Johan van Oldenbarnevelt
(1980)–Jan den Tex, Ali Ton– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
4 Zelfstandig?Op 4 december 1586 was Leicester weliswaar vertrokken, maar hij kon terugkomen. Bovendien was zijn geest in Nederland aanwezig. Meetkerken als lid van de Raad van State voor Vlaanderen, dat toen nog - nominaal - meedeed, de Brabander Prouninck te Utrecht, zetten vanuit hun machtsposities de politiek van anti-Hollands centralisme voort, waar Oldenbarnevelt zich met al zijn kracht tegen kantte. Tevens was het, ook vóórdat de acte van restrictie bekend werd, duidelijk dat Leicester zich ook van Engeland uit zoveel mogelijk met Nederlandse bestuursaangelegenheden zou blijven bezighouden. In Nederland dachten velen niet zonder Leicester te kunnen doorgaan. ‘De Raad van State’, zo schreef Japikse, ‘maakte een indruk van hulpeloosheid.’ De Staten-Generaal profiteerden handig van de mogelijkheden. Door geldgebrek en met zijn leider in het verre Engeland zonder wie niets geregeld mocht worden kon de Raad geen maatregel nemen. Maar de Staten-Generaal beschikten wel over geld en stonden onder leiding van het rijke gewest Holland. Veel van wat eigenlijk onder de competentie van de Raad viel, lieten zij uitvoeren, soms tegen de zin van de Raad in. De Raad kon slechts protesteren, maar macht om ertegen in te gaan had deze niet. Zo konden de Staten-Generaal, en met deze hun voornaamste provincie Holland, hun invloed belangrijk uitbreiden ten koste van de Raad. Geleidelijk verviel de Raad tot een administratief college. Men dient bij dit alles niet te vergeten, dat sedert de opstand van 1572 en de afzwering van 1581 het formele recht, met name het formele staatsrecht, op losse schroeven stond. Die schroeven zijn naderhand door Hugo de Groot en Jan de Witt een weinig aangedraaid, maar wij mogen uit hun stellingen niet terugcon- | |
[pagina 54]
| |
cluderen naar de tijd van Oldenbarnevelt. Deze voerde geen rechtsstrijd, maar een machtsstrijd in het belang van alle Nederlanders en in het bijzonder van de Hollandse belangen op wie de anderen dreven; de rechtsregels zouden later wel bij de gegroeide praktijk worden aangepast. Juridische argumenten waren er voor Oldenbarnevelt steeds ‘pour le besoin de la cause’. Die ‘cause’ was nu om Leicester klein te krijgen. Daartoe moesten de Staten-Generaal, die de soevereine bevoegdheid bezaten, worden opgejut, zowel tegenover de Engelsman als tegenover de provinciën en de Raad van State die hem steunden. Maar ook alleen tegenover deze. Van een ernstig conflict tussen de Staten-Generaal en Holland kon in deze tijd nog geen sprake zijn. Voor de toekomstige ontwikkeling van de wordende republiek zijn de maanden rondom Nieuwjaar 1587 van beslissende betekenis geweest. In en door de strijd tegen Leicester en zijn trawanten is het uitgemaakt, dat niet een buitenlandse potentaat noch diens vertegenwoordiger in de Raad van State de lotgevallen van Nederland zou bestieren. Ook zouden de verschillende provinciën niet ‘ieder in den haeren’ beschikken, noch de Raad van State als een gesloten, centraal opererend college. De generaliteit, het complex van Raad van State en Staten-Generaal, nam de leiding. In de praktijk betekende dat, dat de arbeidsterreinen van Raad en Staten nog precies moesten worden afgebakend en dat de Hollandse leider van de Staten-Generaal een zeer voorname rol zou gaan spelen. Dit was de enige vorm van bestuur die in ons particularistisch bestel mogelijk was. Het is de onsterfelijke verdienste van Oldenbarnevelt geweest, dat hij dit heeft ingezien en doorgedreven ondanks de ernstige risico's die dit laatste met zich meebracht, en dat hij ook in de volgende jaren het toen nog kneedbare staatsbestel heeft bijgevormd onder de zich wijzigende omstandigheden. Oldenbarnevelt werd er des te meer toegedreven door het verraad van Stanley en York, commandanten van respectievelijk Deventer en Zutphen. De diepere oorzaak daarvan was de financiële onenigheid tussen Leicester en Staten-Generaal, gedeeltelijk veroorzaakt door politieke oorzaken, gedeeltelijk door de slechte militaire administratie, die bedrog van kapiteins in de hand werkte, gedeeltelijk door het gebrek aan coördinatie tussen Engelse en Nederlandse administratieve instanties en tenslotte waarschijnlijk ook wel door een inzinking van de Nederlandse economie. Die inzinking werd uitsluitend toegeschreven aan het handelsverbod. De soldaten werden niet uitbetaald. Het gevolg was dat onbetrouwbare commandanten hun geld bij de Spanjaarden gingen halen, als ze het anders niet kregen. Dagelijks kreeg de Raad van State berichten over ver- | |
[pagina 55]
| |
