| |
| |
| |
| |
XII. Arme Tjisai.
Hoe lang heeft Corrie zoo gelegen, hoe lang heeft hij gezweefd tuschen leven en dood? Zelts Oh Soei San of Isa zouden 't niet met zekerheid kunnen zeggen. Voor hen omhult een dichte sluier dien droevigen tijd, die bange uren, een sluier dien ze liefst niet oplichten, maar komen ze daartoe dan gebeurt zulks niet zonder eene angstige rilling, zonder dat Tjisai opnieuw uitbarst in een vloed van tranen, want ja, haar Corfie bleef gespaard, hij kwam zijne ziekte te boven, dank zij zijne ijzersterke constitutie en niet 't minst de goede zorgen van zijn teeder liefdevol kleintje en die van de onvermoeide Javaansche, hij bleef gespaard en toch moest Oh Soei San hem afstaan, ging hij voor haar verloren
Zachtjes heeft daar zooeven de tong-tong den koelies verkondigd dat 't één uur is. In 't groote huis is alles stil, kalm, ruttig. Schuw beschouwen de koelies, die met hun gereedschap op den schouder naar den arbeid gaan, de woning die aan alle zijden gesloten, zich daar
| |
| |
verheft op een heuvel, de woning die nog voor korten tijd vol was van licht, lucht en leven en die nu bij niets beters kan vergeleken worden dan bij een graf, somber zwijgend, akelig kil en koud. Niet één gaat dan ook voorbij zonder een welgemeend: ‘Kassian!’ te mompelen, zonder tot Allah eene bede op te zenden voor 't behoud van hun toean.
Ook in de ziekekamer wordt er telkens gebeden, gezucht, geschreid voor 't behoud van dien akelig bleeken jongeling die daar als een doode reeds ligt op zijne legerstede van atap: gevoelloos, beweegloos, zwak als een pasgeboren kind.
Aan 't hoofdeinde zit met gekruiste beenen zijne trouwe bewaakster weemoedig starend op haren vriend, zacht schreiend, soms zijne hand streelend die zij in de haren houdt Zij ook is vermagerd en in haar eens zoo glad en effen voorhoofd hebben nu smart, zorg en verdriet zware, diepe rimpels gegroefd. Ook haar eens zoo schitterende oogen hebben hun glans, die electrische glinstering verloren en zijn nu dof, beroofd van alle vuur en omzoomd door breede roode randen.
Zooals zij daar nu zit heeft ze reeds vele uren gezeten biddende en schreiende, hopend en vreezend. Niet dan met de grootste moeite gelukt 't Isa hare meesteres, neen, meer dan dat, hare vriendin uit de ziekenkamer te verwijderen en haar 't een en ander in te krijgen, of haar een wijl te doen rust nemen. Rusten! o, welk een bittere spotternij! Rusten, hoe zou zij dat kunnen terwijl zij weet dat daar, in die andere kamer Corrie, haren Hakakeïsan, haren darling in een vreeselijke koortshitte op zijne harde legerstede rusteloos ijlend ligt te woelen, onophoudelijk roepend om haar, zijn
| |
| |
kleintje, onophoudelijk tastend naar hare hand Want ja, dan is hij rustig, dan wordt hij kalm, dan slaapt hij in, gewiegd door de melodieuse tonen harer stem, veilig in 't gevoel dat zij 't is die zijne hand in de hare houdt, die onvermoeid de natte compressen op zijn bonzend, gloeiend hoofd legt.
