| |
| |
| |
| |
XI. Het begin van 't einde.
Acht dagen zijn er verloopen sinds den avond dat een stervende in 't groote huis naar versche, frische lucht snakte, sinds de doodsengel er rondwaarde Voor Corrie dagen van zorg en aanhoudenden ingespannen arbeid, voor Oh Soei San dagen van armoede en ontbering, maar vooral van eentonigheid. Zoolang zij toch op de estate was geweest, en weldra zou zulks bijna zes maanden zijn, had zij Blouns beschouwd als een zieke en hem als zoodanig dus behandeld. Immer had hij hare zorgen noodig gehad, van af 't oogenblik toch dat hij haar en Corrie zijne geschiedenis had verhaald, van af den eersten avond van hun verblijf op Suan-Lamba had de rosachtige bleeke jongeling met zijn zwaarmoedig uiterlijk, met zijne zachte stem Tjisai belangstelling, Corrie kassian ingeboezemd, en beiden hadden hem onder hunne vleugelen genomen en zooveel mogelijk getracht hem te beschutten tegen de ruwe stormen des levens, tegen de woeste vlagen van 't noodlot. 't Was echter
| |
| |
te laat geweest; zijn bestaan was reeds geknakt, zijne levenshulk had reeds schipbreuk geleden en daardoor een lek bekomen die 't levensbootje onverbiddelijk moest doen zinken. En nu, 't was gezonken. Blouns was gestorven, en zijn heengaan liet eene akelig leege plaats achter in 't groote huis. Vooral in de eerste dagen deed zich die leegte geducht gevoelen en onophoudelijk spraken de beide meisjes over den armen jongeling. Zooals van zelf spreekt was Isa door Oh Soei San geheel op de hoogte zijner treurige geschiedenis gebracht en beiden hekelden en veroordeelden onbarmhartig Mary's gedrag. Geen van tweeën, zelfs de Japansche met hare hoogere beschaving en fijner gevoel, waren in staat de drijfveeren van Mary's onverantwoordelijke handelwijze tegenover haren minnaar te begrijpen en zonder eenig mededoogen beschuldigden zij haar als zijn moordenaar.
Ook Corrie miste Blouns; maar niet zoo als de beide meisjes 't deden. In de velden toch had hij aan zijn collega nooit iets gehad. Van af zijne komst op de onderneming had onze vriend alles allien moeten doen. Blouns had hem slech's 's avonds met de boeken en rapporten geholpen en 's avonds miste Corrie dan ook zijn vriend, niet alleen omdat hij nu ook de boeken moest doen, maar ook door de leege plaats in huis, die door de stille zwaarmoedige jongeling ingenomen was geweest.
Maar, op een paar uitzonderingen na wendt men aan alles en hoewel er geen dag voorbij ging dat Blouns niet een paar maal genoemd werd, raakte men langzamerhand gemeenzaam met de gedachte dat hij niet meer was en begon men weer belang te stellen in andere zaken. Hoewel hij er 't minst over sprak, dacht Corrie
| |
| |
't meest aan dat eenzame graf, daar op die open schoone rustige plek te midden van 't oerwoud. Hij was 't ook geweest die er voor gezorgd had dat een eenvoudig houten kruis de plaats aanwees waar een beschaafd mensch begraven lag, dat 't graf door de talrijke babi oetang (wilde varkens) niet werd verwoest en vernieled en dat de weg daarheen niet al te onbegaan baar werd. Hij meende dit verplicht te zijn aan de nagedachtenis van zijn vriend, aan den eerbied dien hij ondanks zichzelven voor Mary koesterde. Ook hij begreep haar niet, en in zoover stond hij gelijk met zijne Tjisai en Isa, maar daarom waagde hij 't toch niet haar te veroordeelen. Integendeel, hij vond zoo iets onverklaarbaar grootsch, zoo iets onbegrijpelijk edels in hare weigering om den man te huwen die verachtelijk en laag op haren vader moest neerzien, dat hij Mary gelijk stelde, neen, hooger dan Jeanne d'Arc die altijd zijn ideaal was geweest. En hij wist dat zij en de moeder van Blouns hem dankbaar zouden zijn voor de zorgen die hij betoonde voor de laatste rustplaats van hun beider lieveling.
