Johan van Oldenbarnevelt
(1980)–Jan den Tex, Ali Ton– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
3 Op het grote toneelZowel de Prins als Oldenbarnevelt zijn ervan beschuldigd fransgezind te zijn geweest. Zij meenden echter Frankrijk te kunnen gebruiken, ja dringend nodig te hebben in de strijd tegen Spanje. Maar zij hadden geen doorlopende voorkeur. Met name Oldenbarnevelt heeft de Franse belangen later herhaaldelijk in het geheim tegengewerkt, zelfs misschien soms al de visie gehad van een samenwerking met Spanje tegen Frankrijk, zoals die een halve eeuw na zijn dood een feit is geworden. Het gaat in deze jaren vooral om Anjou. De Prins heeft zes jaar lang onderhandeld om deze kwalijke Franse koningsbroer als protector of landsheer naar Nederland te lokken, onder de onverschilligheid dan wel tegenstand van de Noordnederlanders die aan de protectie of landsheerlijkheid van de Prins zelf genoeg meenden te hebben. Alleen in de laatste fase heeft Oldenbarnevelt een persoonlijke rol gespeeld. Door de scheiding tussen noord en zuid in januari 1579 springen deze onderhandelingen evenwel tijdelijk af. Toch worden in juni de betrekkingen met Anjou weer opgenomen. De bedoeling van de Prins was de Franse troonopvolger in eigen kamp te krijgen, flirtend met de Engelse koningin Elizabeth, door wie men de verenigde machten van Frankrijk en Engeland tegen de koning van Spanje in het krijt hoopte te brengen. Voor dergelijke grootse resultaten diende ook hoog geboden te worden. Geen vaag protectoraat maar een welomschreven soevereiniteit wordt er nu aangeboden. Terstond rijst er verzet bij de Hollanders en andere noordelijke provincies. Een roomse Fransoos als opvolger van de sombere Spanjaard leek op drup na regen, en in de hulp van broeder Hendrik, de Franse koning, of vrijster Elizabeth had | |
[pagina 35]
| |
men weinig fiducie. Dan maar liever alle bedelarij om hulp geconcentreerd op Elizabeth. In deze dagen vormt zich in Holland een Engelse factie onder leiding van Paulus Buys, de landsadvocaat. Wij mogen aannemen dat Oldenbarnevelt in deze eerder aan de kant van zijn voorganger Buys stond. Voorlopig kostte het nog een lange tijd van wachten en onderhandelen vóór de Franse koningsbroeder er zelfs maar toe gebracht kon worden de heerschappij - tussen aanhalingstekens - te aanvaarden. Eerst moest Filips worden afgezworen. Dit geschiedde op 26 juli 1581. Toen moest Elizabeth voor de zaak, en de persoon Anjou gewonnen worden. Na veel moeite was alles ten slotte gereed. Toen Anjou eindelijk gekomen was, was de eerste zorg van de Staten van Holland of Anjou geen regeerneigingen in het noorden zou ontwikkelen. Toen dat niet het geval bleek, betaalden de Staten gaarne wat Zij waren overeengekomen en wijdden zij zich verder aan hun eigen belangen, die alleen indirect met de oorlogvoering verband hielden. Maar Anjou moest telkens merken dat die afgemeten burgers zijn meesters waren. Voor geld en toestemming voor een handelsverbod op de vijandelijke gebieden was hij van hen afhankelijk. Hoe kon men zo aan handen en voeten gebonden oorlog voeren? Die zure ketters moesten op hun plaats worden gezet. De Franse FurieGa naar voetnoot1 naderde. Naast de kwestie van de landsheerlijkheid waren er voor Oldenbarnevelt nog allerlei andere juridische klusjes te doen, zoals het opstellen van de instructie voor een nieuw opgericht college, bedoeld als een tegenwicht tegen het Hof van Holland, dat zijn vroegere belangrijke politieke functies niet kon vergeten. De Staten hoopten dat dit nieuwe college - zonder eigen traditie - voor zijn autoriteit meer afhankelijk zou worden van de Staten. Maar de Prins wilde juist het overwicht van de Staten tot een minimum beperken. De Staten gingen evenwel bij de langdurige afwezigheid van de Prins tot de ongehoorde stap over, de instructie eigenmachtig vast te stellen. Het besluit werd verontschuldigd wegens de noodtoestand. In feite kondigde de Republiek zich aan. Meer dan het afzetten van Filips heeft deze machtsusurpatie van de Staten op de afwezige Prins de Republiek Holland geboren doen worden. En Oldenbarnevelt stond bij de doopvont. In 1582 was er nog een andere politiek-juridische knoop voor hem te ontwarren: het ontwerpen van een kerkorde voor Holland. Zodra het ontwerp op 30 mei was | |
[pagina 36]
| |
overgeleverd, ontstond een luid gehuil onder de kerkelijken, en waarlijk niet ten onrechte. De verhouding tussen kerk en overheid was namelijk in gematigd erastiaanse zin geregeld. Een streng calvinist kon evenwel nooit aanvaarden, dat zijn kerk ook officieel afhankelijk zou worden van een stel libertijnen als toen in Den Haag zetelde. De predikanten hadden niet genoeg invloed om een eigen kerkorde door te drijven, maar wel voldoende om iedere andere kerkorde te blokkeren. Zij konden dan ook bereiken dat het ontwerp voorlopig werd ingetrokken. In augustus 1582 werd Oldenbarnevelt weer naar de Staten-Generaal afgevaardigd die nog steeds in het Zuiden zaten. Rotterdam voelde er niets voor zijn pensionaris op zo'n verre reis te laten gaan, maar deze liet zich overreden door een