dachte verstandhoudingen met de Spaanse kant. Maar veel deed deze er niet aan, want de akte van restrictie, sinds Leicesters vertrek van kracht, verbood uitdrukkelijk hoofdofficieren te vervangen. Deze akte was opgesteld juist om onbetrouwbare figuren als Stanley en York te beschermenGa naar voetnoot1. Hoe het ook zij, nadat op 17 januari 1587 een Franse kapitein het voorbeeld had gegeven door het kasteel van Wouw voor zestienduizend daalders aan Parma over te leveren, speelden Stanley Deventer en York de schans voor Zutphen in Parma's handen op 29 januari. Stanley ontving voor dit verraad 25000 daalders, waarlijk geen groot bedrag als men in aanmerking neemt, dat hij het met al zijn manschappen moest delen; misschien was zijn bewering inderdaad waar, dat hij alleen volgens zijn geweten van trouw pauselijk katholiek handelde. Op 31 januari 1587 kwam in Den Haag de tijding door dat Deventer door verraad gevallen was. De ontsteltenis in Holland verwekt - en tot 1672 niet geëvenaard - gold niet in de eerste plaats het verlies van Deventer, al gold zij als de derde koopstad der Nederlanden, na Amsterdam en Antwerpen. Maar het feit dat een Engelse gouverneur het verraad gepleegd had, een vertrouweling van Leicester, door deze zelf als gouverneur aangesteld, mag men wel zeggen opgedrongen - dat veroorzaakte een onbeschrijfelijke woede tegen al wat Engels was. Geen Engelsman was veilig voor die volkswoede, nog opgestookt door de praatjes door Oldenbarnevelt en anderen rondgestrooid om het prestige van Leicester voorgoed geheel en al te knakken. Want als symbool voor eenheid was hij nu niet meer te gebruiken. De stemming in de Staten is enigszins zoals in de julidagen van '84: toen was de Prins dood, nu is zijn opvolger moreel dood. De centrale regering was in beide gevallen praktisch verdwenen. De Staten van Holland zetten ook nu weer de Raad van State buiten spel door het uitreiken van patenten, open brieven aan commandanten waarin de troepenverplaatsing bevolen werd, in eigen hand te houden. Immers, het was onbekend hoever het verraad had doorgevreten. Ook in de Raad van State had Holland geen vertrouwen meer, zowel om de Engelsen en Leicestrianen die er in zaten, als om de tamme wijze, waarop hij zich had neergelegd bij de funeste akte van restrictie. De Staten-Generaal, bij gebrek aan centraal gezag, moesten nu zorgen voor 's lands veiligheid en voor het improvi- | |
[pagina 56]
| |
seren van een nieuw tijdelijk bewind, met gezag bekleed. Nog diezelfde zaterdagmiddag, 31 januari, werden daartoe enige resoluties aangenomen. Maurits werd nu namelijk benoemd tot kapitein-generaal van Holland en Zeeland en met het gezag bekleed om, zonder de Staten-Generaal, laat staan de Raad van State of Leicester, te raadplegen, het tarief van de licenten te mogen vaststellen en de uitvoer toestaan, ook de grote rivieren op en óók rechtstreeks naar de vijand, van alle goederen waarvan de licenten nodig zouden worden geacht om de vloot te betalen. Op een belangrijk punt van staatsbeleid werd Maunts die nu al een baardje begon te krijgen in de plaats van Leicester geschoven. De Engelsen protesteerden, maar hun autoriteit was weg. Alle protesten van die kant legden de Staten-Generaal naast zich neer. Het andere besluit dat die dag genomen werd, was misschien nog belangrijker voor de toekomstige ontwikkeling. Men formuleerde - en ook hier weer is die ‘men’ ongetwijfeld Oldenbarnevelt - een stel vragen die de volgende ochtend aan de Raad van State gesteld zouden worden. Vragen als:‘... hoe alle de steden op de Veluwe, graeffschappen van Zutphen ende Overijssel besedt sijn, met wat garnizoenen, soe van ruyteren als knechten, ende van wat nacie’. En meer dergelijke vragen, waarvan de feitelijke betekenis was, dat er naar gestreefd werd, de Raad theoretisch de hoogste autoriteit in den lande te degraderen tot een college van ambtenaren in dienst van de soevereine Staten-Generaal. Het is de toestand die Oldenbarnevelt sinds het vertrek van Leicester voor ogen had gestaan en die zo lang de Republiek bestond werkelijkheid is geweest. Er zijn na deze 31ste januari nog wel enige strubbelingen op dit punt geweest, vooral de Engelse leden Thomas Wilkes, en, later, Thomas Bodley hebben zich flink geweerd, maar toch was het pleit met de val van Deventer in hoofdzaak beslist. Geen wonder dat Oldenbarnevelt zijn vreugde over de ramp van Deventer in woord en grijns toonde. De toon in de Staten-Generaal was in deze tijd scherp en fel anti-Engels. Wel moest Oldenbarnevelt al heel spoedig inbinden, althans op het punt van zijn algemene verdachtmakingen tegen de Engelsen. Op woensdag 4 februari bood zich een ongezochte gelegenheid de rijkelijk gedemoraliseerde Raad van State nog verder aan de Staten-Generaal ondergeschikt te maken. Hij was ingesteld op 4 februari 1586. Leicester had toen eigenmachtig de leden ervan benoemd; de Staten-Generaal lieten hen voor een jaar in functie. Maar nu dat jaar om was, trokken de Staten-Generaal de beslissing over het al dan niet continueren van de zittende leden aan zich. Dat liet zich | |
[pagina 57]
| |
verdedigen: de leden van de Raad waren in het verleden al jaren lang op voordracht van de Staten-Generaal benoemd en bij de opdracht van de landvoogdij aan Leicester was de zaak voor de toekomst in het midden gelaten. Nog verder diende Leicesters macht beknot te worden. Op 6 februari namen de Staten van Holland een militaire ordonnantie aan, bestemd om de in januari tot stand gekomen benoeming van prins Maurits tot kapitein-generaal van Holland en Zeeland effectief te maken. Deze akte verleende hem vrijwel onbeperkte autoriteit over de troepen ter repartitieGa naar voetnoot2 van Holland en Zeeland, dat de akte mede ondertekende. Zij werd daarom akte van autoriteit genoemd. Om hieraan een wettige grondslag te geven werden haar voornaamste bepalingen opgenomen in de clausules, gevoegd bij de op 19 februari ingeleverde consenten.Ga naar voetnoot3 De Raad van State