Snel en ongemerkt vlogen de dagen voorbij, reeds lang had Corrie de bibit op de grootere velden doen uitplanten en met zorg elken dag de relden inspecteerende, hoopte hij in staat te zijn een groot aantal picols in de schuren te krijgen. De bibit toch was prachtig, maar......langzaam doch zeker begon er weer gebrek aan water te komen. Sinds lang regende 't niet meer 's middags, en de put in 't woud scheen niet vrijgemaakt te kunnen worden van de wortels die hem vulden en bedekten Met schrik bemerkte Corrie zulks en voor 't ergste vreezende haastte hij zich met op ver- | |
| |
schillende punten in 't woud door zooveel koelies als hij maar eenigszins missen kon, naar water te laten graven. Maar Suan Lamba scheen vervloekt te zijn; er werd geen water gevonden, somber kalm trotseerden de wortels in den put de woedende bijl en parangslagen der naar water smachtende koelies en steeds minder werd den gezondheidstoestand der pondoq-bevolking. Vooral die toenemende ziekten hinderden Corrie geducht, daar hij nu allen, ook de ernstigste kranken, in moest geven van zijn eigen mengseltje. Wat een soesah! Dikwijls somber kwam onze vriend dan ook thuis van zijn arbeid, en moest Oh Soei San, die ondanks de ontbering die zij op de estate leidde, doch daar straalde als een pas ontloken rozeknop in den vollen bloei harer jeugdige schoonheid, al hare teedere lieftalligheid aanwenden om haren Hakakeïsan zijne zorgen te doen vergeten, bedwelmd als hij dan werd door een paar schitterende oogen, vurige kussen en eene stem die zacht als een zefir, melodieus als eene aeolusharp was. Regelmatig volgden de dagen elkander op zonder dat er iets belangrijks voorviel. Daar Corrie zelf niet meer naar Sandakan gaan kon, dewijl de onderneming niet aan haar lot kon worden overgelaten, had hij reeds besloten den volgenden hari besaar een Javaanschen mandoor te zenden, toen hij eindelijk de zoolang verbeide visite van den manager kreeg. 't Was op een zonnigen morgen dat onze vriend zich
in de Zuiderafdeeling bevond, toen hij plotseling den tabaksboom varen liet dien hij bezig was geweest te onderzoeken. Een geluid toch als van een fluit was op den adem van den wind tot hem gekomen. Een wijl luisterde hij zoo scherp als 't hem mogelijk was, maar alles bleef stil in den omtrek, niets verstoorde de rust
| |
| |
van dezen vredigen tropischen morgen. Reeds wilde Corrie met zijn wandeling voortgaan, denkende dat hij zich vergist had, toen plotseling opnieuw een tot driemaal toe herhaald schril gefluit den omtrek verlevendigde. Onmiddellijk snelde Corrie naar de pier, liet daar de sloep bemannen en zelf 't roer in handen nemende, zakte hij de soengei af.
Voortgestuwd door 't getij lag hij na een half uur roeiens op zij van de steam-launch die den head-manager, den dokter en nog een paar heeren aan boord had die voor hun genoegen Britsch Noord Borneo bezochten en gedurende hun zijn in Sandakan, gaarne gebruik maakten van de invitatie van den manager om met hem zijne estate eens te gaan bezichtigen. Onwillekeurig dacht Corrie toen hij dit verhaal hoorde dat wellicht zonder die bezoekers, hij nog langer op deze visite had moeten wachten. Op den terugtocht die slechts langzaam, zeer langzaam kon worden volbracht, deelde Corrie zijn chef den dood van Blouns mede na hem vooraf eene beschrijving van zijne ziekte te hebben gegeven. Strak voor zich ziende hoorde de Engelschman onzen vriend aan. Ook nadat Corrie geeindigd had bleef 't langen tijd stil in de ranke prauw. Zijn eenvoudig en toch zoo treffend verhaal van 't lange zielelijden en 't eenzaam, verlaten sterfbed van den jongen kluizenaar had iedereen aangegrepen en medelijden ingeboezemd. Somber zweeg men en niets verstoorde de plechtige stilte dan de pagaaien die regelmatig in 't water plasten en nu en dan 't gekrijsch van een aap.
Toen de prauw bij de pier aanlegde slaakte iedereen een zucht van verlichting en alsof in 't bootje ook de somberheid was achtergebleven, was men nauwelijks
| |
| |
aan land of 't lachen en schertsen verving de stilte van daar straks. Nieuwsgierig zag men rond en alles boezemde vooral den vreemdelingen belangstelling in. Corrie's huis vonden ze vooral interessant en ze begrepen maar niet hoe 't voor een Europeaan mogelijk was te leven zoo ver verwijderd van de beschaafde wereld, te leven te midden slechts van 't ontonbeerlijkste, omringd door zoo weinig comfort en gemakken. Hunne belangstelling in Corrie zou echter nog hooger stijgen. Daar trad n.l. plotseling Oh Soei San te voorschijn, Oh Soei San gevolgd door de van haar onafscheidelijke Isa. Maar wat zagen die beide schepseltjes er uit! In hun sierlijkste pakéan gedorst, vormden de twee meisjes een geheel dat in de hoogste mate schilderachtig, aantrok door zijne liefelijke schoonheid en jeugdige frischheid.