delegatie van de Staten van niet minder dan drie man. De Staten hadden Oldenbarnevelt hard nodig, omdat alleen nog maar onbetekenende figuren bereid waren te gaan. Er moesten juist enige belangrijke kwesties met de Prins besproken worden, zoals de aanstelling van leden van de Raad van State door Anjou. De soeverein moest deze kiezen uit drietallen; maar Holland had slechts één lid in plaats van drie voorgedragen, zodat Anjou geen keus had. De Prins wist het principe van de drietallen voor de toekomst veilig te stellen. Ook de kwestie van de verhoogde militaire lasten kwam ter sprake. Er werd besloten de belastingen door middel van quotisatieGa naar voetnoot2 te doen op brengen, zeer tegen de zin van Anjou die een sterke generaliteitskas wilde. Maar een sterke generaliteitskas was onverenigbaar met de onwrikbare leer van provinciale soevereiniteit en in strijd met de Unie van Utrecht. Bovendien zou fraude nog gemakkelijker worden, als de provinciën niet meer verantwoordelijk waren voor wat er in hun eigen gebied geïnd werd. Daarnaast moest Oldenbarnevelt namens zijn lastgevers, de kooplui, aan de militaire bevelhebbers duidelijk maken dat de welvaart en dus geld voor oorlog voor Holland afhankelijk was van de handel op Rijn en Maas, oftewel handel met de vijand. Deze handel mocht dan ook niet verboden worden. Maar voor een bondgenoot was het erg moeilijk te begrijpen, waarom men de vijand van al het nodige voorzag en toch om hulp vroeg. Telkens en telkens weer zal het centraal gezag dan ook proberen de handel met de vijand te stoppen en steeds moet Oldenbarnevelt de noodzaak ervan voor Holland aantonen. Intussen probeerde Anjou zijn zwakke gezag te versterken door op 17 januari 1583 - vergeefs - Antwerpen te bezetten. | |
[pagina 37]
| |
Voor de Prins kwam deze Franse Furie als een verrassing. Voor de Staten Holland was deze gebeurtenis, achteraf bezien, een geluk. Zij kregen er hun Prins door terug, naar lichaam en geest. Onmogelijk kon hij zich nog lekker voelen in Antwerpen, waar zijn prestige zo'n gevoelige klap had gekregen. Het hagelde er beledigingen zodat hij het er niet langer dan een half jaar uithield. Op 22 juli 1583 vertrok hij naar Middelburg, op weg naar Holland, met zijn nieuwe vrouw, Louise de Coligny, een Française. Na de Franse Furie, het verraad van Anjou, ontstond er in het Noorden een felle anti-franse stemming. De Prins moest van een verzoening met de gewantrouwde Anjou weerhouden worden. Als middel tegen nieuw verraad van een herstelde Anjou zag een deel van Holland de aanneming van de Prins als graaf. Maar de Staten van Holland waren zo traag met de procedure, dat hij verijdeld werd door de moord op de Prins. Oldenbarnevelt, die in de commissie zat om de grafelijkheid voor te bereiden, moet tureluurs geworden zijn van deze slakkegang, want ook hij was er stellig van overtuigd dat een eminent hoofd nodig was voor het voortzetten van de oorlog. Eerst later, toen de Prins dood, en hijzelf de machtigste persoon in Holland was, is hij het nut van het eminente hoofd gaan betwijfelen. Zeer menselijk. Intussen kon Oldenbarnevelt nu gemakkelijker optreden in de Staten-Generaal, enerzijds omdat hij door een vertrouwelijk gesprek in Antwerpen met de Prins diens vertrouwensman was geworden, anderzijds omdat de Staten-Generaal met Willem van Oranje in 1583 naar het noorden gekomen waren en wel naar het Prinsehhof in Delft. Nu hij tussentijds makkelijk met de Staten van Holland voeling kon houden, behoefde de duur van zijn mandaat in de Staten-Generaal niet meer zo beperkt te zijn als de eerste twee malen het geval was geweest. Bovendien was Holland inmiddels, geografisch en moreel, in het middelpunt van de Verenigde Provinciën komen te staan. Met Parma onrustig dicht vóór de poorten van Antwerpen kon men Vlaanderen al afschrijven. Holland betaalde de pijper en werd verondersteld het te spelen wijsje te bestellen. Het spreekt vanzelf, dat door een en ander Oldenbarnevelts prestige bij de Staten niet weinig verhoogd was. Voor het eerst werd Oldenbarnevelt nu ook in de buitenlandse politiek betrokken. Van Willem van Oranje leerde hij de voortdurende coördinatie van de Franse en Engelse politiek. Het samen spannen van Frankrijk en Engeland voor Hollands wagen zal Oldenbarnevelts tactiek worden zoals het die van de Prins geweest is. Met de Duitse politieke kwesties was Oldenbarnevelt bekend door | |
[pagina 38]
| |
