| |
| |
| |
| |
XIII. Eene liefde machtiger dan de dood.
Zoo was 't dan bepaald; Corrie zou in Europa zijne geschokte gezondheid gaan herstellen, hij zou scheiden van zijne Tjisai wel is waar slechts voor een korten tijd, maar voor de beide gelieven die nog nooit gescheiden waren geweest sinds zij elkander op Soengei Kuda estate hadden leeren kennen, schenen die vreeselijke paar maanden dat zij ver, oneindig ver van elkander verwijderd zouden zijn, tot een ontzettend aantal jaren, tot eene eeuwigheid aan te groeien. Vooral Oh Soei San kon zich niet wennen aan 't schrikkelijk denkbeeld van Corrie te moeten scheiden, hem alleen te moeten laten gaan, Hakakeï niet meer te hebben om voor te zorgen, om voor te waken. O, zij wist en voelde 't, de scheiding van hem zou haren dood zijn. Zonder ziel kon ze niet leven en was hij hare ziel niet, zou hij niet haar leven medenemen als hij ging? En niettemin zweeg ze, sprak ze nooit met Corrie over hare smart, integendeel hem bemoedigend toesprekend, beurde zij
| |
| |
hem op en wees zij hem steeds op een gelukkig weerzien. Een gelukkig weerzien! Niemand wist 't beter, gevoelde 't dieper en inniger dan zij dat dat weerzien waarop zij hem altijd wees, tenminste aan deze zijde van 't graf nooit zou komen. En toch troostte zij hem er steeds mede met een traan in 't oog, met een hemelsch zachten diep weemoedigen glimlach om den mond........Is 't niet de plicht eener vrouw te lijden?
En dat Tjisai leed, ontzettend, bovenmenschelijk, dat wist Allah 't beste, want zelfs voor hare vriendin, voor Isa stortte zij haar hart niet uit; alleen droeg zij hare smart, alleen, gansch alleen................ Uren achtereen kon zij Corrie als deze sluimerde, aan zitten staren als wilde zij zijn gelaat in hare ziel afdrukken, soms ook kon zij hem woest om zijn hals vallen om een oogenblik daarna met de handen voor hare oogen weg te vliegen. En dan kon Corrie zich ook niet langer inhouden en schreide hij heete tranen en nam zich voor niet weg te gaan, maar liever hier te sterven in hare armen, dan daar ginds ver van zijn kleintje, genezing te gaan zoeken.
Want o, voor 't scherpziend oog der liefde bleef 't niet verborgen hoe er geleden werd door dat schepseltje zoo klein van gestalte en toch zoo groot, zoo reusachtig groot van ziel. Maar als Corrie dan zijne Tjisai riep en haar mededeelde dat hij besloten had niet te vertrekken, dan had zij hem slechts aan te zien en hem te vragen of hij haar moede was, dat hij met alle geweld wilde sterven, om hem weer van opinie te doen veranderen. Als Oh Soei San sterk genoeg was de smart der scheiding te dragen, zou hij 't dan ook niet kunnen, mocht hij minder moedig, minder sterk zijn dan dat kleine teere
| |
| |
schepseltje, hij, een man? Ach Corrie, ge zaagt niet hoe Oh Soei San schreide alsof haar 'tehart breken zou als zij na u van gedachten te hebben doen veranderen, u weer verliet, ge hoordet hare hartverscheurende wanhoopskreten niet, ge hadt geen tact genoeg om te weten om in haar hart te lezen dat zij niets liever wilde dan dat gij uw besluit om in Singapore te blijven zoudt handhaven, want hoe lief zij u had, in hare armen had zij u liever zien sterven om vervolgens op uw lijk u in den dood te volgen, dan van u te scheiden, maar dat toonen wilde ze niet, daar was ze te edel voor.......