vroeg namens Leicester een verhoogde contributie van de provinciën. Goed, maar dan moesten zij ook enige concessies doen. Niet alleen zou deze grotere bijdrage van Holland voor zóveel militaire en andere uitgaven bestemd worden dat er in contanten voor de Raad van State haast niets overbleef. Maar bovendien was het Hollandse consent afhankelijk van het inwilligen van een aantal politieke eisen, die neerkwamen op de erkenning van een vrijwel totale soevereiniteit van de provincie. Ja, Oldenbarnevelt wist wel wat hij wilde. Om de toestand geschapen door de maatregelen van 31 januari en 1 februari te verzekeren, zowel tegen Engelse als Spaanse aanvallen, waren militaire voorzorgen een eerste vereiste. Er werden dan ook vele besprekingen gehouden door de Staatse leiders in het huis van Hohenlohe de hoogste in rang van de Staatse officieren te Delft. Het gevolg van deze besprekingen was, dat men voor het eerst het idee begon te krijgen, dat Holland misschien zonder buitenlandse hulp tegen Parma te verdedigen was. Ongeveer gelijktijdig vinden wij dit idee geuit door Oldenbarnevelt in de Staten van Holland en door Paulus Buys in gesprek met een Britse anonymus. Zou dit waar zijn, dan stond men veel sterker tegenover de Engelse bondgenoot. Maar het bleef een speculatie. Voorlopig kwam het er vooral op aan te weten hoe de koningin en Leicester het nieuws van de gebeurtenissen, volgend op de val van Deventer zouden opnemen. Op het ogenblik van de val van Deventer en de adembenemende maatregelen van de Staten, die er het gevolg van waren, bevond zich in Engeland een Nederlands | |
[pagina 58]
| |
gezantschap. Het had de schok te verzachten, die deze maatregelen in Engeland moesten teweegbrengen. Dit was voor de gezanten daarom zo moeilijk, omdat zij geen vast gezantschap, maar een gekozen delegatie uit de Staten-Generaal vormden. Door de onderlinge naijver van de respectieve provinciën werd verhinderd dat er een chef gekozen werd om hieraan leiding te geven. Bovendien had Oldenbarnevelt ervoor gezorgd dat de instructie van het gezantschap zorgvuldig beperkt was. Het doel van het gezantschap was Elizabeth opnieuw de soevereiniteit aan te bieden in ruil voor een flinke verhoging van de subsidie. Door de gebeurtenissen in de Noordelijke Nederlanden evenwel moesten de gezanten heel andere maatregelen verdedigen en verklaren of men in Holland eigenlijk wel wenste dat Leicester al dan niet terugkwam. Zij waren op dit punt niet gelast. Toen besloot Elizabeth een speciale gezant te zenden om inlichtingen, en wel een aanzienlijk edelman en hoveling, Lord Buckhurst, behorend tot de vredespartij - één der twee facties aan het Engelse hof. Ondertussen wist Wilkes, het Engelse lid van de Raad van State, niet in welke richting de Engelse wind waaide. Voorlopig begon hij maar met voortdurend te protesteren tegen de bijna dagelijkse inbreuken op Leicesters autoriteit, die de heren in Den Haag zich veroorloofden. Zij gedroegen zich als soevereinen, maar waren zij dat wel? Was het niet veeleer het volk zelf, de ‘gemeynte’, waarop de soevereiniteit teruggevallen was sinds de afzwering van Filips en de afzetting van Anjou? Dat was de theorie van Prouninck. Er ontstond nu een langdurige discussie tussen Oldenbarnevelt en Wilkes, zowel over het afdanken van een groot aantal Engelse soldaten zonder voorkennis van Leicester en de machtsvergroting van Maurits, als over de theoretische grondslag van de machtsuitoefening door de Staten. Wilkes stelde een stuk op om een opsomming te geven van alles wat sedert ultimo januari tegen Leicesters autoriteit en tegen de Engelsen in het algemeen was geschied en om een theoretisch betoog te houden op de grondslag van de democratische leer van Prouninck. Oldenbarnevelt zette na raadpleging van de jurist en medestander François Francken in een langdradig betoog uiteen dat de Staten-Generaal soeverein waren. Later, in 1618, zou hij beweren, de gewestelijke Staten bedoeld te hebben. De stukken werden echter niet behandeld vanwege de komst van Lord Buckhurst. Een nederlaag voor Oldenbarnevelt. Terstond dient hij zijn ontslagaanvraag in. Hij blijft echter op aandrang van de Staten toch aan, op voorwaarde dat hij hulp krijgt voor zijn veel te drukke werkzaamheden en dat hij niet naar Den Haag hoeft te verhuizen. Een prachtig dreigmiddel om zijn zin te krijgen. | |
[pagina 59]
| |
Met de komst van Buckhurst in april 1587 wist Wilkes dat hij Leicester en de democratische leer kon laten vallen. Buckhurst, vanouds Leicesters vijand, had een tweeledige opdracht, waarvan hij het laatste gedeelte eerst nog geheim hield. Eerst moest hij de verzoening met Leicester voorbereiden. Daartoe moest men van weerszijden het verleden vergeten en in de toekomst moest Leicester regeren, niet meer met zijn Utrechtse vriendjes, maar met de ware leiders van het Nederlands verzet tegen Spanje, de Hollandse oligarchen. Op raad van Wilkes omgaf Buckhurst zich weldra met de kopstukken van de anti-Leicester-partij: Paulus Buys, Hollands ex-landsadvocaat, Carel Roorda, Fries gedeputeerde in de Staten-Generaal, een zeer verbeten tegenstander van Leicester, en Floris Thin, Utrechts landsadvocaat (aldus Leicester). Het is merkwaardig, dat Leicester in een brief aan Elizabeth onder deze kopstukken Oldenbarnevelt niet noemt, wellicht omdat