Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] Lourdes. Het zwellende geluk - en schreiensteer - wanneer de mannen uit den oorlog komen, en door bevlagde steden, keeren weer in de eigen streek, en zien alree der boomen looveren-voorhang langs het vaderhuis; wanneer hun stappen staan in de oude wegen naar kerk en toren die van klokken dreunt - de kinderen en vrouwen gaan hen tegen, en vader, grijzer, op zijn stok geleund; wanneer ze aan moeders borst hun vreugde snikken, en tillen 't kleinste, zwijgend, aan hun hart; ziels-diep in de oogen der getrouwe blikken, die schooner is om bleekgeleden smart - die branding van geluk heeft óp-genomen mijn moede ziel èèr nog die dag gekomen! - [pagina 186] [p. 186] *** Ik had u, Hooge! rusteloos gezocht van kindsbeen af in kinderlijke beden. Den strijd der strijdbre jonglingsjaren vocht ik veilig door wijl Gij hadt meegestreden; Gij waart mijn bleek-getrooste extazelach in avonden van winterdroef verkwijnen; en wen ik nieuwe lente kende, en zag uw schoonheid in mijn glanzend woord weerschijnen: ik wist uw blikken op mijn vroede vlijt. Toch waart ge nooit zóó nader, of u groetten mijn bede en zang in ongenaakbaar licht - en hier: ik lei mijn voorhoofd op uw voeten, mijn oogen dronken van uw aangezicht. Hier hoefde klank gekeurd noch woord gesproken; mijn ziel bloeide open als een bloem: die kent alleen den dank van zuiverlijke roken, en staat der zonne roerloos toegewend. Zooals een sluier om de dingen duistert [pagina 187] [p. 187] voor 't oog dat bloot de zon heeft aangestaard, ligt om dat uur van louter licht ontluisterd àl schaduw-valer schoonheid van deze aard. Want om één stonde, tintelend doordrongen, Volschoone, van uw ware aanwezigheid, heeft heerlijk heimwee in me nàgezongen, waarvan mijn ziel zich nimmermeer bevrijdt! Met stiller vlam zal branden mijn verlangen naar eindelijken weerkeer uit den slag, wijl 't breed geluk, het diepe van dien dag, mijn hart bij U, o Moeder, mocht bevangen! Vorige Volgende