Zoo verliepen de dagen en naderde Corrie's vertrek met reuzenschreden. Elken dag scheen sneller in 't verleden te verzinken dan zijn voorganger en reeds kon Tjisai de uren tellen dat zij haren Hakakeï nog bij zich zou hebben. Voor haar had Corrie gezorgd; zij ook zou naar haar home weerkeeren om daar hare zuster op te gaan zoeken. Tot aan Corrie's terugkomst zou ze in Japan blijven, ruim voorzien als zij door hem was van geld.
Onuitsprekelijk droevig waren de laatste acht dagen: hand in handelkander met de oogen verslindende, werd dien tijd doorgebracht onder een somber en niettemin welsprekend zwijgen. Geen taal was in staat de gevoelens onder woorden te brengen die deze twee droevige zielen elkander in die weemoedige uren mededeelden, geen taal was in staat door woorden de belofte te vertolken die in hunne soms door tranen verduisterde oogen te lezen was, de belofte van eeuwige trouw, van liefde tot over graf en dood.................................
Eigenhandig pakte Oh Soei San de twee koffers in die Corrie zou medenemen, niemand, zelfs Isa niet mocht haar
| |
| |
helpen aan dit voor haar zoo droevig werk. Alles wat zij in handen kreeg, elk kleedingstuk bevochtigde zij met hare tranen en uren soms kou zij zacht schreiend op hare knieën bij één der koffers liggen, dood voor hare omgeving, dood voor alles behalve voor hare diepe smart.
Arme, arme Tjisai!.............................
Zoo brak de laatste dag vóór Corrie's vertrek aan, vroolijk scheen daar buiten de zon, wijd en zijd verspreidden de rozen, dalimah's en melaties hare heerlijke geuren en luchtig klapwiekend stegen de vogels op lichten vleugelslag tot hoog in 't helderblauwe azuur; alles ademde lucht, lichten leven. Alles ja, behalve 't kleine huisje op Tandling Ketjil waar Corrie met zijn kleintje woonde. Aan alle kanten gesloten, heerschte eene beklemmende door niets verbroken stilte daar binnen, door niets? Ja, ten minste..................... Slechts nu en dan werd een onderdrukten snik, een zachten half gesmoorden zucht vernomen. 't Was of er een doode in huis was. Onafgebroken bleef die akelige doodsche stilte den ganschen dag voortduren, bleef 't huis gesloten als rouwde men daar binnen.
Men zou hebben kunnen denken dat het huisje niet bewoond was, want zelfs toen de zon zich te slapen had gelegd en de maan, gevolgd door myriaden sterren Singapore met een zacht rein licht overgoot, bleef 't stil en duister daar binnen, maar 't was een plechtige stilte, een duisternis die ontroerde, aangreep, beangstigde... Op de achtergalerij lag in eene longchair, gesleund door kussens, een jongeling wiens gelaat witter was dan de kussens die zijn hoofd steunden, naast hem lag op hare knieën eene nog jonge vrouw met haar hoofd in hare handen, meestal stil, roerloos, tusschenbeide slechts
| |
| |
zenuwachtig rillend, hartstochtelijk snikkend.......... Die bleeke jongeling was Corrie, die jonge vrouw Oh Soei San, zijne Tjisai.............................
Het was een heerlijke vreedzame tropenmorgen, de dag van Corrie's vertrek. Diepe gewijde kalmte lag op land en zee en terwijl hoog in de lucht eenige rooskleurige vederwolkjes die onbewegelijk in den blauwen aether hingen, schitterden en blonken als vloeibaar goud, steeg de morgenzon hooger, steeds hooger en bestraalde alles met hare bliksemende overweldigende pracht en gloed.
