Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] III. Morgen. Zooals een man die zeer droef slapen ging. Zijn moede denken doolt in engen kring van angst en onrust. Soms, met kort gehuil duwt hij zijn wezen in de kussens schuil. Doch aan den morgen staan zijn oogen klaar, zijn voorhoofd ongerimpeld. Eén ding maar bevreemdt hem: hoe hij zóó bedroefd kon zijn, want vreugde is warm in hem als goede wijn. - Zóó heeft de hemel, dien de voornacht joeg vol donkre wolkezorgen, en die kloeg zijn angst in stormgehuil - nu morgen daagt, van 't effen aanschijn treurnis weggevaagd. [pagina 74] [p. 74] De lucht is blank en stil. Het licht is stil. Het land ligt stil dat niet ontwaken wil maar sluimert voort in zilvren sluierdoom. Ten noorden groenen dijken van een stroom, waarlangs de rilde populieren, blauw. Een witte rookpluim, schuin, aan hoeve-schouw. Niet één geluid. Ter kimme beeft een rand zilver en geel. Al rooder gloeit die brand; en bolle wolkjes aan den blauwen boog leunen wat over, roze glans betoog het wit gezichtje van wie schouwen kon, op aarde onzichtbaar nog: de diepe zon. Uit die geruchtloosheid is opgestaan in naadre kerk een stem; de ramen slaan trillende tonen naar het zwijgend veld. En als, in overzwaai gerezen, helt een klok, en valt dan, klanken bonzen voort, een traag gelui wordt langen tijd gehoord - of zoo op stil kanaal spuit uit een sluis, [pagina 75] [p. 75] zwellend en krimpend, zingend golfgebruis - zóó gaan nu strofen van een altaarzang over het land hun plechtig tragen gang... En of de dag diè groetenis en dank gewacht had, heeft ten Oosten, schitterblank, éér nog het laatst Prefatie-woord gesproken, de zon der kimmen vlakke lijn gebroken. Vorige Volgende