Ook Isa is bijna den geheelen dag in de ziekenkamers onvermoeid als Oh Soei San past zij den kranke op, liefdevol en angstig als hare vriendin slaat zij elke verandering gade. Beter echter dan de eerste beseft zij dat deze toestand niet lang meer duren kan, dat er eene verandering moet komen, dat 't zoo niet kan blijven. Wat dat echter voor eene verandering moet zijn, dat weet ze niet en denkt ze ook maar 't liefst niet aan, want onwillekeurig rijst dan voor haren ontstelden geest 't sterfbed op van haren vader en dat van den armen jongen Engelschman. Tot zulk een uiterste zou't echter niet met Corrie komen. Op een dag toch in 't middaguur dat de beide meisjes weer waren gezeten somber zwijgend in de half duistere ziekenkamer en alles stil, akelig stil in den omtrek is, springt Oh Soei San plotseling op en Isa aanstootende roept zij zacht maar gejaagd, ‘hoor!’ En de Javaansche luisteit maar vernemen doet ze niets en toch is haar gehoor goed, ja scherper dan dat van Tjisai. Met ingehouden adem staat ook deze te luisteren, maar alles blijft stil, niets doet zich hooren. Reeds denkt Isa dat hare vriendin vermoeid door 't aanhoudend zenuwachtig waken wat overspannen is en gelooft Oh Soei San zelf dat zij 't zich maar verbeeld heeft toen plotseling, nu zeer goed merkbaar een dof schetterend geluid zich hooren doet. Getroffen als door een electrischen schok sprong nu ook Isa op hare beenen
| |
| |
en terwijl de beide meisjes elkander in de armen vallen fluisteren ze elkander met eene van blijdschap trillende stem toe: ‘tle toean besaar!’ O, niemand anders zou 't kunnen zijn, de toean besaar, d. w z. de redder, 't einde van ziekte en ellende, van angst en vrees, van soesah en bekommernis, van treurigheid en droefheid.
Haastig ijlde Isa naar beneden, gelastte Ah Hing een mandoor te gaan zeggen de groote boot te bemannen en zoo snel 't mogelijk was naar de steamlaunch te roeien. De toean besaar was daar toch, de toean besaar en met hem Corrie'e redding. En weer vervulde dat dof schetterend geluid den omtrek en nog eens, en nog eens en telkens besloeg de hoop een grooter plaats in Tjisai's hart, tot ze zich zelve niet meer meester was en 't arme overspannen teere schepseltje bewusteloos in de armen van hare trouwe vriendin zakte.....................
Anderhalf uur later zat de manager in gezelschap van den dokter aan Corrie's armoedige legerstede en lieten de heeren zich door de meisjes omstandig 't geheele verloop van de ziekte van onzen vriend verhalen. Verwonderd sloeg de dokter meermalen zijne handen in elkander, dat Corrie in dien tijd toch niet tienmaal gestorven was beschouwde hij als een wonder. Tevens begreep hij echter dat slechts een snel vertrek naar Sandakan en eene zorgvuldige oppassing aldaar 't wonder zou kunnen voltooien en Corrie wellicht doen herstellen.
Na ernstig met den manager daarover gesproken te hebben gaf deze, hoewel slechts noode, zijne toestemming tot de reis. ‘De estate kon toch niet alleen worden gelaten’, alsof Corrie in den toestand waarin hij sinds twee en twintig dagen had verkeerd, zich nog met den arbeid op de onderneming had kunnen bemoeien!
| |
| |
Snel werd nu 't noodigste van den zieke, zijn kleintje en Isa bij elkander gezocht en alles in gereedheid voor de reis gebracht. Intusschen stelde de manager met behulp van Isa, daar hij geen Maleisch kende, een hoofdmandoor aan en terwijl de dokter nog vluchtig de talrijke zieke koelies inspecteerde en daar ook eenigen van afzonderde om naar Sandakan's-hospitaal getransporteerd te worden, werd Corrie op eene in haast samengestelde draagbaar zoo zachtkens als slechts mogelijk was en met de grootste voorzorgen naar de sloep gedragen. Aan beide kanten gingen Tjisai en Isa pajongs houdende boven 't hoofd en 't zwakke uitgeputte lichaam van den armen zieke. Zachtjes, zonder schokken, met de meeste behoedzaamheid droeg men den lijder die aanhoudend van de eene bewusteloosheid in de andere viel. Elk oogenblik dacht Oh Soei San dan ook dat hij sterven ging. Aaudoenlijk was voor haar 't moment dat de sloep van wal stak; eindelijk ging men Suan Lamba estate verlaten, waar men zooveel geleden, zoovcel ontbeerd en verduurd had. Tjisai was dankbaar dat eindelijk dat oogenblik had geslagen en evenals Isa had zij een innig medelijden met de koelies die hier achter bleven en die aan de pier verzameld, hun toean een laatsten afscheidsgroet brachten. Een afscheidsgroet van stervenden, van ter dood veroordeelden aan een stervende.