zijn studie in juist de twee belangrijkste politieke centra, Keulen en Heidelberg. Nog zat Oldenbarnevelt niet midden in het web van de internationale politiek. Maar zijn belangstelling, en het vertrouwen van de Prins waren opgewekt. De moord op de Prins, op 10 juli 1584 door Balthasar Gerards, maakte aan alles echter een einde. De dood van de Prins veroorzaakte een regeringscrisis en een paniek, omdat vrijwel alle uitvoerende organen ontbraken. Er moest een nieuwe regeringsvorm komen, maar allereerst moest het machtsvacuüm opgevuld worden. Hiervoor zorgden de Staten van Holland. Oldenbarnevelt behoorde tot de zeventien heren die op het stadhuis van Delft bijeenkwamen om te overleggen wat het eerst nodig was. Primair moesten de heren de ontbrekende steden aanschrijven. Daarnaast hielden zij zich ook met algemeen militaire zaken bezig, zoals het vertrouwen van de krijgsmacht vasthouden en het maken van een staat van oorlog, een soort militaire begroting. Dit laatste behoorde weliswaar niet tot hun taken maar juist hier was geen uitvoerend orgaan. In de chaos werden tevens allerlei belangrijke regenngsbeginselen door de steden vrijwillig overboord gezet, zodat er tenminste snel en doelmatig geregeerd kon worden. Zo werd het principe van de ruggespraak tijdelijk afgeschaft. Ook een ander grondbeginsel het verbod van overstemming in de onderwerpen vrede, regering en contributie werd zonder omhaal verlaten. Immers, de soldaten, die hun vertrouwen in de solvabiliteit van hun betaalheren verloren hadden, moesten ten spoedigste door prompte betalingen tevreden gesteld worden. Want Antwerpen moest ontzet worden met alle beschikbare en vele niet beschikbare middelen. De stad was nu juist te land ingesloten door Parma. De konvooigeldenGa naar voetnoot3 brachten weinig of niets op, omdat de Prins voor de zoveelste maal weer eens de uitvoer van levensmiddelen had doen verbieden. Daarnaast kon men eenvoudig met het heffen van contributiën niet wachten tot de een of andere recalcitrante vroedschap beliefde haar consent te verlenen. Daarom werd besloten dat overstemming mocht, echter alleen bij twee derden meerderheid. Alleen Amsterdam lag weer dwars. De totstandkoming van de toekomstige regeringsvorm had nog heel wat voeten in de aarde. Allereerst moesten er hierover onderhandelingen met de provinciën onderling komen. Juist een maand tevoren hadden de Staten-Generaal de koning van Frankrijk, Hendrik III, de soevereiniteit aangeboden, nu Anjou op 10 juni was overleden. Eerst op 11 augustus liet de koning van zich horen. Hij eiste als | |
[pagina 39]
| |
voorwaarde voor de aanneming van de soevereiniteit, dat Holland en Zeeland daaronder begrepen waren. De koning beloofde echter niet dat hij het aanbod dan zou accepteren. Van onmiddellijke hulp zou in ieder geval geen sprake zijn. Hendrik kon zich ook geen oorlog permitteren gezien de vele burgeroorlogen en de problemen rond de instabiele troonopvolging in dat land - de eerste kandidaat was nu de protestantse Hendrik van Navarre. Maar de Hollanders zagen dit niet in. Erg kwalijk te nemen was het hun niet, want de Prins had hen steeds uit de buitenlandse politiek gehouden en over een buitenlandse inlichtingendienst beschikten zij niet. In deze augustusdagen wendden de Staten van Holland zich toch tot Frankrijk om hulp, zeer tegen de zin van de landsadvocaat Buys. Hij heeft hieruit zijn consequentie getrokken en is heengegaan, vooral omdat zijn verhouding tot de Staten toch al heel lang slecht was. Door allerlei ruzies binnen de Staten was het evenwel zeer moeilijk om een nieuwe advocaat te benoemen. Oldenbarnevelt was in dit stadhouderloze en advocaatloze tijdperk een belangrijk deel van de spil waarom Holland draaide. Wij zien hem in vele Statencommissies, meestal als team met zijn Delftse vriend en collega, Pieter van der Meer, maar ook wel met anderen. Zo werd hij op 7 oktober met de Dordtse pensionaris Menijn belast, de correspondentie met de heer Ségur-Pardaillan, rondreizend gezant van de Franse kroonprins Hendrik van Navarre, te onderhouden. Het was de eerste, nog wel heel bescheiden stap tot de algemene directie van alle buitenlandse zaken, die hij meer dan dertig jaar zou uitoefenen zonder dat de constitutie van de staat hem daartoe riep. De meeste volgende opdrachten betroffen onderhandelingen met andere provincies: Gelderland over de licentenGa naar voetnoot4, Zeeland en Utrecht, over het vormen van een drie-provinciën-unie, Utrecht over de landsverdediging en de levering van buskruit. Het was wel duidelijk, dat de problemen onoplosbaar waren zonder meer troepen en geld uit het buitenland. Op de negende april 1585 kwam echter de definitieve weigering uit Frankrijk. Maar terzelfdertijd bleek Elizabeth hoogst bezorgd te zijn over Antwerpen en Oostende vanwege de Spaanse opmars in de Zuidelijke Nederlanden, waar Brugge, Gent en Ieperen al gevallen waren. Elizabeth vreesde nu ook de val van deze laatste steden, waardoor de hele Noordzeekust weer Spaans zou worden. Zij was dan ook zeer begerig met de Staten-Generaal overleg te plegen over de beste wijze waarop zij hulp zou kunnen bieden, | |
[pagina 40]
| |