hij reden had te veronderstellen, dat Elizabeth de naam wel niet zou kennen. Want tijdens zijn gezantschap in Engeland had Oldenbarnevelt zich verlegen op de achtergrond gehouden. Gedurende het hele eerste bedrijf van de Leicestertijd trok de Landsadvocaat wel aan de touwtjes, maar bleef achter de schermen. Hij was geen man voor spectaculair optreden. De grieven van Leicester werden door Buckhurst weggewuifd. De ambassadeur liet verklaren in de Staten-Generaal ‘volcommen satisfactie ontfangen te hebben, soe ten respecte van Hare Mat, Zijne Eccie, als Engelse Nacie’. Ook een ruzie in de hoogste rangen van het leger tussen Friedrich Hohenlohe, Maurits' belangrijkste opperofficier, en de broer van de Engelse generaal Norris wist Buckhurst op te lossen. Vooral Oldenbarnevelt was hier blij mee, niet alleen omdat de legerleiding eenheid nodig had, maar ook omdat beiden vijanden van Leicester waren en Oldenbarnevelt eenheid wilde bij diens vijanden. Buckhurst ging geheel en al met Oldenbarnevelt mee. Engeland had als bondgenoot een sterk centraal gezag in de Nederlanden nodig, zowel om oorlog te maken als om vrede te sluiten. Dat sterke gezag kon alleen door of met hulp van Holland uitgeoefend worden. Dus steunde Buckhurst Oldenbarnevelt door dik en dun, misschien met de hoop hem vriendelijker te stemmen voor vrede, het tweede doel van zijn opdracht, waarmee hij nog altijd niet voor den dag was gekomen. Oldenbarnevelt besloot hem hierover te polsen. Buckhurst, zonder wantrouwen tegenover Oldenbarnevelt, gaf zijn vredeszending grif toe. Daarmee rangeerde hij de Leicesterse oorlogsfactie op een dood spoor en gaf hij de vredesgezinden in Holland, de lauwen, de halve of crypto-katholieken, allen natuurlijke tegenstanders van Leicester en zijn calvinisten de wind in de zeilen. En de calvinisten, | |
[pagina 60]
| |
Leicesters aanhang, waren zo anti-spaans en fel tegen vrede als het maar zijn kon. Buckhursts uitlating beroofde Leicester van bijna al zijn aanhang. Natuurlijk was het kerkvolk niet plotseling teruggekomen van zijn liefde en vertrouwen tot de tweede David, die zij anderhalf jaar tevoren zo extatisch verwacht en ingehaald hadden. Maar die liefde was enigszins lauw geworden en afhankelijk gesteld van de dubbele voorwaarde, dat hij wat de vrede betreft even wijs zou zijn als de Staten, namelijk in beginsel christelijk vredelievend, maar in de praktijk tegen iedere onderhandeling gekant, en overigens even vriendelijk als Buckhurst tegenover de Hollandse factie zonder wie de Nederlanden niet geregeerd konden worden. Oldenbarnevelt wist zeer goed dat geen van beide voorwaarden vervuld zou worden. Intussen had Parma tot in mei door geen enkele offensieve beweging geprofiteerd van het verraad van Stanley en York. Voor de Hollanders was dit een verontrustend mysterie. Eerst meer dan een jaar later bleek, dat Filips II al zijn gedachten geconcentreerd had op de verovering van Engeland door middel van de Armada en de oversteek van Parma. Geen stuiver mocht er aan een ander doel worden uitgegeven. Toen Parma dan ook in mei in het veld kwam, was het alleen om Sluis te belegeren als bruikbare haven aan de Noordzeekust, nu Antwerpen door het noorden geblokkeerd was en Oostende voor hem onneembaar scheen. De Engelsen hadden groot belang bij de verdediging van Sluis, dat in Parma's handen een pistool op hun borst zou worden, de Hollanders maakten zich niet erg ongerust daarover. Wel droomde Oldenbarnevelt van een veldleger en offensief optreden onder Hohenlohe. Op 15 juni was men zo ver, dat het veldleger kon worden samengesteld, op kosten van Engeland en de Staten-Generaal beide. Op dezelfde dag, als een donderslag, arriveerde het bericht dat Leicester terugkwam. Het is een raadsel, waarom koningin Elizabeth besloten heeft hem terug te sturen. Buckhurst had opdracht gehad garanties te vragen dat Leicesters gezag met meer zou worden aangetast. Hij had deze niet gekregen. Integendeel, hoe langer hij in de Republiek was, hoe meer hij moest gaan begrijpen, dat Leicesters komst de goede zaak van het bondgenootschap alleen maar zou kunnen schaden. Oldenbarnevelt was furieus. Het bericht van Leicesters terugkeer maakte hem bijzonder strijdlustig. Op 6 juli 1587 arriveerde Leicester voor de tweede maal in Vlissingen. Oldenbarnevelt stroopte voorzichtig de mouwen op. Leicesters tegenstanders, Buckhurst, Norris en Wilkes verdwenen naar Engeland. | |
[pagina 61]
| |
Voorlopig zou de strijd op een afstand gevoerd worden. Leicester hield zich eerst bezig met het ontzet van Sluis en bleef voorlopig in Zeeland. Ook de Staten-Generaal, zij het dan op zijn elf-en-dertigst, vertrokken daarheen. Bij Zierikzee ontmoetten ze de weinig minzame Excellentie. De gematigden stelden adviezen op om een verzoening tot stand te brengen. Maar Leicester was in het geheel niet van plan het verleden te vergeten of zich te verzoenen met de leiders van de Hollandse Statenpartij. Voor Oldenbarnevelt was dit een voordelige toestand. Hij had er belang bij dat er geen verzoening tot stand kwam, maar ook dat in de ogen van het publiek de schuld van de ruzie niet bij de Statenpartij zou liggen. Al was het alleen maar om alle gematigden en verzoeningsgezinden zoals de invloedrijke president van het Hof van Holland, Adriaen van der Mijle, aan zijn kant te