Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] III. Wen ik in eenzaamheid van blanke cel, zoek uur aan uur de woorden die u loven, en laat welluidelijk de zilvren schel rinken van zuiver rijm bij rijm geschoven, - dan vlijmt wel door mijn ziel dit kil verwijt: dat ik den onwaardeerbren prijs der stonden, aan ijdel spel van broze klanken wijd, wijl kermen luid, daarbuiten, de gewonden - en bloeden dood! - van 's levens harden strijd... Doch deze wroeging moordt me langer niet het eêl genot van zoet-verzongen dagen, nu ik dit weet: ge noemt mijn bloode lied den balsem, U door Magdaleen gedragen. [pagina 21] [p. 21] Toen zij de reukzalve op uw voeten goot, en dof gemord werd hoe ze zondig spilde driehonderd tienlingen, waarvoor men brood den armen koopen kon, o Meester, stilde uw woord den wrok der jongren, troostte haar, die schreide door heur losgewonden haar - doch héél het huis liep vol van zoete geuren: ‘Och! laakt de vrouw niet, om wat vróóm ze deed, vervroegde hulde die tóch moet gebeuren; wel immer vindt ge menschen en hun leed, wijl tijden komen dat ge om Mij zult treuren. Maar weet het: wie me dèze zalving bracht wordt eeuwen nog, de wereld dóór, herdacht!’ Vorige Volgende