in troepen en in geld. Snel werd er een instructie opgesteld en een gezantschap gezonden voor het Engelse vuur zou doven. Oldenbarnevelt werd daarin benoemd en is op deze eerste Engelse ambassade meer dan twee maanden van huis geweest. In die tussentijd waren Mechelen en Antwerpen Spaans geworden. Maar de gezanten hadden Elizabeth twee verdragen afgeperst, waarbij zij de Nederlanden militaire en financiële hulp beloofde. En als voorbode van die hulp waren de eerste Engelse troepen onder leiding van Oxford in Vlissingen geland. De nood was het hoogst, de redding leek nabij. Dat zowel Parma's offensief als Leicesters verdediging minder efficiënt zouden blijken dan ze zich lieten aanzien, kon niemand weten. Een belangrijk aandeel in dit gezantschap leverde Oldenbarnevelt niet. Hij was niet één van de hoofdbewerkers van het met Elizabeth gesloten traktaat van Nonesuch. Evenmin was het aan hem te wijten, dat de besprekingen traag verliepen, zodat wellicht mede daardoor Antwerpen ten val gebracht werd. Met de Engelse heren heeft hij nauwelijks betrekkingen aangeknoopt. Oldenbarnevelt was iemand van aut Caesar aut nihilGa naar voetnoot5. Caesar kon hij niet zijn. Dus maakt hij de indruk van nihil. Alleen binnenskamers zal het anders geweest zijn. Dáár zal de pensionaris, naar buiten toe nog een verlegen man, het grootste deel hebben in het opstellen van de stukken. De onderhandelingen met Elizabeth verliepen daarom zo moeilijk, omdat de partijen het noch met elkaar noch met zichzelf eens waren over de natuur van de toekomstige verhouding tussen Engeland en de ‘landen die nu jegenwoordelijck staen onder het bevel ende die besettinge van de... Staten-Generaal’. Elizabeth wees zowel de soevereiniteit als een protectoraat af. Maar zij beloofde troepen te zenden, niet onder een krijgsoverste, maar onder een gouverneur-generaal. Deze zou een nieuwe Raad van State naast zich krijgen, welke zeer uitgebreide bevoegdheden zou krijgen, niet alleen ten opzichte van de oorlogvoering, maar ook van het binnenlands bestuur. In de ogen van de Staten kwam dat neer op een protectoraat. Maar feitelijk was het tegelijk meer en minder dan zij wilden. Minder, in zo verre de gouverneur-generaal in Elizabeths ogen geen landvoogd mocht heten. Hij mocht niet naar buiten, en formeel ook niet naar binnen, optreden als opvolger van Alva of Matthias. Maar zij kregen toch meer, omdat diezelfde gouverneur-generaal volgens de bedoeling van Elizabeth feitelijk het hoogste gezag moest uitoefenen, niet gebonden door de oligarchische beperkingen, die de Hollanders in weinige jaren tot een tweede natuur waren geworden. | |
[pagina 41]
| |
Wij zullen zien hoe in de volgende maanden de aard van dit dubbel misverstand langzaam tot Oldenbarnevelt is doorgedrongen. De wil tot oorlogvoeren was door de val van Antwerpen verzwakt en er waren allerlei moeilijkheden met de binnenstromende Engelse troepen. Juist in deze maanden, toen een krachtige leiding in Holland nodiger dan ooit scheen, ontbrak deze: Holland bezat noch een stadhouder, noch een advocaat. Daarvan was de laatste nog het best te ontberen. Zijn functies konden door anderen onbetaald worden overgenomen, zodat het nog goedkoper was ook. Over de keus van de nieuwe advocaat kon men het nog steeds niet eens worden. Met de stadhouder of gouverneur was het een ander geval. Graaf Maurits, de 17-jarige oudst aanwezige zoon van Oranje, werd in Holland en Zeeland onofficieel als gouverneur beschouwd, ofschoon hij er de functies niet van uitoefende. Tegen de zin van republikeinse steden als Amsterdam en Gouda, die niets voelden voor hoflucht en die een gouverneur naast een gouverneur-generaal als iets overbodigs beschouwden, werd de verheffing van Maurits op diens achttiende verjaardag in november 1585 in Holland en Zeeland toch doorgedrukt. Vooral Oldenbarnevelt had er in de Staten voor gepleit vanwege de provinciale zelfstandigheid. Want geen rechtgeaard Hollander kon dulden, dat het centrale bewind - of het nu Staten-Generaal of Raad van State heette, Anjou, Oranje of Leicester - zelfstandig zou gaan oordelen over Hollandse belangen. Daarom had men een eigen gouverneur nodig als tegenwicht tegen de Engelse grote heer. Ondertussen steeg de nood steeds hoger. Terwijl een grote aanval van Parma ieder ogenblik verwacht kon worden, moesten de Staten-Generaal uit geldgebrek troepen ontslaan. Gelukkig had ook Parma dezelfde financiële moeilijkheden, plus gebrek aan levensmiddelen, omdat de Schelde was afgesloten en op de andere rivieren de uitvoer verboden. Ook hiervoor was het nodig, dat Leicester gauw kwam, want niet alle provinciën namen het verbod even ernstig op. Een voor alle provinciën geldige maatregel werd door de publieke opinie gewenst, maar moest wachten op Leicesters komst. Leicester kwam evenwel pas op 20 december, vertraagd door de grillen van zijn koningin en de zuinigheid van haar ministers. Hij werd met gejuich begroet en ingehaald op de wijze van een vorst. Immers, hij bracht geld en soldaten mee. Hij was de gunsteling van de grote koningin, stond borg voor haar vriendschap en hulp. Tevens vertegenwoordigde hij een sterk centraal gezag, in oorlogstijd juist zo nodig. Bovendien moest Leicester wel in hoge mate afhankelijk zijn van zijn Nederlandse adviseurs. Hij had zich omringd door figuren die bij de Prins groot waren geweest, aristocratisch, libertijns, maar | |
[pagina 42]
| |
