Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] III. Wat kon ùw ziel de mijne zijn dan 't onbewademd spiegelglas, waarin mijn uiterlijke schijn een korte wijl gerezen was; bewoog er, vreemd en zwijgzaam beeld, maar toch zóó trouw naar oog en mond, of het mijn leven had gedeeld, of ik, in u, te leven stond! Een vlotte schijn, een vluchtige wijl... Zooals een beeld, geweken uit de spiegellijst, haar diepten ijl laat, en geen spoor ter gladde ruit - [pagina 55] [p. 55] zóó liet mijn heengaan in uw ziel geen leemte na, geen schril gemis, en 'k wete 't: éér de schemer viel uw harte 't mijn vergelen is... En toch - o grondlooze armoe mijn - ik, de eenmaal rijke, vond wel zoet te staan een wijle, veege schijn, ten spiegel van uw ijl gemoed. Vorige Volgende