Wie echter oogen voor dit schoone tooneel had, niet zij die daar gezeten in een ruimen sampan vliegensvlug over de blauwe golfjes zweven om weldra bij eene groote Atlantische steamer aan te leggen. Op dien korten tocht hebben zij slechts oogen voor elkander gehad en op dien korten tocht ook, in de laatste oogenblikken dat zij bij elkander waren, heeft Oh Soei San haren Hakakeï in een onbewaakt oogenblik 't geheim verraden dat zij tot nu toe zoo zorgvuldig voor hem had verborgen gehouden; de twijfel aan een weerzien, 't angstige voorgevoel van eene scheiding voor eenwig.......... Doodsbleek, met wankelende schreden beklimt Tjisai achter Corrie de scheepstrap. Boven gekomen is zij verplicht den arm van Isa te grijpen om niet in elkander te zakken. Met eene hand wrijft zij zich langs 't voorhoofd; 't is haar alsof zij wakend droomt, zij kan 't zich niet voorstellen dat dit de steamer is die Hakakaï van haar zal wegvoeren, nog kan zij de vreeselijke waarheid niet begrijpen en hoopt ja, weet ze zeker dat alles een akelig spel barer verbeelding is, maar wat doet ze dan hier, is ze dan waanzinnig...........? Door Isa naar 't bovendek geleid, vindt ze daar Corrie
| |
| |
afgemat op zijne longchair liggen en nu, nu weet ze plotseling dat ze daareven niet droomde, dat alles nuchtere koude werkelijkheid is en met een gil, akelig krijschend, wanhopend hardverscheurend werpt zij zich om Corrie's hals Zachtjes maakt deze zich los en zijn kleintje aanziende zegt hij met een door snikken afgebroken stem: ‘Mijn darling, één wenk en ik keermet U naar wal terug.’ O God, moet ze dan huichelen en opoffering en sterkte veinzen tot op 't laatste oogenblik toe, Allah, 't is zwaar, al te zwaar, voor hare zwakke krachten. Maar ze put moed, 't is immers voor Corrie dat zij lijdt en tevergeefs hare tranen trachtende weg te vegen, zegt zij met een soort glimlach: ‘Neen Hakokekï! vooruit naar Europa, 't is immers slechts voor een paar maanden, vergeet mij niet, ik blijf op U wachten!’ Zachtjes herhaalt Corrie dat: ‘slechts voor een paar maanden,’ en dan zwijgen beiden.......... 't uur van vertrek nadert.............'t ‘Vaarwel’ moet gesproken worden. ‘Vaarwel’.............. O God, vaarwel!.......... Nog eenmaal zoeken hunnne door tranen verduisterde blikken elkander, nog eenmaal trachten beiden woorden van troost, bemoediging en van hoop op de toekomst te spreken, woorden die geen weerklank vinden in hun hart, in hunne ziel, woorden die zij voelen dat leugens zijn............. nog een paar seconden en 't zal te laat zijn. Corrie zal zijne Tjisai, zijne goede engel, zijn beschermgeest, zijn redster hebben verloren voor eeuwig en toch, toch zwijgt hij, toch waagt hij 't niet de gedachte uit te spreken die een angstig voorgevoel van eeuwige scheiding hem op de lippen legt en die geheel zijne ziel schijnt te vervullen........ Ja, gesloten blijft de
| |
| |
mond voor wat zoo duidelijk spreekt uit hunne blikken. Én Oh Soei San en Corrie, beiden misten den moed om 't p echtige van 't scheidingsuur, 't innige van 't oogenblik te misbruiken, te ontheiligen door eene uiting, door 't onder woorden te brengen van hetgeen hunne ziel zoo beangstigt en neerdrukt.
Snel volgen de signalen der bootmansfluitjes elkander op en terwijl dikke rookwolken uit den schoorsteen breken en lijnrecht omhoog stijgen in de stille morgenlucht, kondigt alles een spoedig vertrek aan. Geslagen heeft 't scheidingsuur. Hartstochtelijk klemt Corrie zijn kleintje voor 't laatst in zijne armen, wild drukt hij haar een laatsten kus op den mond en dan, dan geeft hij haar over aan Isa om haar weg te leiden, weg van hem, voor eeuwig weg........................ Plotseiing echter rukt Oh Soei San zich los om zich nog eens aan Corrie's hals te werpen wild, hartstochtelijk, woest.... en dan, terwijl ze uitroept: ‘My darling, my own Hakakeï!’ met eene stem die den kranke door merg en been dringt, die hem schokt tot in 't diepst zijner ziel, ijlt ze naar de verschansing om in 't volgend oogenblik bewusteloos in Isa's armen neer te storten............
