Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] VII. Voor Jef Leynen. We wisselden in late wake, in woud bij lommerkoele rust, op duin aan zeebezongen kust, veel innigheid van harte-sprake. Dat avond-raam op kloostergaard, het heugt u, waar we in duister, beiden ons diepste zielen fluister-zeiden, - die reze' en beefden vaag-beklaard. En toch, een weifele onvoldaanheid ons teederst woord dat broos begon te roeren, maar niet rijzen kon, schrijnde in mijn hart toen gij gegaan zijt; [pagina 146] [p. 146] een vreeze als bleef in droef gemis ùw hart dat ééne woord verhopen, bloem ongelaafd te mijwaart open, tot wie geen dauw gezegen is... O leed zich nooit gansch uit te spreken, aan woord en zang gemeen, zoolang de ziel is onder zintuigdwang een vlam die door mat glas moet breken. Vorige Volgende