Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] VIII. Al toogt ge, zondag, zonneloos, en regenzwaar, en wolkegrijs - ten avond poosde droef geloos van troostelooze regenwijs, de lucht, verzilverend in licht, wijkt open in blauw vergezicht: nog èven, vóór de zon mag zinken, teerrood de dingen blinken. Al woogt ge, zondag, heimweewrang van schril en nader, ver en vaag moe weegeklaag van kermiszang en feestfanfaren-jammervlaag, hoe hamerhard de beiaard sloeg zijn hoogtijdlied - dat treurnis kloeg: de navond toch laat gulden luchten wat rusten van geruchten. [pagina 31] [p. 31] Van af den na-nacht heb ik mist en regen op mijn ziel gehad, die vreugde heeft en troost gemist, zoolang uw zon gedoken zat. Géén uur, of schrijnend door me voer, uw rustloos-hijgend feestrumoer: maar van uw laathervonden vrede, en deelt ge, o zondag, mede! Ik weet niet wat mijn harte deert dat moede, en droef is, en alléén; ik weet niet wat mijn hart begeert, dat weent, en wenscht, en wil, waarheen? En schoon geen dag ooit, blij gehéél, schonk vreugde dan na kommer veel: uw last, o zondag, grauwe en trage, viel óver-zwaar te dragen. Vorige Volgende