doen scharen. Wij zien dan ook de schijnbare verzoeningsgezindheid van de Staten van Holland toenemen. Sluis bleek echter niet meer te redden. Na de val van de stad, op 5 augustus 1587, trad er een nieuwe fase in de strijd tussen landvoorgd en Staten in. Oldenbarnevelt stond nu ten dele sterker, ten dele ook zwakker. Leicesters prestige bij de bevolking was natuurlijk door de val van Sluis zwaar geschokt. Bovendien moest de landvoogd rekening houden met wat in Engeland gebeurde. Daar zaten nu zijn drie ergste vijanden tegen hem te stoken, alle drie beter op de hoogte met Nederlandse toestanden dan hij zelf: Buckhurst, de generaal Norris en Wilkes. Zo kreeg Leicester het gevoel, dat hij geen nederlagen meer mocht lijden. De Staten moesten hem hierbij helpen. Hij geraakte in een verzoenende stemming. Ook Oldenbarnevelt, die in Holland eveneens beticht werd van het verloren laten gaan van Sluis, voor welks ontzet de Staten eerst één week van te voren het nodige materiaal gevoteerd hadden, kon zich voor het moment geen oprechtheid permitteren. Ondanks de aanvankelijk verzoenende toon in de Staten-Generaal en betuigingen van ‘ware en oprechte liefde’, bleef Oldenbarnevelt naar een mogelijkheid zoeken Leicesters prestige zo snel mogelijk voorgoed te knakken. Daartoe moest hij een wig drijven tussen Leicester en zijn medestanders: de officieren en de calvinistische factie. Die immers zouden de regering van de Staten met geweld omver kunnen werpen en een militaire dictatuur in stellen. Leicesters geheime instructie, aan Oldenbarnevelt bekend geworden door Ortel, de Hollandse agent aan het Engelse hof sinds 1581, bleek een prachtig wapen tegen de landvoogd. Volgens die instructie moest Leicester in de eerste plaats aandringen op grotere macht, met name in het financiële, en het plakkaat op de handel met de vijand | |
[pagina 62]
| |
weer zien in te voeren. In de tweede plaats werd hem opgedragen de Staten-Generaal ertoe te brengen deel te nemen aan de sinds lang voorbereide vredesonderhandelingen met Spanje. Leicester zelf zag in, dat het ontijdig te berde brengen van dit tweede deel zijn zaak grote schade zou doen en beperkte zich vooralsnog tot waarschuwingen in de geest van: pas op wat ge doet, want de koningin zou de handen wel eens van u kunnen aftrekken. Oldenbarnevelt wist, dat Leicester in die houding niet lang zou kunnen volharden. Zodra hij met het feit van de reeds begonnen onderhandelingen over de brug kwam, zou hij niet meer op zijn oorlogszuchtige Utrechtse en calvinistische aanhang kunnen rekenen. Het zou erop lijken - en Oldenbarnevelt was er subiet bij om die schijn als werkelijkheid voor te stellen - dat Leicester plannen smeedde voor een staatsgreep, niet met het doel de oorlog op meer efficiënte wijze te voeren, maar integendeel om de Nederlanden aan handen en voeten gebonden aan Spanje uit te leveren. Op 2 september verschenen in de Staten van Holland de heren Joost Menijn en Jacob Valcke, hoofden van de gematigde Leicestrianen, en dienden namens de landvoogd een boodschap aan, die hun zeer onwelgevallig moest zijn. Leicester liet de Staten vragen of zij de middelen bezaten om de oorlog verder te voeren. Hij dacht van niet. Oorlog voeren zonder geld was een paskwil. Elizabeth wilde niet meer subsidie geven. Zou het dan niet beter zijn dat de Staten ernstig over vrede gingen denken? Elizabeth wilde hen daarbij gaarne helpen, maar zij mochten ook zonder haar onderhandelen, als zij zó betere voorwaarden dachten te bedingen. Nu had Oldenbarnevelt de landvoogd op het punt waar hij hem hebben wilde. Hij vroeg de beide afgezanten hun propositie op schrift te stellen, hetgeen zij na enige aarzeling deden. Terstond werden er vele kopieën van gemaakt en binnen enkele dagen wist heel Nederland, dat de grote krijgsheld uit Engeland, de verdediger des geloofs, niet van plan was oorlog te voeren of de religie te beschermen, maar integendeel het land wilde overleveren aan de boze koning en zijn papen. Want zó vatte men in Nederland de enig mogelijke vrede op. In dezelfde dagen vonden op last van Leicester verdachte troepenbewegingen plaats. Met de hem eigen incoherentie wilde hij met geweld de absolute macht veroveren, terwijl die juist na zijn vredesboodschap geen zin meer had. Maar hij kon niet veel beginnen met slechts enkele vendels en het bezit van de kleinere steden. Hohenlohe bezat daarentegen de gewichtige steden. Bovendien keerde Leicesters vroegere aanhang zich meer en meer tegen hem als gevolg van de | |
[pagina 63]
| |