Toen Corrie voor 't eerst weer tot zijn bewustzijn kwam, lag hij in dezelfde kamer van Sandakan's hôtel waarin hij met zijn kleintje tweemaal had gelogeerd. Hij was omringd door de twee meisje en twee lui die hij niet kende. Eerst later vernam hij dat 't dokters waren. Langzaam, uiterst langzaam beterde hij. Zooals de geneesheeren hem na een paar weken mededeelden,
| |
| |
had hij een zwaren dobber gehad en was 't niet alleen aan zijne sterke constitutie, maar meer nog aan de onvermoeide liefdevolle verpleging van zijne njaai en hare baboe te danken dat hij in 't leven was behouden gebleven.........................................
Zes weken later werd Corrie op een bed door anht Klingaleezen aan boord der ‘Ben More’ gedragen, eene steamer met bestemming naar Singapore. Oh Soei San en Isa gingen met hem. Ook zijn goed was een paar weken van te voren van Suan-Lamba gehaald en ging tegelijk met hem nu naar de Leeuwenstad. Doodelijk zwak als onze vriend nog was, lette hij op niets of niemand toen hij aan boord gedragen werd. Hij bleef echter niet onopgemerkt. Vooral scheen belang in hem te stellen een jongmensch die, gelegen op eene longchair, Corrie verbaasd aanstaarde. Ook hij scheen ziek te zijn. Akelig mager had zijn gelaat een pijnlijke uitdrukking terwijl 't overtogen was met die onheilspellende kleur die bij sommige stervenden den dood voorspelt. Drie reisdekens bedekten zijne beenen. Steeds bleef deze jonge man Corrie aanzien en terwijl zijn gelaat dan eens verwondering, dan weer twijfel te kennen gaf, streek hij peinzend met eene hand over zijn klam voorhoofd als wilde hij zich iets te binnen brengen. Maar het scheen te vergeefs; zachtkens liet hij zich ten minste achterover zakken en zijne oogen sluitende, scheen hij in te slapen. Zooals hij toen daar in zijne longchair lag, bleek, stil, met gesloten oogen, scheen hij een doode.
Een paar seconden later, toen de stoomfluit voor de eerste maal haar schril geluid hooren deed, de trossen werden losgeworpen en de schroef 't vaartuig langzaam in beweging bracht, hoorde Corrie naast zijn stoel iets
| |
| |
dat hem de oogen deed opslaan: snikkend lagen de beide meisjes in elkanders annen en terwijl de een mompelde: ‘Arme, arme vader’, klonk 't zachtkens van de lippen der andere: ‘Arme, arme darling!’. .. En alsof de zeewind met beider klacht wilde instemmen, verhief hij zich en droeg op zijn adem den smartkreet der ongelukkigen tot aan 't einde der aarde. Ook de golven ruischlen en prevelden een weemoedigen treurzang.
Verdiept als Corrie was in 't gezicht der treurende meisjes zag hij niet hoe hij opnieuw strak bezien werd door den doodsbleeken jongeling, hoorde hij niet hoe de zieke plotseling uitriep: ‘Espeling!’ Tot drie, viermaal toe herhaalde hij dien naam, maar zijne toonlooze stem was te zwak om door onzen vriend gehoord te worden. Eerst toen de ‘Ben More’ een twintig minuten later veilig de rotsen en klippen gepasseerd was die Sandakan's baai insluiten en zij luchtig danste op de golven der machtige eindelooze zee viel Corrie's oog op zijn mede-passagier en lotgenoot en zijne Tjisai met een oogwenk op den kranke wijzende, mompelde hij zachtkens maar duidelijk: Sown!’