ook goed anti-Spaans. Zij behoorden niet tot de zich vormende Hollandse regentenpartij met haar sterk autonomistische tendenties, maar het verschil was in deze tijd nog een nuance. Het team als zodanig was wel geschikt in hoofdzaak vertrouwen in te boezemen. Toch was niet alles pais en vree. Leicester had in Zeeland een ongunstige indruk van graaf Maurits gekregen. Hij stak het niet onder stoelen of banken, dat hij de poging dat jongmens als tegenwicht tegen hem op te zetten niet geslaagd vond. Verder liep zijn mond over van invectieven tegen kooplieden in de politiek. Maar juist in Holland was een politiek zonder kooplui ondenkbaar. De eerste dagen leek het allemaal nog wel mee te vallen. Over de eerste te nemen stap waren de Nederlanders en Engelsen het nog eens: de bevoegdheden van Leicester konden niet beperkt blijven binnen de grenzen van het traktaat van Nonesuch. Immers, in feite zou hij soevereine macht gaan uitoefenen. Maar een gouverneur-generaal die, zij het dan ook met een Raad van State, soevereine macht uitoefent, kan dat alleen doen namens die ander die soeverein is. Maar Elizabeth had uitdrukkelijk de soevereiniteit geweigerd. Als oplossing voor dit probleem besloten de Staten-Generaal, die immers de gouverneur-generaal aanstelden, zelf de soevereiniteit maar waar te nemen. Theoretisch was daarmee een beslissende stap gezet op de weg naar de onafhankelijkheid. Er zou zelfs enige reden kunnen zijn de 4de februari 1586, zijnde de dag waarop Leicester in de Rolzaal van het Hof van Holland het ‘gouvernement van den lande’ uit handen van de Staten-Generaal aannam, als de geboortedag van onze onafhankelijke staat te beschouwen. Het ongeluk was alleen, dat de theoretische constructie - wij weten niet uit welk brein ze gesproten is - voor de praktijk niet deugde. Want voor de verhouding tussen een soeverein en zijn landvoogd is het essentieel, dat de soeverein afwezig is en dat de landvoogd zijn gezag ontleent aan dat van de afwezige soeverein. In dit geval was echter de soeverein aanwezig en ontleende de landvoogd zijn gezag feitelijk niet aan hem, maar aan een vreemde soeverein en aan de troepen en de hulp, door die vreemde soeverein verstrekt. Dat is een inwendige tegenspraak, waaraan Leicesters regering ook bij gebreke van andere oorzaken zou zijn bezweken. Al gauw bleek dat Leicester zijn macht niet wenste te laten beperken door een vrij gekozen Raad van State. Bovendien kwam in Leicesters omgeving het idee op om zijn machtspositie te versterken door hem van de koorden van Hollands beurs onafhankelijk te maken. De Staten van Holland konden voorzien dat het op vechten zou uitlopen. Daar | |
[pagina 43]
| |
was een kemphaan voor nodig. Zij besloten eindelijk tot het benoemen van een advocaat over te gaan en verkozen Oldenbarnevelt met algemene stemmen. Oldenbarnevelt nam zijn benoeming aan op enige voorwaarden, die in de Resoluties door de Staten niet vermeld worden, maar wel genoemd in de ‘Remonstrantie’ uit 1618. Van oudsher was de landsadvocaat slechts een rechtsgeleerd raadsman van de edelen, die het eerste lid van de Staten vormden. De oudste der edelen was waarschijnlijk voorzitter in de vergaderingen, maar aangezien deze meestal weinig op de hoogte was van de veelal financiële kwesties die aan de orde waren, leunde hij sterk op de advocaat. Daardoor kreeg deze als vanzelf de taak, de agenda vast te stellen en te doen volgen, toe te zien dat het lid dat bij toerbeurt deze rol vervulde, de stemmen omvroeg, het resultaat van een stemming vast te stellen en tot een besluit te verwerken in alle gevallen, waarin het niet overeenkwam met een tevoren gemaakt ontwerp, dat veelal ook van de advocaat afkomstig was. Praktisch maakte dit hem tot voorzitter van de vergadering. In deze bepalingen heeft Oldenbarnevelt één wijziging doen aanbrengen. Hij wilde zelf de stemmen opnemen en dit niet aan de leden bij toerbeurt overlaten. Zo werd hij nog meer de voorzitter en minder de secretaris. Tot de oudste taken van de advocaat behoorde ook het verdedigen van de belangen van de Staten, met name van hun privilegiën, en het hooghouden van hun autoriteit tegenover iedereen, evenals de vertegenwoordiging van de Staten in de processen die zij voerden met steden of particulieren. Sinds lang evenwel was hiervoor een afzonderlijke functionaris aangesteld. Buiten rechte was daarbij de landsadvocaat de gewone spreekbuis van de Staten in hun relaties met de buitenwereld. Oldenbarnevelt had hiertegen geen enkel bezwaar, alleen eiste hij wel dat hij niet tegen zijn wil op buitenlandse gezantschappen zou worden gestuurd. De reden die hij opgeeft, tekent de man: ‘omme continuatie van saacken te moghen hebben, en te beletten, dat die Ordre by my te nemen, in mijne absentie niet en soude ghebroocken worden’. Men ziet dat Oldenbarnevelt de ambitie had van het advocaatschap iets te maken, dat het onder Buys niet geweest was. Voor reizen in de Nederlanden gold Oldenbarnevelts voorwaarde niet. Het salaris bleef voor Oldenbarnevelt gelijk aan dat van zijn voorganger Buys; wel vroeg en kreeg hij een verhuistoelage van tweehonderd gulden ineens, hoewel hij nog drie jaar in Rotterdam bleef wonen. Het logeren in Den Haag kostte evenwel ook geld. Voorts heeft hij een bepaling in de instructie van Buys om | |
[pagina 44]
| |
| |
[pagina 45]
| |
Resolutie van de Staten van Holland van 8 maart 1586 betreffende de benoeming van Oldenbarnevelt tot Advokaat van den Lande.
