Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] VII. Val-avond; en de regen tikt eentonig op de daken. De klaagzang dien de regen snikt doet nauw-in-slaap-gesust herinneren ontwaken. O morgenden! en 't hooge raam waaruit handwuivend negen de kleinen, blonde kopjes sâam, tot wie heenspoedde alleen ter diepe en groene wegen. Bij 't rasse wenden van de laan een leste blik naar boven; en lang nog 't luide klokjesslaan van zoet vaarwelgeroep doorzilverend de hoven... [pagina 61] [p. 61] Ik wist wel dat een zwervende niet ééns zijn hart mag schenken, of gaan zal, vrede dervende, wijl hem, in wake en droom, te lieve handjes wenken. Er sloop wel immer vrees in mij dat, om diep-blauwende oogen, een nieuwe weemoed rees in mij werd ooit mijn donker oog die morgenschijn onttogen! Het had niet mogen wezen dat om woordekens, om vragen, mijn ziel, zóó groote vreugde had, vond in een kinderlach haar zonnelicht voor dàgen! Nu woont er - o! dat al maar neer- geruisch van zwaren regen - een trouwe droefheid in mij méér, geliefden! om het vroeg vertakken onzer wegen... Betzenbroeck. Vorige Volgende