Een paar seconden daarna hoort men de schel in de machinekamer, een dof geruisch en gedreun verheft zich, langzaatn komt de schroef in beweging en statig glijdt ‘de Hebe’ voort.................. Een rooskleurige schijn van geluk lag dien vreeselijken morgen op den oceaan, over Singapore en toen de naar wal roeiende Sampan bliksemsnel over 't helblauwe water schoot, schenen de kleine gestalten van Isa en Oh Soei San door louter goud omgeven.........En toch kon Corrie hierin geen goed voorteeken zien, toch was zijne ziel
| |
| |
als de hare, met vreeze en somber voorgevoel vervuld.
Met ingehouden adem en wijd geopende oogen staarde de arme jongeling 't bootje na, dat alles van hem wegvoerde dat aan zijn leven vreugde en liefelijkheid had bijgezet en toen 't onder de andere booten en sampans verdwenen was staarde hij nog tot hij plotseling begreep dat zij hem verlaten had, dat hij alleen was, gansch alleen..............Zachtkens herhaalde hij dat woord alsof hij 't niet vatte, langzamerhand scheen hij 't echter te begrijpen, drong de volle beteekenis er van tot zijne hersens door tot na een paar seconden 't hem helder werd en de akelige werkelijkheid dat zij er niet meer was, dat zij gescheiden waren, hem ijskoud en verpletterend neerviel in zijn hart en alles met een doffen, zwarten sluier bedekte..............Verschrikt door den kreet dien toen geslaakt werd door die doodelijk gewonde menselienziel, sloeg de engel der liefde de handen voor zijn stralend gelaat en vluchtte zacht schreiend weg, ver weg van daar, zijn rijk overlatend aan de demonen van 't noodlot.
Toen Corrie weer tot zijne bezinning kwam was 't eerste waar zijn oog op viel eene vertrapte melatie. Zorgvuldig raapte hij haar op en hare blaadjes voorzichtig gladstrijkende, kuste hij 't teedere bloempje hartstochtelijk, terwijl hij 't met zijne tranen besproeide........ Was 't geen groet van haar?
En langzamerhand ging ook die dag voorbij en brak de avond en nacht aan; den eersten nacht dat Corrie alleen zou zijn sinds langen, langen tijd.
Wat er dan ook geleden werd in die stille duistere uren in een cabin op ‘de Hebe,’ in die stille duistere uren, waarin 't geklots der golven vermengd met 't
| |
| |
suizen van den wind zoo uiterst weemoedig zich doet hooren, zoo onuitsprekelijk treurig als ééne lange klacht, is voor beschrijving niet vatbaar. Dat er echter geleden word, ontzettend, ijselijk zwaar, dat er eene menschenziel dien nacht bezweck in hare wanhopige worsteling tegen 't wroede noodlot, dat was maar al te goed den volgenden morgen aan Corrie te zien toen hij uitgeput, met ingezonken oogen, diep zwaarmoedig in zijne longchair lag. Hij wenschte te sterven, voor hem had 't leven zijne waarde verloren, voor hem en voor haar. Als waanzinnig liep zij den geheelen dag door 't huis steeds met zachte stem roepende on telkens Isa en Ah Hing vragende naar Corrie, naar haren Hakakeï................ Arme Tjisai!............ Door Isa werd alles in 't werk gesteld om hare vriendin te troosten en wat op te wekken, maar haar liefderijk pogen was tevergeefs; wel hield na verloop van eenigen tijd 't rusteloos zoeken naar Corrie, 't zenuwachtig dwalen door 't huis op, wel ook gebruikte het arme kind 't een en ander als Isa wat voor haar had gereed gemaakt, wel ook trachtte zij 's nachts te rusten, maar geheel herstellen van den schok, dien haar door Corrie's vertrek was toegebracht, deed ze nooit.
