Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] Maria's Geboorte. Het was rond midden Misri, toen de zon haar loop in 't teeken van de Maagd begon, dat Anna, kinderlooze en hoog-bejaarde, een meiske, vrucht van hare grijsheid, baarde. Toen 't witte wicht stil in zijn wiegje lag, ontlook het monderoosje in rozen lach; oogbloempjes als vergeet-mij-nieten blauwden, wijl handjes, bevend nog, ter bede vouwden. Geen was gewaar hoe, langs de wieg geknield een blanke Princenwacht de wieken hield tot baldakijn gespannen. Geen kon raden het Hooglied dat hààr stille lipjes baden. [pagina 97] [p. 97] En wijl daarbuiten luid en luider sloeg een morgengroet der vogelen, zoo vroeg van 't steile bed de Moeder: Zeg me, minne, het is zoo licht, ontgloeide de Oostertinne? Rees toen aan 't raam die minne Mahara en sprak: Het is de zon nog niet, maar dra zal koning Dag zijn blijden intocht houden: zijn zegepoort is rijzend zuiver-gouden! Vorige Volgende