Met de bevalligheid aan haren landaard eigen maakte Tjisai bij haar binnentreden eene sierlijke buiging en haar groeten gevolgd door Isa die eerbiedig hurkte voor den toean besaar en zijn gevolg. Onwillekeurig stonden de heeren op toen Corrie vervolgens zijn kleintje bij de hand nam en haar zijnen gasten voorstelden als zijne vrouw.
Glimlachend zag Oh Soei San de beide vreemdelingen aan die, onvoorbereid als zij waren op de ontmoeting van eene lady, Corrie's Tjisai met onverholen bewondering aanstaarden. Wat zij gedacht hadden, zeker niet hier in deze wildernis eene jonge dame te vinden die in schoonheid, lieftalligheid, beschaving en goeden toon de jonge ladies in ‘Old Engeland’ op zij streefde.
Met de haar eigen gemakkelijkheid knoopte de Japansche een gesprek met hare bezoekers aan, terwijl Corrie den manager den toestand beschreef waarin op 't oogenblik
| |
| |
de estate verkeerde en die volstrekt niet rooskleurig was, vooral door 't getob met goed drinkwater en de talrijke zieke koelies, bezwaren die onvermijdelijk de sluiting der estate tengevolge zouden hebben als er geen afdoende maatregelen werden genomen. Slechts even roerde Corrie de ontberingen aan die hij hier ondervonden had van 't eerste oogenblik dat hij op Suan-Lamba estate geland was, ontberingen die hem lang reeds te zwaar zouden zijn geworden als hij niet telkens moed, kracht en sterkte had geput uit den troostenden glimlach van zijn kleintje, uit haren stralenden oogopslag. Bewonderend zag de manager 't teere zwakke schepseltje aan, toen hij hoorde welke soesah zij op den terugtocht van Sandakan had doorstaan, toen hij vernam hoe zij Corrie bij die gelegenheid 't leven had gered. Onwillekeurig ook rilde hij toen onze vriend hem verhaalde van hunne primitieve legersteden, maaltijden en hun voorbehoedmiddel tegen de venijnige beten der muskieten 's nachts. Dringend verzocht Corrie hem 't een en ander van Sandakan te zenden, want hij had hier zoowat gebrek aan alles. Tevens verzocht hij aanvulling van koelies, want had hij ditmaal 't planten en snijden der tabaksboomen met Javanen kunnen afdoen omdat 't slechts eene proef en dus alles maar op kleine schaal was geweest, nu ging 't niet langer en moest hij Chineezen hebben om te fermenteeren, te sorteeren en de tabak af te pakken, daar hij al zijne Javanen hard noodig had voor 't kappen van 't bosch en 't gereed maken van den grond voor een volgenden oogst. Voor een volgenden oogst: Arme Corrie!
Na onder 't genot van eenige wiskey-soda's aldus 't een en ander te hebben vernomen, stond de manager
| |
| |
op en geleid door onzen vriend wandelde hij en zijn gevolg de onderneming rond. In elke bangsal werd een kijkje genomen en onomwonden betuigde de toeanbesaar Corrie zijne tevredenheid met den door hem gemaakten oogst. 't Minste was hij ingenomen met de woningen der koelies, maar toen Corrie hem er opmerkzaam op maakte hoe ellendig en primitief hij zelf woonde en hoe hij al zijne koelies voor 't veldwerk en 't bouwen der bangsals had noodig gehad, begreep de manager dat zijn assistent zich tevreden had moeten stellen met 't restaureeren der koeliewoningen. Zoodra Corrie echter tijd had moest zijne eerste zorg zijn nieuwe pondoqs te laten zetten.
Plotseling verkondigde de tong tong dat 't elf uur was en daar Corrie zijne gasten eens wilde laten genieten van 't woeste majestueuse tooneel dat de opkomst van den vloed den toeschouwer aanbood, voerde hij hen langs een omweg naar de pier. Blazend en zuchtend volgde men onzen vriend die kalm en bedaard alles aantoonende bleef doorwandelen, zoo geheel op zijn gemak alsof hij niets merkte van de verschroeiende hitte waarmede de mata-hari dien dag Suan-Lamba estate bescheen.