| |
[pagina 46]
| |
financiële redenen laten wijzigen, namelijk die waarin het ontvangen van enige giften, klein of groot, verboden werd. Oldenbarnevelt vreesde de wapenen die overtreding van het artikel zijn vijanden in de hand zou kunnen geven. Daarom zouden hem alleen die giften ontzegd blijven, die ‘naar rechten verboden zijn’. Met andere woorden: hij mocht zich niet laten omkopen, maar het aanpakken van fooien was hem geoorloofd. Andere wijzigingen in de instructie wenste hij niet, of als hij ze wenste, heeft hij ze laten vallen. Wel maakte hij zijn ambt opzegbaar, als hij het gevoel zou hebben zijn land niet meer tot tevredenheid van de heren edelen en steden te kunnen dienen. In de zestiende eeuw is dit iets merkwaardigs, omdat ambten steeds voor het leven bekleed werden. Op 8 maart 1586 legde Oldenbarnevelt de eed af in handen van Joost de Menijn, pensionaris van Dordrecht. De Staten hadden weer een advocaat. De gevolgen zouden niet uitblijven. Die gevolgen waren in de eerste plaats een verscherpte oppositie tegen Leicester. De bedoeling hiervan was niet Leicester het regeren onmogelijk te maken, maar wel om het hem moeilijk te maken door hem te dwingen op het smalle pad te blijven, dat de privileges formeel voor het centrale bewind overlieten. In de praktijk kwam dat wel op zo iets als een onmogelijkheid neer, zolang althans die centrale regering niet het Hollands belang en het Hollands inzicht als onwankelbare basis voor haar beleid aannam. Om die toestand te verkrijgen en te behouden is Oldenbarnevelt benoemd. Oldenbarnevelt begon nog op de dag van zijn benoeming te protesteren bij Leicester tegen diens schendingen van de privileges. Leicester had namelijk zelfstandig iemand benoemd tot baljuw en schout van 's Gravenhage. Maar volgens de privileges mocht hij dit alleen doen uit een voordracht van drie personen, opgesteld door de Staten. Dit werd evenals vele volgende gevallen een overwinning voor de Staten en Leicester ergerde zich er groen en geel over. Tevens bestond Leicester het op eigen gezag, zonder controle van de Staten, munten te laten slaan, die hij uitgaf tegen een gedwongen koers van zeventien gulden, hoewel ze maar vijftien gulden waard waren. De landvoogd hoopte zo zijn soldaten te kunnen betalen en minder afhankelijk van de Staten-Generaal te worden. Oldenbarnevelts woede richtte zich niet tegen Leicesters geldmanipulatie maar tegen diens schending van de privileges. Want Dordrecht had als enige stad in Holland het recht een munt te bezitten. Voor het gevoel van de tijdgenoot lag de wetgevende macht integraal bij de landvoogd, die men slechts met nederige rekesten kon trachten te vermurwen. Zou deze echter de privileges schenden, dan | |
[pagina 47]
| |
trad hij buiten zijn bevoegdheid en mocht men hem de gehoorzaamheid opzeggen. Leicesters reactie tijdens en na een gesprek met Oldenbarnevelt en drie Hollandse heren hierover was al even karakteristiek als het door de landsadvocaat gekozen terrein van discussie. Leicester betoonde zich geschrokken over de schending van het privilege, dat hij niet gekend had en beloofde ermee te stoppen. In werkelijkheid ging hij rustig voort. Het is het achterbakse optreden van Leicester en diens omgeving in zaken als deze, dat het meest heeft bijgedragen tot hun impopulariteit in de komende jaren. Natuurlijk was die achterbaksheid een gevolg van zwakte en die zwakte een gevolg van wantrouwen: een vicieuze cirkel die alleen door Leicesters definitief vertrek werd doorbroken. Toch hechtten Oldenbarnevelt en de Staten nog veel belang aan het naar buiten hoog houden van Leicesters autoriteit, vooral omdat die kon dienen als symbool voor de buitenwereld, en voor de eenheid in de oorlogvoering. Maar van Engeland uit scheen diezelfde autoriteit naar beneden gehaald en onuitwisbaar besmeurd te worden. Elizabeth namelijk wilde eigenlijk helemaal geen oorlog à outrance met Spanje. Noch de toestand van haar financiën, noch haar vredelievend temperament, noch haar opvatting over het goddelijk recht der koningen lieten haar toe een oorlog op grote schaal voor de bevrijding van de Nederlanden en de triomf van het protestantisme te voeren. Van het eerste begin van het traktaat van Nonesuch af hield zij zich bezig met vredesonderhandelingen met Parma, natuurlijk geheel buiten weten van haar nieuwe bondgenoten oftewel beschermelingen. Die onderhandelingen waren steeds gevoerd op de basis van de erkenning van een nominale soevereiniteit van de koning van Spanje over de noordelijke en zuidelijke Nederlanden. Zij werden bemoeilijkt en doorkruist door Leicesters benoeming tot gouverneur-generaal met ‘absolute’ macht. De Nederlanden, nog ontstemd over de onderhandelingen vroegen zich af of Elizabeth bezig was haar handen van Leicester af te trekken, daar geld voor de betaling van troepen uitbleef. Leicesters prestige werd hierdoor onredbaar geschokt, terwijl Leicester zelf, stampvoetend van woede over de tegenwerking van de Hollandse regenten, het Hollandse stof van zijn voeten had geschud en zich tot zijn schade in de armen had geworpen van de Utrechtse democraten. Die tegenwerking van Hollandse zijde kwam het best naar voren inzake het verbod van handel met de vijand. Militair gezien was een handelsverbod geheel en al gerechtvaardigd. Want viel de handel weg, vooral die in granen, dan zou vrij zeker hongersnood in de nu Spaanse stad Antwerpen ontstaan. Dan werd de verwachte doorstoot van Parma in noordelijke richting moeilijk, zo niet onmo- | |
[pagina 48]
| |
