Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 205] [p. 205] 2. Ik zal niet klagen Heer! nu dagen daar zijn die wegen mistiger, en monotoon als avonden van 't vroeggestorven jaar zijn wen klokken luiden over land van dôon. Ik wil niet kreunen dat de lasten zwaar zijn, noch uitzien naar vervroegde rust en loon, hoezeer mijn wonde schouderen gewaar zijn het ààngeschroefde juk-hout der geboôn. Mag ik maar weten dat mijn loome schreden, mijn moê gebaren door dit lichtloos heden, gaan wegen en doen werken naar uw wil, ik ken betreuren niet, ontken verlangen, en met uw oogenschijn over mijn gangen, schrijde ik in bleeke zon, en glimlach, stil. Vorige Volgende