Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 206] [p. 206] 3. Dit is de duisternis van mist en regen. De winden scheuren stuk aan naakte takken, wier blaren rotten langs verzonken wegen, en luiken de oogen dicht der vijvervlakken. De hoeven liggen achter 't land als wrakken. Wat wacht ge nog op trage maar van zegen? Op lichtelooze kim de wolken zakken. We schrijden, moe, den vierden winter tegen... En weerom in den barren nood der dagen staan als een eik! De winteravond snerpe met vorst en ijzel: aan zijn hart te knagen verstompt het wit gebit, het vinnig-scherpe. En waaien nieuwe lentezoelten over, hij breekt in leven en voltallig loover! Vorige Volgende