Haar leven was te veel samengegroeid geweest met het zijne, zij kon niet leven zondor hem, zij kon niet buiten den lichtstraal dien zijn gelaat verhelderde, zij kon niet buiten den troost, dien hij haar steeds influisterde als zij soesah had n.l. dat hij haar beminde, zij kon niet buiten haren eenigen Corrie en toch, toch zou zij in 't vervolg tevergeefs naar hem uitzien, hem tevergeefs wachten. En ze weende, weende, vele dagen en nachten lang en als ze niet weende staarde zij op de zee, die
| |
| |
haar nu niet meer schoon toescheen maar wier eindelooze horizon haar toch sprak van hem, die haar door de booze geesten van 't harte gescheurd was en die uit de verte haar zijn groeten toeriep En meer, steeds meer kwijnde ze, de smart was te diep, het offer te groot geweest voor deze teere plant die zich zoo geheel aan hem geklemd had. Langzamerhand voelde ze hare krachten verminderen doch ze wonstelde en streed; moest ze niet in 't leven blijven om op haren Corrie, op zijne terugkomst te wachten? Hare toenemende zwaarmoedigheid moest dus overwonnen worden en ze besloot met Isa en Ah Hing naar Japan te vertrekken. Maar, besluiten is nog geen doen. Elk oogenblik nam zij zich voor, plaats te nemen op een steamer die voor Yokohama bestemd was, steeds werd zij in dat voornemen door hare vriendin gesterkt, maar steeds ook trok Oh Soei San zich op 't beslissend oogenblik terug om Isa te zeggen dat zij nog ééne steamer in Singapore wilde overblijven; nog kon zij niet scheiden van de plaats waar zij zoo innig gelukkig met haren darling was geweest, waar zij onbezorgd als een kind aan zijne zijde 't schoonste gedeelte van 't leven had leeren kennen, waar ieder plekje in huis vooral, maar ook op straat haar sprak van hem, van hem die nu veire was maar die terug zou komen.............................. En steeds meer kwijnde ze en steeds langer stelde ze haar vertrek uit en soms trachtte zij zich te verzetten, maar de kracht daartoe ontbrak haar: de slag was te zwaar geweest.
Uren achtereen kon zij droef starend in eene der longchairs liggen, waarin vroeger altijd Corrie had gelegen, haren arm geslagen om hare dolly die zij medegenomen
| |
| |
had naar Borneo en die ook hem had gekend. Een uiterst weemoedig gezicht was 't dan, die nog jonge vrouw verdiept in hare onmetelijke droefheid, zacht schreiend soms met hare dolly te hooren spreken over hem die verre was, maar die zijne Tjisai bleef beminnen en die terug zou komen.... terug zou komen als 't te laat zou zijn.... Want, steeds verminderde Corrie's kleintje en vele steamers verlieten Singapore's reede zonder dat zij zich daarop bevond. Sterven wilde ze op de plaats waar ze met Corrie geleefd had, haar laatste blik moest gericht zijn op voorwerpen door hem vroeger gebruikt, op de deur die hij bij zijn terugkomst zou binnentreden met een blijden lach om den mond, met 't oog vragende naar haar, die op hem gewacht had tot hare krachten haar begaven en zij stierf, denkende aan hem, kussende de melatie die hij haar eens in 't haar gestoken had..... Ann kleintje!.....zij kon zich niet heenzetten over 't zware verlies door haar geleden, zij kon zich niet troosten met de gedachte dat zij gelukkig was geweest boven vele anderen, want dat 't oneindig heerlijker is: to have loved and lost, than never to have loved at all! En op een avond dat de mata-hari wonderschoon onderging, dat een zacht windje de bladeren der boomen deed ruischen en hen verhaalde van eeuwige trouw, van liefde tot over graf en dood dat de bloemen geurden met hunne fijnste geuren en dat de nachtinsekten hun geheimzinnig lied fluisterden en prevelden, lag Oh Soei San weer in hare longchair met de dolly die ook hem gekend had in haren arm, maar nu was zij niet alleen; aan hare zijde knielde Isa, hare trouwe gezellin en terwijl zij heete tranen schreide bedekte zij de hand barer meesteres met gloeiende kussen.