Even vóór twaalf uur bereikte men de pier; nog vertoonde de bedding der rivier zich bedekt met die akelige, grijze laag klei en modder die Corrie zoo walgelijk had toegeschenen op dien avond dat hij half dol door de duizenden muskietenbeten, zich er met zijn kleintje en zijne koelies in had gewaagd. Daar vernam men echter plotseling een machtig ruischen, een woest loeien en brullen en met onberekenbare snelheid stormde daar de watermuur voorbij de verbaasde en verschrikte blikken
| |
| |
der Engelschen, die ontzet achteruit weken. Hunne ontzetting nam echter toe toen zij vernamen dat Corrie en zijn kleintje eens door dien vloed waren overvallen geworden.
Bedaard wandelde men nu naar huis waar een voor Suan-Lamba estate uitstekend ‘tiffin’ door Ah Hing onder toezicht van Isa en Oh Soei San klaar gemaakt, de gasten wachtte.
In langen tijd was 't zoo vroolijk niet geweest in 't groote huis als dien middag.
Na afloop van den maaltijd verzocht de dokter Corrie de zieke koelies te laten komen, verscheiden kregen castor-olie en quinine; die dat niet kregen werden afgezonderd om een rustig sterfbed te vinden in 't hospitaal van Sandakan, zooals Corrie in de Engelsche taal van den dokter met ontzetting hoorde. Allah, dat was toch verschrikkelijk en medelijdend staarde onze vriend op hen, met wie hij zoolang gewerkt had en die nu gingen sterven, die nu vielen als slachtoffers van 't moordende klimaat van Britsch-Noord-Borneo.
Tegen twee uur gaf de manager zijn verlangen te kennen 't graf van Blouns te bezoeken. Geleid door Corrie ging men op weg en weldra bevond men zich in 't dichte woud onder 't groene reusachtige loofdak der boomen. Eene plechtige stilte, kalmte en rust heerschten hier, die niet nalieten hun invloed uit te oefenen op de pelgrims. Onwillekeurig zweeg men en verdween de glimlach op ieders gelaat. Men gevoelde dat men hier op gewijden grond was, dat hier de geest nog zweefde van één die veel geleden had en eerbiedig zwijgend ging men voort met gebogen hoofd................. Plotseling stond Corrie stil en op een heuveltje wijzende,
| |
| |
waarop zich een klein houten kruis verhief, ontblootte hij zijn hoofd, daarin gevolgd door de anderen. Een wijl stond men daar turend op 't eenvoudige en toch in deze woeste natuur zoo sterk sprekende graf. Ten laatste wendde de manager zich af en terwijl hij een ‘poor boy’ mompelde, aanvaardde hij den terugtocht, de heerschappij op deze door den dood gewijde plaats weer overlatende aan apen en eekhoorntjes.
Tot drie uur bleef men vervolgens nog gezellig bij elkander, waarna 't tijd werd den terugtocht aan te vangen. Alle zieke koelies waren bij de pier verzameld. Voor Corrie, die wist dat hij hen waarschijnlijk geen van allen ooit meer zou terugzien, was 't een aandoenlijk oogenblik toen hij met een handgebaar afscheid van de Javanen nam die met hem Suan-Lamba estate hadden ontgonnen. Zoolang hij kon bleef hij de boot nastaren; daar sloeg zij echter een hoek om en verd ween uit Corrie's oog. Zwakker, steeds zwakker werd ook 't geschreeuw der roeiers en toen een groot half uur later een schril gefluit den omtrek vervulde wist Corrie dat hij weer alleen was.
Ja, weer was hij alleen temidden van feusachtige ondoordringbare oerwouden en wilde natuurgenooten, alleen, op mijlen afstands van de beschaafde wereld. Gelukkig echter dat hij zijn toestand zelf nooit zoo beschouwde en dat hij iedereen zou hebben uitgelachen die hem beklaagde dat hij alleen was. Alleen, hij alleen, hij eenzaam en verlaten? Maar bij alle goden, had hij dan zijn kleintje niet, Oh Soei San die hem door haren oogopslag alle soesah vergeten deed, door haren welluidenden lach hem bemoedigde en opvroolijkte? Neen, waarachtig, hij was niet alleen, in haar bijzijn
| |
| |
vergat hij ontbering en soesah, moeite en ongemak, ziekte en gebrek.
Daarenboven zou 't slapen op atap, 't zich behelpen met eenvoudig wat gekookte droge rijst en dergelijke onaangenaamheden meer spoedig ophouden. De manager had immers een lijstje medegenomen van verschillende benoodigdheden, en beloofd hem spoedig daarvan te doen voorzien.