Ja, wel was 't één der jongelui die met hem de reis op de ‘Ranée’ van Singapore naar Sandakan hadden gemaakt en die zonder eenig vooruitzicht, zoo gelukkig waren geweest direct bij hunne aankomst in Britsch Noord-Borneo eene positie te vinden. En nu lag hij daar evenals Corrie ziek, doodziek op eene longchair.
Zoodra hij merkte dat hij herkend was geworden, zond hij zijn boy naar Corrie om wat van zijn collega te hooren en hem 't een en ander van zichzelven te doen weten. Met belangstelling dan ook vernam onze vriend van den Chinees dat zijn heer sinds een paar
| |
| |
maanden aan berri-berri lijdende, de laatste weken zóó verergerd was dat de dokter hem had aangeraden met de eerste steamer naar Singapore te vertrekken. Niet zonder schrik hoorde Corrie tevens dat zijn andere collega maar twee maanden in zijne betrekking was werkzaam geweest en toen ten grave was gesleept door malaria.
Deed de frissche zeelucht, de zuivere atmosfeer onzen vriend goed, ja, verbeterde zijn toestand bij den dag, nam hij zichtbaar tot groote vreugde, tot innige dankbaarheid van zijn kleintje in krachten toe, met Sown was juist 't tegenovergestelde 't geval. Hij scheen te verminderen, pijnlijker, zieker te worden bij 't uur.
En steeds ging de boot voort over de ruischende watervlakte en werd de afstand dien haar van Singapore scheidde kleiner, steeds kleiner; iedere slag der schroef bracht hen nader, maar ook met iedere slag der schroef verspreidde de levensvlam van den armen berri-berrilijder minder licht.
Morgen reeds zou men te Laboean zijn en dan nog slechts drie dagen. Droomend lag Corrie naast zijn zieken vriend dien avond den ondergang der zon te bewonderen, terwijl hij door Isa zachtkens gekipas (bewaaid) werd en Tjisai zijne hand in de hare klemde. O, wonderschoon, vol kleurenpracht was 't tooneel om haar heen, maar liever dan de stroomen verblindend rood licht die bliksemend door 't oog van den dag’ over de wijde eindelooze zee geworpen werden, zag zij den blos der gezondheid schitteren op Corrie's wangen, een inwendig vuur weer tintelen en blinken in zijn oog. En toch, buitengewoon indrukwekkend was heden avond de aftocht der dagvorstin. Ook de zieke,
| |
| |
neen, de stervende lag met groote oogen te kijken naar 't fantastische schouwspel vol overweldigende grootheid en majesteit, vol sombere pracht, alsof geheel een wereld in vlammen onderging......................
Reeds lang was de gloeiende vuurbol achter de donkere golven weggezonken, reeds lang was 't avondrood verbleekt en nog lag Corrie daar, nog rustte zijne hand in die van zijn kleintje en nog ook had zijn vriend niet 't verlangen te kennen gegeven naar zijn cabin te worden geholpen. Toch werd 't reeds koel, te koel voor de beide zieken. Isa werd dan ook gezonden om Ah Hing te roepen teneinde met behulp van eenige anderen zijn heer naar beneden te helpen. Juist wilden zij zulks doen toen de maan haar stralend gelaat over de watervlakte verheffend, alles in een zachten zilverglans baadde. Onwillekeurig viel Corrie's oog op zijn vriend, en - in hetzelfde oogenblik zag hij, dat hij bewusteloos in elkander zakte; met akelig starende oogen toch lag de berri beri lijder daar, zacht was hij heengegegaan, kalm was hij gestorven; terwijl de aardsche zon voor hem onderging voor eeuwig, was hem een beter leven, een leven zonder strijd en Soosah, eene immer strallende zon opgegaan.....................
