de buurt was. Die kent natuurlijk het verhaal van de pagaai en heeft de kinderen naar Oom O. gebracht. Het is leuk om op deze manier een oom te leren kennen, vinden de kinderen.
Ze vragen zich wel af of het bij deze ene ontmoeting moet blijven.
Oom O. weet daar niet direct een antwoord op. Hij zal dat moeten afwachten: blijft hij nog langer in dit onderwatergebied, of gaat zijn reis nu verder, nu hij compleet is met zijn bootje en pagaai?
Dan komt de dagelijkse werkelijkheid weer bij de kinderen op.
Hoe komen ze terug, hoe komen ze weer boven water?
Hoe zal hun moeder reageren, hoe pakken ze dat aan?
Oom merkt de omslag in hun gedachten wel en hij vraagt aan de kaaiman of hij de kinderen terug wil brengen.
Dat is geen probleem, dat wil de kaaiman wel doen, oom is immers zijn vriend. Hij zal hen op de oever zetten zo dicht mogelijk bij hun eigen erf. De kaaiman vindt het prettig dat hij mensenkinderen heeft ontmoet, die niet direct aan kaaimansaté denken en daar wil hij wel wat voor terugdoen.
Het bootje blijft natuurlijk bij oom O., dus de hele afstand gaat per kaaiman.
En hun moeder...? Tja, oom heeft altijd een nauwe band gehad met zijn zusje en hij dringt nog steeds vaak door in haar gedachten.
| |
| |
Hij denkt wel dat hij haar kan laten denken dat ze gewoon de hele middag heeft geslapen en dat ze de kinderen niet gemist heeft, dat ze zoet gespeeld hebben.
En die pagaai...? Die heeft zo lang in de naaikamer van hun moeder gestaan, dat ze hem niet eens meer ziet, volgens oom, dus maken jullie je daar maar geen zorgen over, kinderen, ze zal hem niet missen.
Bovendien, oom heeft die pagaai nodig voor de reis die alle gestorven zielen maken. Hij zal zorgen dat hun moeder dat begrijpt, mocht ze de pagaai ooit missen.
Of we elkaar nog eens weerzien...? Nou, misschien moeten jullie af en toe eens bij de oever van de zwamp kijken, als jullie moeder slaapt.
Als het bootje er dan ligt met de pagaai erin, nou kinderen, dan weten jullie het wel...
|
|