Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] I. Heb ik u dan zóó bemind, dal geen lachje mag vermooien langs gelijke lippenplooien, mond van nooit ontmoete kind; - dat geen oogen, klaar van schijn, vroeg-gegane, kunnen rijzen, op diezelfde zachte wijzen als eens de uwe naar de mijn'; - of ik minde, o kind, dat toch gingt maar even door mijn leven, en me vreugde hebt gegeven in een woord, en minder nog; - [pagina 50] [p. 50] of ik minde, om u, wie loech met ùw glimlach, met ùw oogen - zoet-herdachte, zou het mógen dat ik u die liefde droeg? Vorige Volgende