Onrustig bracht Corrie dien nacht door, geen wonder, hem moest alle aandoening bespaard blijven en hij was 't juist geweest die den dood van zijn vriend 't eerst had bemerkt.
Nauwelijks was men den volgenden morgen te Laboean aangekomen of, begeleid door den kapitein en de officieren die aan boord gemist konden worden, werd Sown onder een toevloed van nieuwsgierigen in eene Engelsche vlag gewikkeld ter aarde besteld op 't eenzame kerkhof
| |
| |
aan 't strand der zee. Behalve de passagiers der ‘Ben More’ sloten zich nog achter 't lijk aan de Europeesche ingezetenen van 't eiland. Hoe gaarne was ook Corrie medegegaan, zijn toestand belette 't hem echter.
In gedachten volgde onze vriend den treurigen stoet.
Was 't een onbewust voorgevoel van dit sterven geweest dat hem zoo afgetrokken, zoo peinzend had gemaakt den vorigen keer toen hij met zijne kennissen dit eenzame kerkhof bezocht, toen zijn oog onwillekeurig de zonnestralen volgde, die vroolijk krijgertje met elkander speelden op en over die eenzame graven aan 't strand der zee, toen hij gedacht had hoe rustig 't moest zijn daar te slapen te worden gelegd, te slapen voor eeuwig, te rusten voor altijd, gekust door zonnestralen, maangeglim en zachte zefirs, terwijl de golven zacht fluisterend met de dooden, het eeuwig lied zingen, 't lied van schoonheid en liefde; zou 't dat geweest zijn dat hem toen zoo somber, zoo afgetrokken, zoo droef stemde......... Wie zal 't zeggen!
Toen dien avond de ‘Ben More’ 't anker lichtte, toen de omtrek daverde van haren schetterenden afscheidsgroet, toen 't eiland zich langzamerhand in duisternis en nevel oploste tot 't eindelijk voor Corrie's oog geheel verdwenen was en hij nog naar die laatste blauwe streep zoekende, niets ontwaarde dan de eeuwig onrustige watervlakte, toen, toen mompelde hij een laalst ‘good night’ dat door den wind verder werd gedragen tot boven het graf van den ongelukkige die daar rustte ver van vrienden en verwanten, terwijl èn boomen èn golven elkander gehehnzinnig toefluistenlen.
Gelukkig verergerde Corrie's toestand niet door den schrik dien hij had gehad, integendeel, steeds sterker
| |
| |
wordende kon hij, in Singapore aangekomen, slechts gesteund door Isa, Ah Hing en Oh Soei San de ‘Ben More’ verlaten. Het rijden was hem echter nog te vermoeiend en dus werd hij in een draagstoel getransporteerd naar 't Albion-Hotel in the Hill street. Met weemoed doorkruiste hij opnieuw de straten der schoone Leeuwenstad. Wat ook zijne Tjisai die met Isa in eene karetta gezeten haren Hakakeï volgde, op dien tocht gevoelde, is boven beschrijving vatbaar. Als een jong onbezorgd vroolijk kind had zij Singapore verlaten, als eene oude vrouw, moe, afgetobd van 't waken, rijp aan ondervinding en levenservaring keerde zij terug en niettemin was zij dankbaar, dat zij door 't lot gezegend was boven vele anderen: had zij niet hem tot driemaal toe 't leven mogen redden, dien zij beminde boven alles, had zij 't voorrecht, 't geluk door hem bemind te worden niet ten volste verdiend?
Hartelijk weer werden zij door de kleine beleefde Chineesche weduwe ontvangen. Innig medelijden had zij met beiden en menig: ‘Kassian’ werd er door haar geuit toen zij later verschillende brokstukken hoorde van 't hoogst primitieve leven op Suan Lamba estate.
