| |
| |
| |
Dante.
Voor P. Albanus Heysse.
Was mij de liefde vroeg als U verschenen!
Geleidde liefde ook mij langs één steil pad
van loutering, naar God die Liefde is, henen!
Ge schreedt, als ik nu door de bloemenstad:
doch van uw jaren schonk de tijd u negen
toen reeds ùw hart zijn doel gevonden had.
Het kwam in rood-koleurig kleedje u tegen
dat teer geluk dat naam droeg Beatrys -
en van de lente negenmaal den zegen.
| |
| |
Haar aanschijn lachte op welk volzaalge wijs?
Doch liefde was uw meester van die stonde:
uw wil en wenschen dwong hij naar zijn eisch.
Uw schreden zochten tot ze hààr tred vonden;
nacht doofde uw oogen uit, tot hààr blauw oog
had met één blik een nieuwen dag gezonden.
Zoo zwenkte negenmaal de hemelhoog
langs eender sterrenteeken, toen der vrouwen
aanminnigste in wit kleed u nadertoog.
Uw vreugd, tot dan, was schuchter aan te schouwen
haar stillen mond - die liet nu uit een groet
zóó zoet: uw hart ging van geluk verflauwen.
Ge spoeddet naar uw kameren. Een gloed
belichtte uw sluimer. Uit dat vuur sprak Liefde
met felle vreugd: ‘Ik ben uw Heer voor goed!’
| |
| |
Het schemerde of uw slapende geliefde
lag op zijn arm, in keurslijf bloedig-rood.
Aan 't schreien sloeg hij of scherp leed hem griefde
toen hij de Vrouwe uw brandend harte bood.
Uw dame, ontwakend, at uw hart in schromen...
Waarop dit vreemd gezicht ten hemel vlood.
Een drang tot zang is over u gekomen:
nu zal uit liefde weelde zijn noch pijn
die niet op rijm en rythme werd vernomen.
Van liefde kwijnt uw lichaam tot een schijn.
Maar schooner rijst uit liefde uw ziel herboren:
uw wreedsten vijand wilt ge een broeder zijn
als gij den groet der liefste mocht aanhooren.
Dat geen een rede, uw liefde vreemd, begint:
in liefde ligt uw ziel en zin verloren.
| |
| |
Hoe lang die tocht door liefdes labyrinth?
Al schooner groeit de nooit-geëvenaarde
waarin ge Liefde zelf, belichaamd vindt.
Zij kwam te deugdenrijk voor zondige aarde.
Haar zag de Heer en zei in zoet begeer:
‘Die bloem van lieflijkheid bloeie in mijn gaarde.’
De negen sferen voerden één beheer
over deze aarde; in Syrië was negen
het maandgetal: toen is uw engel weer
bij de engelen, van waar ze kwam, gestegen.
Gij schreidet luid: ‘O Dood die lieflijkheid
leerdet bij haar, op wie ge u hebt genegen,
kom, neem ook mij, die in de wereld wijd,
zie dóór de tranen die hààr troost verlangen
geen troost waarom ik nog dit leven lijd.’
| |
| |
En mieken blij muziek uw vroeger zangen:
nù neurden treurende, en die stonden zwart
als wie in rouw zijn - bij hun bonte rangen.
Lang sloot zich smart op in uw doodstil hart,
tot levens bode bij u ingebroken
uw lustloosheid ten strijd heeft aangesard.
Dan hebt ge vroed voor Macht en Recht gesproken -
uit liefde nóg! En waar die hoon geviel
hebt gij dien hoon zwaar-torenend gewroken.
Een schipbreukling omzwalpend op gewiel
van hartstochten, stadsveete en landgeschillen
daalde langs holle heltrechters uw ziel;
die wilde in nacht en ijs van haat verkillen,
ten gronde van den afgrond negenvoud,
waar nimmermeer uw ballingsklacht zou stillen;
| |
| |
doch liefde waakte op u. Hààr bode houdt
uw hand tot waar hervonden sterren glommen,
en tot de sterren stond een berg gebouwd.
Rondom zijn kegel ging uw boetweg krommen,
uw ziel al lichter naar uw moede tred
de negen rots-terrassen heeft beklommen.
Van aardsche feil in schroeiend vuur ontsmet
hebt ge op den top, in reinst azuur geheven,
een vasten overwinnaarsvoet gezet.
Deze ééne hoop had u zoo hoog gedreven:
den dorst van lange jaren te verslaan
met éénen blik een lief gelaat gegeven.
Een regen rozen, leeljen en saffraan,
een lusthoflucht: ge ziet in glanskleedijen
uw Beatrijs, vergloried, vóór u staan.
| |
| |
Wier macht u aantrok uit de helvalleien,
uw liefde, heilig nu, zal door puur licht
uw veilge hemelreizen begeleien.
Als lucht zoo licht en schielijk als een schicht
doorzwiert ge samen vlammende etherzonen
- de negen sferen - naar Gods ver gezicht.
Uw steiler vlucht is meetlijk aan 't verschoonen,
zóó wonderschoon, van Liefstes klaar gelaat
dat wêerglanst hel de gracie van Gods zonen!
Door zeeën van muziek - en machtig slaat
tot één zang saam geluid uit duizend monden -
door aureoolgedein van dageraad,
hebt gij den troon der Moeder Gods gevonden.
Hier rust uw leidster aan Maria's voet:
liefde volbracht waarom ze u was gezonden.
| |
| |
Want wie de Maagd genaken kon, ontmoet
den Zoon dien zij vertoont aan wie haar zochten.
Zij sterkte uw oogen dat ze bloot den gloed
van 't Ongeschapen Schoon verduren mochten.
Toen hieft ge uw blikken in het grensloos Licht
waarheen u Liefde voerde in lange tochten
en staarde' u zalig aan Gods Aangezicht!
Firenze.
|
|