gelijk, en kregen de Nederlandse troepen, gesteund door de Engelsen, een gelegenheid tot een tegenstoot. Op aandrang van de Zeeuwen hadden de Staten-Generaal dan ook op 28 augustus 1585 een algeheel verbod van uitvoer van levensmiddelen uitgevaardigd. Maar de Hollanders, en onder de Hollanders vooral de Amsterdammers, overtraden het verbod op grote schaal, omdat hun bestaan van de handel afhing. De controle was niet scherp genoeg, de op de overtreding gestelde straffen schrikten niet af. Op 14 april vaardigde Leicester zelfs een nog veel scherper handelsverbod uit. Het idee daarachter was dit: het handeldrijven zat de Hollanders zó zeer in het bloed, dat zij ongetwijfeld na de publikatie van een uitvoerverbod ermee door zouden gaan. Dan waren zij dus ‘lorrendraaiers’ of smokkelaars geworden en konden hun schepen met de lading verbeurd verklaard worden. Nog mooier: als men op lorrendraaierij de galg stelde, kon men de kooplieden laten kiezen: hangen of de galg afkopen voor een onbeperkt bedrag, waarmee de oorlogskosten wel te dekken waren. Deze financiële waanzin, voorlopig nog zelfs voor de Raad van State geheim gehouden, is waarschijnlijk voor Leicester het voornaamste motief geweest het plakkaat in die onuitvoerbaar scherpe vorm te doen uitgaan. De controle was te enen male onvoldoende omdat de grote uitvoerhavens als Amsterdam, Rotterdam en Enkhuizen de uitvoering ervan tegenwerkten zoveel zij konden. Zo kwam het dat, nu door de afschaffing van de licenten de winsten voor de kooplui zoveel groter werden, terwijl de prijzen in België nog steeds opliepen, de lorrendraaierij door het plakkaat sterk begunstigd werd. De strenge straffen werkten dit nog in de hand: men wilde een lorrendraaier nog wel eens aangeven als het hem op een zware boete, maar niet meer als het deze op de strop kwam te staan. Om toch de beloofde gouden bergen binnen te krijgen besloot Leicester een alleen van hem afhankelijke commissie op te richten, die de lorrendraaierij moest opsporen door het nakijken van de koopmansboeken. Het gevolg was, dat alle gematigde politici uit Holland en Zeeland met Leicester braken. Oldenbarnevelt werd er de onverzoenlijke tegenstander door van de gouverneur-generaal en diens anti-Hollandse, calvinistische omgeving. Niet alleen dat dit de ondergang van vele Hollandse kooplieden zou betekenen, die als het ware het vlot vormden waarop Holland en de verenigde provinciën zich drijvend hielden. Voor Oldenbarnevelt was het misschien nog erger, dat hier een inbreuk op de provinciale soevereiniteit zou worden gewaagd, die alles achter zich liet wat Alva ooit beproefd had. Inquisitie van den gelove door het centraal gezag was erg geweest, maar inquisitie van de boeken door een bovenprovinciale | |
[pagina 49]
| |
autoriteit is nog erger. Reeds bengelden kleine lorrendraaiers aan de galgen: de helft van de afgevaardigden ter Statenvergadering zag zichzelf er reeds naast hangen, of huis en goed verliezen om Leicester af te kopen. Weg was nu alle rivaliteit tussen de zeeprovinciën. In plaats van het ‘Verdeel en heers’ keek Leicester onwillens tegen de averechtse vorm van die koningswijsheid: verenig en word machteloos. De landvoogd en de omstandigheden samen hadden meer gepresteerd dan Oldenbarnevelt ooit bij zijn ambtsaanvaarding had durven hopen: zij hadden hem binnen vier maanden van haringstadspensionaris tot onomstreden leider van het Hollands-Zeeuwse volk in zijn strijd tegen anti-nationale handelspolitiek gemaakt. Althans hij kon zich zo voelen en zijn aanhangers, de oligarchen, voelden het zo. Want voor hen was het volk - en niet ten onrechte - alleen dat gearticuleerde en georganiseerde deel van de bevolking, dat hen op het kussen hield. Het lagere volk zonder enige vorm van stemrecht geloofde en bleef geloven in de van God gezonden held Leicester, die de wisselaars uit de tempel verjoegGa naar voetnoot6. Maar dat had geen invloed. Leicester heeft uiteindelijk inzake het handelsverbod voor Holland en Zeeland moeten zwichten, vermoedelijk niet zozeer door Oldenbarnevelts welsprekendheid, alswel door de gesloten koorden van Hollands beurs. Op 4 augustus 1585 publiceerde de landvoogd een verzacht plakkaat, waarbij de handel op neutralen weer werd toegestaan. Oldenbarnevelt bleef als overwinnaar in Den Haag achter. Maar deze overwinning was behaald ten koste van Leicesters prestige, terwijl dat juist nodig was om het gezagsvacuüm op te vullen na de dood van Prins Willem. Oldenbarnevelt had nu de taak dit verdwijnend gezag door een ander, duurzamer te vervangen, in overeenstemming met de Hollandse tradities en belangen en toch zonder de koningin te beledigen. Wij zullen zien, hoe Oldenbarnevelt in de loop van de volgende twee jaar die taak als zodanig heeft leren begrijpen, en wat hij ervan gemaakt heeft. Er moesten voor Leicester echter eerst nog duidelijker aanwijzingen komen, voor hij inzag dat hij beter kon vertrekken. Want lang niet altijd had hij iedereen tegen zich. Inzake de kwestie van de kerkorde bijvoorbeeld had hij de calvinisten aan zijn kant. Deze kerkorde, geregeld op een door Leicester uitgeroepen alge- | |
[pagina 50]
| |