Daar Oh Soei San bijna 't geheele salaris van Corrie op Borneo had kunnen overleggen, waren hunne finantiën in zeer goeden staat. Rustig bleven zij dan ook de eerste twee maanden in 't Albion-Hotel. Toen begon 't echter Corrie te vervelen en verlangde hij naar een eigen huisje. Veel was hij in Singapore opgeknapt, maar geheel beter was hij nog lang niet. Wel verdween de dissenterie, maar de malaria wilde nog niet wijken. Een streng dieet, rust, kalmte en quinine was hem door zijn dokter voorgeschreven. Aan goede oppassing meende
| |
| |
deze zou 't niet haperen. En hij had gelijk: Tjisai, Isa en Ah Hing deden wat zij konden om Corrie weer op de been te brengen. Zijn kleintje was 't ook die hem op een keer verraste met de mededeeling dat zij 't huisje had gehuurd op Tandling-Ketjil waar zij vóór hun tocht naar Borneo zoo gelukkig waren geweest. Met een blijden glimlach hoorde Corrie zijne zorgzame Oh Soei San aan. Reeds den volgenden dag werd de zieke overgebracht. Scheen die verandering in de eerste dagen in zijn toestand eenige verbetering te brengen, op den duur bleef 't sukkelen. Ofschoon Corrie nog doorging enorme massa's quinine te slikken, had zijn dokter de hoop om hem door die medicijn te genezen reeds geheel laten varen, maar verwachtte hij alles van de gezonde lucht in Singapore, eene goede oppassing en een streng volgehouden dieet.
Zoo verliepen er drie maanden en met kommer en bezorgdheid zag Tjisai de toekomst tegemoet. Corrie verbeterde noch verergerde; aan dien toestand moest een einde komen. Oh Soei San besloot den knoop door te hakken door den dokter te verzoeken eens openhartig met haar te spreken en haar zijne opinie over Corrie's toestand te zeggen. Dit voor de Japansche zoo pijnlijke gesprek had op één der volgende dagen plaats.
Beleefd maar met vaste stem maakte zij den dokter opmerkzaam op de weinige verbetering in Corrie's toestand. Zou die toestand nog lang zoo voortduren, of zou hij zachtjes aan verergeren? Eerst zocht de Engelschman de beantwoording op die stellige vraag te ontduiken. Toen echter Oh Soei San zich niet met een kluitje in 't riet liet sturen en zij aandrong op een bepaald antwoord zeide de geneesheer haar dat Corrie te veel in Borneo
| |
| |
had geleden om in een paar maanden geheel beter te worden, dat zijne beterschap slechts langzaam, zeer langzaam zou gaan en dat zijne opinie was dat eene eenigszins langdurige zeereis, gevolgd door een verblijf van een paar maanden in Europa Corrie geheel herstellen zou.
Als verpletterd bleef Tjisai zitten: ‘Corrie naar Europa, Corrie van haar weg. Had zij hem daarvoor gered tot driemaal toe om hem nu te moeten missen! Allah, waar zou zij moeten blijven, zij kon toch niet met hem mede naar Europa!’........ Lang, buitengewoon lang bleef Oh Soei San dien morgen in de voorgalerij waar zij 't onderhoud met den dokter had gehad en toen zij eindelijk op Corrie's herhaald roepen naar de achtergalerij ging waar hij op eene longchair lag, zag zij bleek, akelig bleek, waren hare oogen opgezwollen en wendde zij zware hoofdpijn voor toen Corrie haar ongerust aanstaarde en vroeg wat haar scheelde....... Wat 't arme kind dien dag leed bij de gedachte aan eene mogelijke scheiding is niet te zeggen. Droomend waarde zij door 't huis en toen Corrie dien middag wat was gaan liggen zette zij zich aan zijn bed, terwijl zij hem onafgebroken aanstaarde en zijne hand krampachtig vasthield. Soms werd zij in dat werk verhinderd door stroomen tranen die hare oogen beletten te zien, door zenuwachtige trillingen die haar dwongen zijne hand los te laten wilde ze hem niet doen ontwaken. Arme Tjisai!.....................................
