Verloren stroom
(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend
[pagina 123]
| |
[pagina 124]
| |
Zoo klimrank in nooit-moede vlijt
zijn zoekende armen zoetjes breidt,
op duizend vezel-voetjes schrijdt
tot hij zich wuivig winde
om tak en twijg der schrale kroon,
en welig siere in praalvertoon
van groen en glimmend bladerschoon
de winter-naakte linde; -
zoo als de blonde en roode brand
der zonne, in hooger zomerstand,
berees den zwaren looverwand
des wouds, een spleet ontwaarde,
goud-oogig door de schaduw zag
op poel die dag-verlaten lag,
tot over doode waatren lach
van licht en leven klaarde, -
| |
[pagina 125]
| |
zóó rees in bloô gemeenzaamheid,
naar droeve najaarseenzaamheid
van harte, dat om heengaan lijdt
van eêle waan en hopen,
uw jonge liefde, uw hulde vroom, -
zóó heeft uw ziel, in gulden schroom
de mijne, leed-omhulde en loom,
licht-tintelend beloopen!
Het was uw zang van woorden niet
die vreemd mijn hart bekoorde, die 't
muziek-gevuld ten boorde liet,
doch, in uw laatst nabijzijn,
het vrome en onverwachte van
den mooien droom die lachte dan,
en nóg mijn naleed zachte kan
verhelderen tot blijzijn:
| |
[pagina 126]
| |
te gaan ons paden, wijkende al,
maar wéten dat ze rijke val
genade-glans bestrijken zal,
daar ik uw ziel, gij mijne
beveilgen blijft in bede en boet,
daar, wijl ik strijde, ù vreê gemoet,
uw verre smart me een deel behoedt
van vreugde, sterke en reine...
Heeft ooit mijn kranke nederheid
zijn Gode-macht den Heer benijd,
waardoor, op lief hoofd neergeleid
zijn handen 't zalig maakten:
het was in roode schemering,
wijl afscheid in me weenen ging,
mijn dank u zocht een zegening,
dat nimmer ramp u raakte!
| |
[pagina 127]
| |
Noô sluit mijn moede mijmering
om innig uur dat zwijmen ging,
den smijdig zilvren rijmen-ring
die trouw me zal behouden
dit beeld van u: in laten schijn,
gegleden onder laag gordijn,
uw peinzend hoofd, - en naar de mijn'
uw oogen, donkergouden!
|
|