praatjes die Oldenbarnevelt overal kwistig rondstrooide, dat Leicester streefde naar de onbeperkte heerschappij met het uitdrukkelijke doel om het land aan Spanje te verkopen. Leicesters houding in deze dagen heeft weer iets raadselachtigs. Toen hij met sterke militaire begeleiding Den Haag binnentrok op 12 september 1587, had hij vermoedelijk wel de bedoeling Maurits en Oldenbarnevelt op te lichten, zo niet onmiddellijk te doden. Maar Oldenbarnevelt zat veilig achter de dikke muren van Delft en Maurits was gevlucht onder een eerlijk voorwendsel: dat hij in Zeeland een aanslag op Antwerpen wilde gaan voorbereiden. Toen Leicesters voornemen mislukte, had hij geen enkel ander plan om de macht te grijpen. In zijn brieven naar Engeland toont hij zich volslagen gedemoraliseerd. Hij doet niet anders dan om zijn terugroeping vragen. De vredesonderhandelingen hadden zijn positie onmogelijk gemaakt, klaagt hij. Voor een burgeroorlog in optima forma miste hij het effectief en de geestkracht. Enige aanslagen, met onvoldoende middelen ondernomen, mislukten nog vóór ze goed en wel begonnen waren. Toen zijn laatste hoop, de trouwe kolonel Diederik Sonoy, in het Noorderkwartier niets voor hem kon uitrichten, gaf Leicester zich gewonnen en deinsde verslagen af naar Zeeland onder het motto die provincie in staat van verdediging te brengen. Weldra kwam zijn terugroeping vanuit Engeland. Nu hij de Nederlanders noch tot krachtige oorlogvoering noch tot deelneming aan vredesonderhandelingen kon bewegen, was hij een onbruikbaar instrument voor Elizabeths politiek geworden. Op 16 december 1587 vertrok Leicester voor de tweede maal vanuit Vlissingen naar Engeland. Op 2 oktober, de dag waarop de Staten van Holland uit angst voor eventuele aanvallen van Leicester naar Delft verhuisden, waren enkele predikanten in hun midden verschenen om hun bezorgdheid uit te spreken over de tegenover Leicester gevolgde vijandige politiek. In zeer scherpe bewoordingen liet Oldenbarnevelt weten dat predikanten zich niet met de politiek moesten bemoeien. De predikanten lieten zich in deze tijd nog zo behandelen. Van een actie om Leicester op de valreep nog te beschermen hebben de zwartgerokte heren afgezien. Dat was misschien alles wat Oldenbarnevelt bedoelde. Het was in diezelfde dagen dat in de Staten drie stukken werden opgesteld, die als een program te beschouwen zijn, waarop meerderheid en minderheid in de Staten elkaar gevonden hebben. Zij waren reakties op het optreden van Leicester, ingegeven door Oldenbarnevelt. De toon ervan was echter heel wat zachter dan men van Oldenbarnevelt gewoon was, zeker in zijn strijdbare stemming van dat ogenblik. Het eerste stuk was een antwoord aan Leicester. Men bleef in alle | |
[pagina 64]
| |
belangrijke punten voet bij stuk houden: men hield vol het traktaat van Nonesuch in allen dele te hebben opgevolgd. Men veroordeelde de akte van restrictie opnieuw en wees alle verantwoordelijkheid voor het verlies van Sluis op hoge toon af. Maar daarnaast waren de dankbetuigingen zowel aan koningin Elizabeth als aan Leicester zelf niet van de lucht en zegde men volledige steun toe voor de campagne van het volgende jaar. De Staten waren niet in een dusdanige financiële nood, zo werd betoogd, dat men daarom vrede zou moeten sluiten. Als de staat van oorlog maar gevolgd werd, die men in de zomer met Buckhurst gemaakt had, en geen troepen daarboven werden aangenomen, zou het waarachtig wel gaan. In het tweede en derde stuk werd uitdrukkelijk betoogd dat de soevereiniteit bij de Staten berustte: immers, was dat niet het geval, dan was zowel de afzwering van Filips II als de opdracht van de landvoogdij aan Leicester onwettig geweest: nemo plus juris conferre potest quam ipse habet.Ga naar voetnoot4 Het derde stuk was een verzachte uitgave van het vertoog over de soevereiniteit, dat François Francken, jurist en pensionaris van Gouda, in het voorjaar had opgesteld, na overleg met Oldenbarnevelt om tegenover Wilkes en Prouninck het Hollandse standpunt te verdedigen. Dat werd in de doofpot gestopt om de blijde inkomst van Buckhurst niet te verstoren. Francken leverde op een grandioze wijze een theorie voor het grondvesten van de autoriteit van de Staten zonder de ruggesteun van een Duitse Prins, een Franse hertog of een Engelse graaf. Tot de tijd van Johan de Witt bleef deze ‘Deductie’ of ‘Corte Verthoning’ zoals het stuk van nu af aan genoemd werd, onovertroffen. Zijn argumenten putte hij uit het verleden. Weliswaar was Francken er historisch helemaal naast. Maar dit gaf precies wat juist nu nodig was: het credo van de overwinnende regentenfactie. Terecht deed Oldenbarnevelt haar in grote oplage door de druk verspreiden. Zij werd naast de Unie van Utrecht de magna charta van de wordende koopmansrepubliek. Voordat die nieuwe koopmansrepubliek gegrondvest was, moesten er evenwel eerst nog vele problemen overwonnen worden. Het nieuwe kostuum dat Oldenbarnevelt voor het landsbestuur op het oog had moest met voorzichtigheid in elkaar gezet worden. Want het zou van een geheel andere snit zijn dan het traktaat van Nonesuch voorzien had. De positie van de gouverneur-generaal zowel als die van de Raad van State zou veel minder belangrijk worden - maar het traktaat zelf moest men zien te behouden. Leicesters nasleep afsnijden - zonder dat Parma profiteer de van een burgeroorlog. De provinciën onder het juk dwingen van het | |
[pagina 65]
| |
