Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] VI. Slotrede. Ik ging uw macht benijden, daar ge stondt boven de donkre menigte. Uit uw mond der woorden dichte slagorde trad voort, die maakte stilte door geen zucht gestoord. En naar uw hartstocht toornde, of naar sprak uit u de stem des Heeren, zoo die brak weleer in liefde en meelijrijk geween - kwam elk schoon aanschijn, roerloos naar u heen, van vreeze bleek, of rouw- en deemoeddonker... Maar zeeg dan weer uw handgebaar als zonk er een zegen neer, en breeder bleef gebreid over de hoofden: harten werden wijd van nieuwe hoop en troost, wakker besluit blonk man en jongeling ten oogen uit... En 't moet wel of tot zijn en ons verblijen zal God doen goede wil tot daad gedijen! Vorige Volgende