Weer verliepen er veertien dagen, Corrie begon nu zelf te vinden dat 't wat lang duurde voor hij geheel en al beter was en daar hij zijn kleintje niet ongerust wilde maken besloot hij zelf er eens met zijn dokter over te
| |
| |
spreken. Deze repte geen woord van Europa, maar sprekende over 't dieet, rust en kalmte, raadde hij den patient geduld aan. Mopperend liet Corrie hem gaan, maar zie, juist toen de dokter in zijn rijtuig wilde stappen, trad Tjisai hem in den weg, terwijl zij hem met heesche stem vroeg: ‘Waarom zeidet ge hem niet, wat ge mij zeidet? Bedaard trad de geneesheer op zijde, terwijl hij haar toevoegde: Ik denk dat 't beter is dat gij 't hem zegt’. Zacht schreiend sloeg de Japansche de handen voor haar gelaat en zich naar binnen begevende, verborg zij haar hoofdje in 't kussen waarop Corrie steeds rustte. Eidelijk vermande zij zich en ging zij alles eens goed na: als Corrie hier bleef zou hij wellicht nooit beteren, ging hij voor een paar maanden naar Europa, dan zou hij over eenigen tijd geheel hersteld tot zijne Tjisai kunnen terugkeeren. Ja, stellig, hij moest naar Europa, en tijdelijke scheiding was noodzakelijk. Allah, 't offer dat zij zou moeten brengen door hem weg te laten gaan was groot, maar was 't niet voor zijn bestwil! Mocht zij door hem hier te houden, zijn leven in de waagschaal stellen, terwijl zij 't zeker redde als zij hem aanraadde te gaan? Vooruit dan kleintje, moedig, breng glimlachend 't offer dat nog dezen keer van u gevergd wordt. Treed niet terug, wankel niet, 't is immers voor uw Hakakeï dat ge U opoffert! Aldus zichzelve aanvurend, ging zij tot Corrie om hem te zeggen wat hem zou kunnen genezen. O, stellig was zij 't van plan; haar was immers geen offer te groot als 't hem betrof, zelfs haar leven zou ze met liefde voor 't zijne geven... O God! vroeg men slechts haar leven, maar neen, 't lot wilde meer dan dat: 't wilde scheiding, scheiding van hem, van haren Corrie en
| |
| |
tot dat offer kon zij niet komen. Ook nu niet: 't was of haar keel toegeschroefd was, of zij haar spraakvermogen verloren had en onder een of ander voorwendsel verwijderde zij zich om hare tranen af te drogen, zich wat te herstellen en bij zich zelve te besluiten de mededeeling nog wat uit te stellen......... Allah! 't Offer was te groot voor hare zwakke krachten.
Neen, zij kon 't Corrie niet aanzeggen dat zij scheiden moesten en toch, elken dag werd 't noodiger dat de zieke wist dat hij alleen in Europa zou kunnen herstellen, want, verbeeldde zijne trouwe Tjisai 't zich slechts, of was 't koude werkelijkheid, sinds de laatste dagen scheen 't haar toe dat Corrie zichtbaar verminderde. Ook Isa vond dat haar toean weer minder goed was dan eene maand geleden. Menigmaal sprak Oh Soei San met hare vriendin over Corrie, maar hoe intiem de beide meisjes ook waren, over Europa had de Japansche tegenover hare gezellin gezwegen, dat leed, dat geheim droeg zij alleen, in stilte maakte ze zich gereed een offer te brengen dat te zwaar voor haar zou blijken, dat haar 't leven kosten zou....... Weer komt op een morgen de dokter Corrie bezoeken en aan zijn ernstig gezicht is 't te zien dat hij den patient nog niets beter vindt; als hij dan ook op 't punt is om weg te rijden roept hij Tjisai tot zich en zegt haar koel: ‘Als uw heer nog eene maand hier blijft, dan sta ik geen dag meer voor zijn leven in’ Met gebogen hoofd hoort Tjisai den geneesheer aan, zoodat de brandende tranen die in hare oogen opwellen voor hem onzichtbaar blijven. Met geweld en bijna bovenmenschelijke kracht onderdrukt de Japansche hare droefheid echter en zich naar achteren begevend verzamelt zij al
| |
| |
haren moed en kracht; 't noodlottig oogenblik is gekomen, 't oogenblik dat twee jonge levens vernietigt is daar.