mene synode, was sterk anti-Erastiaans en dus geheel tegen de zin van de - libertijnse - Staten van Holland. Alleen Leicester heeft dan ook deze kerkorde bekrachtigd, de Staten van bijvoorbeeld Holland hebben deze nooit officieel willen erkennen, hoewel ze in deze kwestie Leicester ook niet voor het hoofd wilden stoten. De kerken kwamen nu in een moeilijke positie. Immers, zij hadden een door de hoogste autoriteit goedgekeurde, door hun eigen mensen vastgestelde kerkorde, die evenwel niet tegenover de Staten van hun eigen provincie gehandhaafd kon worden, zolang die Staten er hun goedkeuring niet aan hechtten. Ook in de kwestie van de munthervorming en marine ging Leicester buiten medeweten van de Staten-Generaal te werk. Op zich bracht hij goede verbeteringen aan. Het leek de Staten dan ook beter dit feit maar over hun kant te laten gaan, hoewel vooral de zaak van de marine dwars tegen de belangen van de Staten van Holland inging. De marine werd namelijk nu niet langer provinciaal beheerd, maar door drie nieuw ingestelde admiraliteiten, waarvan alleen die te Veere zich over het gebied van één provincie zou uitstrekken. Holland zou verdeeld worden tussen twee admiraliteiten, die ieder nog een stuk of wat andere provincies onder zich zouden krijgen. Bovendien zat het college van Noord-Holland en Westfriesland niet in Amsterdam maar in Hoorn. De admiraliteiten liepen uiteraard beter in het gareel dan de provinciale regeringen gedaan hadden en dat was niet alleen een Leicesteriaans, het was ook een landsbelang. Het principe heeft men dan ook meer dan tweehonderd jaar lang bewaard. Moesten de Staten en Oldenbarnevelt zich tegen Leicester om politieke redenen toch vaak inhouden, tegen figuren uit diens omgeving konden ze hun grieven wel kwijt. Zo werd als eerste ReingoudGa naar voetnoot7 onschadelijk gemaakt, een bedenkelijk individu, die voor Leicester steeds onverwachte bronnen van inkomsten wist te ontdekken zonder hierbij last te hebben van morele scrupules. Wel wist hij altijd voor zichzelf ook enige percenten van de winst te bedingen. Toen Leicester tegenover de politieke tegenslagen geen militaire successen kon boeken, besloot hij eindelijk naar Engeland terug te keren. Zijn positie was nu vooral onhoudbaar, omdat Wilkes, Engels diplomaat en jurist, Elizabeth ervan overtuigd had dat Leicester op alle punten, waarover Oldenbarnevelt hem hard viel, ongelijk had. Zonder militaire triomfen, terwijl zijn vertrouwelingen gearresteerd werden, kon Leicester onmogelijk langer blijven. Toch waren velen bang dat, als Leicester ontevreden zou vertrekken, hij Elizabeth ertoe zou bewegen haar handen van de Nederlandse zaak af te trekken. | |
[pagina 51]
| |
Zonder de Engelse hulp konden de opstandelingen evenwel nog niet. Het is de grootheid van Oldenbarnevelt geweest, dat hij inzag dat Elizabeth zich niet door Leicester zou laten leiden. Elizabeth steunde ons namelijk niet uit vriendschap, en nog veel minder voor de schone ogen van Leicester, die haar sinds lang niet meer bekoorden. Zij steunde ons om de koning van Spanje ontzag in te boezemen en tot een eerlijke vrede te nopen, die, Maria Stuart aan haar lot overlatend, het protestantse regime in Engeland zou erkennen. Zolang Elizabeth een dergelijke vrede niet kon afdwingen, zou zij ons blijven steunen, al werd haar generaal in Den Haag nog zo gekoeieneerd. Ten minste, als haar financiën het haar bleven veroorloven. De vrede en Elizabeths geldgebrek, dat waren de gevaren die Oldenbarnevelt onderkende. De nieuwe regering die Leicester moest vervangen, zag Oldenbarnevelt reeds in zijn geestesoog: niet de Raad van State zou dat zijn, maar de Staten van Holland, gedomineerd door hun advocaat, op hun beurt dominerend in de Staten-Generaal daarboven. Maar dit moest zich langzaam ontwikkelen. Allereerst werkte Oldenbarnevelt zich tussen stapels moeilijkheden, zoals het uitschakelen van de Zuidnederlandse centralistisch-denkende ballingen, die onder Leicester een voorname vertrouwenspositie innamen, door, aldoor de mogelijkheden in het oog houdend, die de situatie meebracht, om van dat vertrek te profiteren in het belang van Holland en van de Hollandse leiding in de centrale regering. Het wederzijds wantrouwen tussen Holland en Leicester bleef, ondanks de zachte nageltjes waarmee het spel ter weerszijden gespeeld werd, ondanks de vervaarlijke vergulde hulde-vaas die de Staten van Holland hun gekwelde gouverneur-generaal aanboden, ondanks de door Oldenbarnevelt uitgesproken zoete afscheids-en-tot-weerziens-rede. Een karakteristieke strubbeling toonde dat nog op de valreep. Leicester had Maurits geïnviteerd met hem mee te gaan naar Engeland. Vermoedelijk toch wel zonder enige kwade bedoelingen, tenzij dan de wens de jonge struik in door hèm gekozen aarde te laten opgroeien een kwade bedoeling mocht heten. Oldenbarnevelt zag er meer in. Een hartstochtelijk betoog was nodig om de Staten van Holland van hun aanvankelijke neiging tot toegeven af te brengen. Heeft Oldenbarnevelt zijn tegenstander werkelijk voor zo arm van geest gehouden om Maurits in Engeland iets aan te doen - vergiftiging? gevangenzetting? - en daarmee allertreurigste vergelijkingen met Filips II en Filips WillemGa naar voetnoot8 uit te lokken? Wij mogen het tegendeel aannemen. De | |
[pagina 52]
| |
angst was geveinsd en het ware motief van de weigering gelijk aan dat van Leicester: het kweken van een nuttige kasplant, die, aan zichzelf of aan anderen overgelaten, gevaarlijk in plaats van nuttig kon worden. Beide effecten zijn bereikt. Maurits is voor zijn mentor eerst nuttig en naderhand hoogst gevaarlijk geweest. Maar de nuttige periode duurde dertig jaar. Dat is ook iets. Leicester was, voor Oldenbarnevelt, te vroeg vertrokken. Maar er zijn dingen die beter te vroeg dan nooit kunnen geschieden. Aan Oldenbarnevelt de taak om van dit vertrek te profiteren met het vestigen van Hollands overwicht zonder de Engelse koningin af te schrikken. Het was een moeilijke taak, maar zij werd aanmerkelijk vergemakkelijkt door de onberaden akte van restrictie waardoor geen door Leicester benoemde personen vervangen konden worden en haar indirekte gevolg: het Engelse verraad van Deventer en Zutphen. In het volgende hoofdstuk zullen wij zien hoe Stanley en York, de Engelse commandanten van Deventer en Zutphen, onafzetbaar ten gevolge van die akte van restrictie, door hun verraad de Engelse zaak zo compromitteren, dat Holland zijn overwicht gemakkelijk kon vestigen. |
|