| |
| |
Rustig zelfs glimlachend lag Tjisai daar, aan hare borst rustte de dolly en hare hand hield de verdroogde melatie, die hij haar eens in 't haar had gestoken. O! nu, nu zij sterven ging, nu wist, nu voelde ze dat 't schooner is: to have loved and lost, than never to have loved al all! Ja, ze was dankbaar dat ze bemind had, maar nog heerlijker vond ze 't idée dat ze bemind werd en dat er een om haar treuren zou als hij zou hooren dat zij gestorven was omdat ze niet leven kon zonder hem.......... En Isa wenkende fluisterde zij haar met reeds gebroken stem in: ‘Zeg hem.....dat ik hem lief had.....en dat ik daarboven op hem wachten zal.’ En terwijl haar gelaat glansde en straalde alsof 't reeds beschenen werd door 't heilig ongeboren licht, bracht zij nog eens de melatie aan hare langzaam verstijvende lippen en met steeds zwakker wordende stem Corrie roepend, stierf ze.............. Oh Soei San was niet meer............'t Getal der engelen was met één vermeerderd want voorwaar, zij die de kracht had zóó te beminnen, zal niet verloren gaan.
Volgens 't verlangen van Tjisai bleef Isa wonen in 't huisje op Tandling Ketjil, bleef Isa wachten op Corrie's terugkomst om hem de boodschap van kleintje over te brengen dat zij hem had lief gehad tot aan haar laatsten ademtocht en dat zij hem daarboven wachtte.
En trouw wachtte Isa vele, vele maanden lang en elken morgen dacht zij: ‘Heden zal hij komen die door Oh Soei San bemind werd tot aan haren laatsten ademtocht’, en elken avond legde zij haar hoofd neer hopende op den dag van morgen.
En op een ochtend, langen, langen tijd nadat Tjisai was uitgedragen, op een morgen dat de melaties en
| |
| |
dalimah's geurig bloeiden kwam hij. Met stralend oog, jonger dan te voren, blij lachend, zag de Javaansche hem naderen terwijl zijn vorschend oog zocht naar haar die zijn hart beminde, maar tevergeefs: zij die eens dit plekje voor hem tot een aardsch paradijs had gemaakt was hier niet meer, haar vroolijke lach en kinderlijke stem weerklonken hier niet meer.................. alles was verlaten, alles zweeg.
Angstig riep hij zijn kleintje herhaalde malen bij haren naam, maar vruchteloos; slechts de morgenkoelte antwoordde hem geheimzinnig klagend.
Daar trad plotseling Isa voor den dag, in hare hand hield zij de verdroogde melatie die Corrie zijne Tjisai eens in de geurige lokken had gestoken, die zij gekust had met reeds verstijfende lippen. Gejaagd greep hij haar vast en zijne blikken vroegen waar zijn mond niet toe in staat was. Ook Isa sprak niet, maar in hare met tranen gevulde oogen was duidelijk de vraag te lezen: ‘Waarom bleeft ge zoo lang weg, waarom kwaamt ge niet vroeger?’....................................
Een paar seconden later was Corrie alleen en terwijl hij sidderend nederknielde klonk 't zachtkens van zijne trillende lippen: ‘Heilige engel!’............... En hartverscheurend snikkend kuste hij 't laatste heilige pand en haar met teedere stem roepende bedekte hij zijn gelaat met beide handen.......................
EINDE.
|
|