Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] VII. Ik bad u, Moeder, menigmaal in handen- mond- en oogentaal, ik smeekte met mijn gansche ziel om redding - die mij nooit geviel. Ik vroeg u jàren, lieve Vrouw, erbarmen, dat niet komen wou. Ik trad in droeven deemoed voort, als een, niet waard te zijn gehoord. En nu ik weet - en weifel niet - dat mij het wonder is geschied, nu werd mijn ziel een vreemd gemis de geesel die geweken is. [pagina 29] [p. 29] Nu zie ik, blinde! dat ik bad te zijn geplunderd van mijn schat: waar vinde ik nog die tranen nu, in vaak en rouwig naadren u? Hoe vinde ik nog één enkle maal die handen- mond- en oogentaal, waarin zich gansch mijn ziel beleed, en bad, zoo leed te bidden weet? Vorige Volgende