Verloren stroom
(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend
[pagina 159]
| |
[pagina 160]
| |
In alle huis uw beeltenis,
in alle kerk uw altaartroon,
in alle stad uw tempelwoon,
waar duizenden in knielen;
aan linde en eik uw groene nis,
langs bosch en heide uw veldkapel,
en, Moeder Gods! dat weet Ge wel:
uw liefde in alle zielen!
Van af een wicht zijn lipjes zet
tot eersten lach en stamelwoord,
wordt uit zijn mondje uw naam gehoord
met dien der moeder samen;
in vreugde en leed is geen gebed
zoo lief ons, als door U gericht
tot Jesus! en wie stervend ligt,
zucht stervend die twee Namen.
| |
[pagina 161]
| |
Hoe wordt Ge aan avondhaard zoo zoet
gebeden, en zoo hóóg geloofd,
wen knaap en ouderling uw hoofd
met krans van rozen kronen!
Om 't nimmer rustend Wees-Gegroet,
nog dringender, wijl opgeweld
uit harten door veel leed gekweld,
zult Ge ons uw meelij toonen!
En voelt ge U niet in 't hart geraakt
wen, onder schemerroode laan,
veel dochterkens en vrouwen gaan
haar trage pelgrimsgangen,
ter rotse waar uw blank beeld waakt,
begoud door zinkend zonnelicht,
en - tot de nacht op aarde ligt -
U smeeke' in bede en zangen?
| |
[pagina 162]
| |
Het werd van eeuwen her gezeid,
het staat in alle taal geboekt
dat, wie bij U zijn redding zoekt,
hém redding wordt geboren;
wie tot U vlucht is dra bevrijd,
wie op U steunt staat wankelloos,
wie U, in nood, tot leidster koos
gaat nimmermeer verloren.
Daarom, op macht van wapens niet,
op mannental noch grof geschut,
staat de allerlaatste hoop gestut
dat Vlaandren zal herleven -
doch, daar ge dit klein landje ziet
U méér dan groote Rijken trouw:
dààrom, o Vlaandrens Liefste Vrouw,
zult Ge óns den zege geven!
|
|