Uitgeput, met gesloten oogen ligt Corrie door kussens gesteund in zijn longchair. In dien bleeken zwakken jongeling zou men moeite hebben den acting-manager van Suan-Lamba te herkennen die op alles raad wist en die tabak maakte dáár waar menig ander ontmoedigd door zooveel soesah en ontbering, 't zou hebben opgegeven
Een zwakke glimlach speelt er om zijn mond als hij zijne trouwe oppasseres hoort aankomen. Schijnbaar kalm zet deze zich naast den zieke neer en zijne hand zacht streelend begint ze: ‘Mijn darling, de dagen verloopen en ge betert niets, in groote onrust breng ik den tijd door en terwijl 's nachts de slaap van mijne oogleden wijkt zie ik met ongeduld uit neer 't morgenrood dat als 't daar is wel de nevelen des nachts verjaagt, maar met zijn licht niet in staat is de duisternis, angst en vrees te doen verdrijven die als een dichten sluier mijne ziel bedekt, mijne zinnen verwart.
Reeds lang zijt ge ziek Hakakeï en voor uwe ziekte zijn hier geen kruiden gewassen, in uw land wel, daar dus kunt ge alleen beter worden, hier zoudt ge moeten sterven en van uw kleintje voor eeuwig moeten scheiden en dat wilt ge niet, ja! Blijf leven mijn lieveling al was 't alleen ter wille van mij. Ge moogt nog niet sterven, uw eigen Tjisai verbiedt 't u en zij smeekt u daarom ga naar Europa, 't is slechts voor een paar maanden. Ik blijf u hier wachten en ik zal de dagen tellen en de goede geesten smeeken u weldra weer gezond tot mij te brengen. Ge zult terugkeeren, ja Hakakeï, ge zult uwe Tjisai niet tevergeefs laten wachten, ja?’
| |
| |
Was hare stem eerst zacht geweest, later was ze luider en dringender geworden en op 't laatst zelfs had er een toon van woeste smart gelegen in hare vragen Verwonderd had Corrie toegeluisterd ofschoon hetgeen Oh Soei San zeide volstrekt geen nieuws voor hem was; sinds lang gevoelde hij dat Europa hem alleen genezen kon maar hij had gezwegen om zijn kleintje niet door eene scheidiug te bedroeven. Hij wist toch dat hij haar niet mede kon nemen. Hij had dus gezwegen, nu echter, nu zij er zelf over begon, nu zij zelf hem raadde genezing in een koeler klimaat te gaan zoeken, nu was 't eene andere zaak. O, ook hij zag er ontzettend tegen op Oh Soei San te moeten missen, maar hem werd geen keus gelaten; hier zou hij 't zeker niet lang meer maken, terwijl hij in Europa vrij zeker herstellen zou en dan spoedig hier terug kon komen om Tjisai te halen In gespannen verwachting zag deze Corrie aan maar hij bleef dralen met zijn antwoord; want raadde zijn gezond verstand hem te vertrekken, de gedachte haar niet nicer in zijne nabijheid te hebben, die hem in de laatste twee jaar als eene goede engel had ter zijde gestaan, drukte hem neer en deed hem als 't ware duizelen. Eindelijk vroeg hij met zachte stem: ‘En mijne Tjisai, waar zal zij blijven in dien tijd, zal ze kunnen leven zonder haren Hakakeï? Snel verborg Oh Soei San haar aanvallig kopje aan Corrie's borst om de tranen te verbergen die zc niet langer vermocht tegen te houden en terwijl ze mompelde: ‘Voor mijn darling heb ik alles over, als hij slechts beter wordt is 't goed’, zakte ze bewusteloos in zijne armen.
't Was te veel geweest voor 't anne kind, de schok te groot, de opoffering te zwaar....................
|
|