rijke Holland, dat zij zo haatten - zonder dat zij uit de band sprongen of extra walsjes met Parma begonnen. Het gevaar van een plotselinge vrede, die alle Hollandse oligarchenvoordelen teniet zou doen, bezweren. Ook het tegengestelde gevaar: dat van het geweldige Spaanse offensief, waarop Parma's uitgebreide toerustingen schenen te wijzen, diende te worden ontzenuwd. De problemen waren dus vele omstreeks nieuwjaar 1588. Toen het weer nieuwjaar werd, waren ze alle helemaal of zo goed als opgelost. Dat was niet het werk van Oldenbarnevelt alleen. Hij had risico's genomen, ernstige risico's, en de kansen waren hem gunstig geweest. Hij had medewerkers gehad, die niet te verachten waren. Toch is hij nooit zó groot geweest als in het jaar waarin hij de Nederlandse onafhankelijkheid gegrondvest heeft. Maar ook de omstandigheden hebben hem geholpen. Allereerst moest er beslist worden of de Noordelijke Nederlanden al dan niet zouden gaan deelnemen aan de onderhandelingen van Elizabeth met de koning van Spanje. Deelnemen aan de onderhandelingen was niet van gevaar ontbloot, want het kon betekenen, dat men een mogelijk verschil van inzicht met de Engelsen voor een forum van Spanjaarden diende uit te vechten. Bovendien kon het ontijdig verwekken van vredeshoop onenigheid, zorgeloosheid en afvalligheid veroorzaken. Maar aan de andere kant kon het afwijzen van Elizabeths aanbod wantrouwen zaaien bij de Engelsen, die zo'n houding niet konden begrijpen, tenzij de Nederlanders hoopten achter de rug van de Engelsen om een afzonderlijke vrede met de Spanjaarden te sluiten. Daarom drong vooral Oldenbarnevelt er op aan, geen definitief besluit over al dan niet deelneming aan onderhandelingen te nemen, maar een gezantschap naar Engeland te sturen om Elizabeth de bezwaren van de Staten mondeling uiteen te zetten. Als gewoonlijk dreef hij zijn zin door. De Staten-Generaal besloten daarop met slechts een krappe meerderheid tegen deelneming aan de onderhandelingen. De trouw van de verschillende garnizoenen vormde een volgend probleem. Er waren verschillende kapiteins in het gehele land die uitsluitend wilden gehoorzamen aan de Engelse koningin. Natuurlijk niet uit pure trouw aan hun opperbevelhebber Leicester, maar alleen omdat zij uit Londen betaling verwachtten. Zolang zij niet betaald werden, gingen zij aan het muiten. Oldenbarnevelt wist evenwel dat hier niet veel gevaar te duchten was, omdat Elizabeth niets voelde voor een politiek, die haar geld zou kosten, en die zou vermeerderen wat men tegenwoordig haar ‘commitments’ zou noemen. Neen, veeleer was Elizabeth geneigd aan Oldenbarnevelt toe te geven, vanwege de toenemende geruchten van | |
[pagina 66]
| |
Gezicht op de noordzijde van het Binnenhof, het Mauritshuis en de Vijver. Van links naar rechts: stadhouderlijk kwartier, Staten van Holland, hofkapel (9), vergaderzaal Staten-Generaal (gekleurde tekening, levé et dessiné par P.A. de St. Hilaire en 1752 - Gemeentearchief 's-Gravenhage).
een te verwachten grootse aanval van Parma op Engeland. Elizabeth had nu harder de steun van Holland nodig dan omgekeerd. Bovendien had Elizabeth de medewerking van Holland nodig voor haar vredesonderhandelingen. Aan een vrede diende in Elizabeths ogen een wapenstilstand vooraf te gaan. Maar de Staatse en Engelse troepen lagen zo zeer door elkaar dat dit alleen mogelijk was als de Nederlanden hier ook aan mee deden. De Staten konden en wilden | |
[pagina 67]
| |
Elizabeth echter alleen de helpende hand toesteken, als hun middelen niet meer in beslag werden genomen door Leicestriaanse muiterijen. Elizabeth moest wel zwichten. Zij beval Sonoy, één van de belangrijkste muitende officieren, die onder mom van trouw aan Engeland eigen baas speelde in het Noorderkwartier, eerlijk afscheid te nemen of een nieuwe aanstelling aan te nemen, en troepen naar Zeeland te zenden. Het akkoord werd vergemakkelijkt, doordat in deze zelfde dagen, op 1 april 1588, met grote vertraging Leicesters aftreden als landvoogd en opperbevelhebber der Nederlandse strijdkrachten aan de Staten-Generaal werd medegedeeld. Nu was de Raad van State aan de beurt om door Oldenbarnevelt te worden | |
[pagina 68]
| |
getemd in diezelfde prille lente van onafhankelijkheid. Hem elimineren kon evenwel niet, omdat men bij gebreke aan een persoonlijk soeverein een lichaam nodig had waarin het uitvoerend gezag van de Unie geconcentreerd was, een lichaam dat coördinerend kon optreden in militaire zaken en administrerend met betrekking tot de krijgskas. Theoretisch was dit college zeer geschikt om het beleid van de oorlog te dirigeren. Maar de praktijk wees anders uit. Zolang de provinciën geen afstand deden van hun recht van vrij consent - en dit recht lag diep verankerd in het Nederlands volksbewustzijn - was de Raad van State voor zijn geldmiddelen geheel afhankelijk van de Staten der provinciën of hun congres, de Staten-Generaal. Het feit dat de leden van de Raad van State gekozen en afgezet werden door diezelfde provinciën en Staten-Generaal, versterkte die afhankelijkheid. Bovendien had de Raad geen natuurlijk prestige, zoals de landvoogd, wiens functie de Raad geacht werd waar te nemen. Men stond dus na het vertrek van Leicester voor het vraagstuk de Raad van State te maken tot een college, dat naar buiten de indruk zou maken van te regeren, terwijl het inderdaad als was zou zijn in de handen van de Staten-Generaal. Daartoe moest de instructie veranderd worden. Aan de Raad werd nu slechts de regering opgedragen, voor wat betreft Unie, defensie en traktaat, van een restrictie die volgens de Raad zelf duister en summier is. Bovendien behielden de Staten-Generaal zich het recht voor regelingen te treffen ook omtrent die aangelegenheden, die volgens zijn instructie aan de Raad van State waren opgedragen. De leden ervan dreigden dan ook af te treden. Oldenbarnevelt was vastbesloten nooit meer een onbeperkte regering te zullen dulden van een centrale autoriteit die niet ‘van zijn hand zou vliegen’ als een getemde jachtvalk. Hij liet de heren dan ook gaan. Het land was daarop zonder regering en nu ging het er om, wie dat het langst kon uithouden. Ook hier gold evenwel dat de Engelsen Oldenbarnevelt harder nodig dachten te hebben dan omgekeerd. Zij haalden dan ook bakzeil, temeer daar de Nederlandse leden van de Raad niet veel vechtlust vertoonden. Toen dan ook Leicesters ontslag officieel was binnengekomen, begonnen weldra de onderhandelingen over een weder in dienst treden van de Raad van State. De Raad moest zich wel naar de wil van Oldenbarnevelt en de Staten-Generaal schikken. Zo won Oldenbarnevelt na twee maanden. Het is begrijpelijk dat de moeilijkheden met Engeland en de tweemaandige regeringsstaking, die er het gevolg van was, de tegenstand tegen Oldenbarnevelts beleid hadden doen toenemen. Oldenbarnevelts tegenstanders suggereerden dat hij, door de Engelsen te vervreemden, regelrecht aanstuurde op de ondergang van | |
[pagina 69]
| |
het land. Iedere overwinning die Oldenbarnevelt op Engeland behaalde, was in hun ogen de voorbode van een uiteindelijke nederlaag tegen Spanje. In maart stelden zij zich te weer en trachtten voor het laatst de politieke koers om te gooien. Vanuit Dordrecht kwam het initiatief om toch deel te nemen aan de vredesonderhandelingen. Maar Oldenbarnevelt riep, uit angst voor een volksoproer, alle tegenstanders van een vrede-door-onderwerping, die immers in deze tijd nog de enig mogelijke vrede was, bij elkaar. De voornaamste van die tegenstanders waren de predikanten. Voor het ogenblik lieten de heren zich, zij het met tegenzin, voor het karretje van die gehate predikantenvreter spannen. In de Staten van Holland wogen voor- en tegenstanders tegen elkaar op. Vastbesloten tegen de onderhandelingen diende Oldenbarnevelt daarop zijn ontslagaanvrage in. Hoe het verder gegaan is met zijn ontslagaanvrage, weten wij niet. De resoluties zwijgen erover. Oldenbarnevelt blijft zijn functie uitoefenen en aan de onderhandelingen werd niet deelgenomen. Bang dat Elizabeth de handen van de Nederlanden zou aftrekken, hoefde men niet meer te zijn, nu in de loop van februari en maart steeds duidelijker geworden was, dat koning Filips een aanval tegen Engeland beraamde. Van dit ogenblik af is het aardig om te zien, hoe de hele politieke situatie een geheel ander aspect aanneemt. Tegenover het dreigende gemeenschappelijke gevaar verloren de binnenlandse moeilijkheden hun belang. Het was een verzoening naar Oldenbarnevelts hart. De tegenpartij verzoende zich, en hij zelf kon de edelmoedige spelen door deze krachtig bij te staan in zijn nood - op voorwaarden, en zonder deze verwijten te sparen. Reeds op 16 april namen de Staten van Holland het besluit de koningin in alles wat zij vroeg ter wille te zijn, ‘niettegenstaande den jeegenwoordige beswaarlijken staat binnen deese Landen, eensdeels gereesen door toedoen van de Ministers van Hare Majesteit’. Sinds Elizabeths capitulatie in maart hielden de Engelsen principieel en voorgoed op met het aanmoedigen van dissidente steden en ontevreden militairen. Oldenbarnevelt zijnerzijds liet zich in deze maanden van zijn beste kant kennen. Terwijl Maurits naar Zeeland vertrok om de Zeeuwse vloot uit te rusten en de gemeenschappelijke actie ter zee met de Engelsen tegen de Armada te coördineren, zorgde Oldenbarnevelt er in de eerste plaats voor, dat hij de hiertoe nodige volmachten van de provinciën verkreeg. De afspraak met de Engelsen bleek hierin te bestaan, dat een smaldeel onder Cornelis Lonck van Roosendaal de Noordzeevloot van admiraal Seymour zou gaan versterken; de gehele verdere Nederlandse scheepsmacht zou gebruikt | |
[pagina 70]
| |
worden om Parma's ‘pleyten’Ga naar voetnoot5 te beletten uit te varen, en te voorkomen, dat Parma's leger zich met de Armada kon verenigen om samen Engeland aan te vallen. Deze laatste weinig spectaculaire taak heeft de Hollands-Zeeuwse vloot inderdaad zo effectief uitgevoerd, dat Parma geen poging tot het verlaten van Duinkerken of Sluis kon wagen. De schepen van Lonck kwamen te laat en waren zo gering in aantal, dat zij geen deel hebben gehad in het eigenlijke verslaan van de Armada in de beroemde slag in het Kanaal voor Grevelingen. De overwinning op de Armada is een Engelse overwinning geweest, geen Engels-Nederlandse zoals Oldenbarnevelt gehoopt had. Het gevolg van de zege op de Armada was, dat de Engels-Nederlandse vriendschap hechter was dan ooit. Voor Oldenbarnevelt was dit alles reden tot dubbele vreugde. Niet alleen verheugde hij zich als goed patriot over de waarlijk verpletterende nederlaag van de Spaanse wereldmacht, maar zijn eigen prestige steeg tot ongekende hoogte. Altijd weer hadden zijn tegenstanders gejammerd, dat hij het Engelse bondgenootschap in gevaar bracht. En nu had zich dat alles ten goede gewend. Niettegenstaande Oldenbarnevelts politiek, ja in zekere zin als gevolg van die politiek, was het bondgenootschap verstevigd en wel zonder dat deze versteviging betaald was met de prijs van een vernederende afhankelijkheid. Integendeel. In 1588 was de grondslag gelegd van de zelfstandigheid van de Nederlandse staat in wording. Het bouwen op die grondslag zou zonder onderbreking voortgaan. Acht jaar later zou de erkenning de jure van Engelse en Franse zijde de vlag op het gebouw zetten. |
|