Een tijdvak van vier maanden slaan wij nu over, vier maanden van gebrek en soesah, vier maanden van aanhoudenden ingespannen arbeid, vier maanden van een wanhopend worstelen en strijden tegen bergen van bezwaren die als lawinen steeds grooter worden en hem dreigen te verpletteren die zich tegen hen tracht te verzelten, die poogt hen in hunne vaart te stuiten, maar ook vier maanden van eene steeds grooter wordende volharding, van eene steeds meer zich ontwikkelende energie, van steeds aanwakkerenden moed.
Noch de dokter, noch de manager, noch iemand anders was in dien tijd op de estate geweest; als Corrie aan iets gebrek kreeg stuurde hij eenvoudig een mandoor naar Sandakan om 't noodige te halen. Ook had hij zijn kleintje voorgesteld hem een bultzak, kussens en klamboe te laten bestellen, maar zij wilde liever daarmede wachten tot zijzelve weder eens in Sandakan zou komen, dan kon zij zelve uitkiezen.
Vrij geregeld kreeg Corrie ook van de hoofdadministratie wat hij opgaf: geld, obat enz. Alleen koelies niet en daaraan juist had hij 't grootst gebrek. De regentijd was toch niet op Suan-Lamba estate voorbij gegaan zonder dat hij slachtoffers had geëischt en met ontzetting soms sloeg Corrie zijne rapporten, na waarin
| |
| |
zoovele namen waren doorgehaald. Gelukkig was Tjisai, Isa en hij zelf steeds gezond gebleven en reeds was hij druk bezig zijne tabak af te pakken en zijne velden in orde te brengen voor een nieuwen oogst, toen er plotseling iets voorviel dat Corrie's leven opnieuw in gevaar bracht, dat Oh Soei San gelegenheid gaf haren Hakakeï voor de derde maal uit de ijzige klauwen van den dood te redden, maar ook iets dat in zijne gevolgen de Japansche zou doen zien dat de wijze oude vrouw van haar volk gelijk had toen zij Tjisai als eene uiting van bitter lijden waarschuwde, dat niet één man te vertrouwen is, dat niet één waardig is de liefde eener vrouw te bezitten.
Zich op een middag in het veld bevindende, terwijl de zon met hare gloeiende stralen de aarde verschroeide, voelde Corrie zich eensklaps zoo loom en mat, zoo moe en zwak worden dat hij niet langer kon blijven staan, maar op een omgehakten boom moest gaan zitten om niet te vallen Al zijne krachten waren hem plotseling ontzonken en terwijl 't voor zijne oogen schemerde en alles en iedereen door elkander schenen te draaien, bibberde en rilde hij alsof 't koud was. Door een weinig uit te rusten meende hij beter te worden, maar in stede van dat werd hij erger. Gemarteld door een brandende hoofdpijn, moest hij eindelijk gesteund door twee mandoors zich naar huis begeven. Doodelijk verschrikt ontving Tjisai hem daar, maar met eene zwakke stem stelde hij haar gerust. Onmiddellijk zou hij gaan liggen, dan was hij morgen weder hersteld. In duizend angsten bracht men dien nacht in 't groote huis door en geen wonder, Corrie ijlende in zijne koortshitte wide telkens opstaan en niemand herkennende, sloeg hij woest om
| |
| |
zich heen. Op Isa's raad bette de trouwe Tjisai 't hoofd vanden zieke onophoudelijk met natte compressen hetgeen tengevolge had dat egen twaalf uur de koorts een weinig afnam en Corrie vermoeid insluimerde.
Angstig bleven echter Oh Soei San en Isa waken; de eerste zacht schreiend, de laatste handelend en koel als dit praktische natuurkind steeds was. Toen Corrie den volgenden morgen ontwaakte en hij op wilde staan zou hij gevallen zijn als Oh Soei San hem niet in hare trouwe armen had opgevangen. Isa hielp haar Corrie, die bewusteloos was geworden, weder bijbrengen. Na een poosje gelukte zulks en sloeg de zieke zijne oogen op. Akelig bleek lag hij daar. Waaraan dacht hij wel, de arme jongeling, toen hij op dat oogenblik liefdevol zijne Tjisai aanzag terwijl een onbeschrijfelijk weemoedige glimlach zijne loodblauwe lippen krullen deed? Verrees in zijn brein dat eenvoudige graf daar ginds in 't oerwoud die stille rustige plek ver van de woelingen der wereld, van den strijd der menschen?
Dien dag bleef zijn toestand hetzelfde; bewaakt door Isa, terwijl Tjisai een weinig trachtte te rusten, lag hij daar meestal met gesloten oogen. Op zijn verzoek gaf de Javaansche hem 's morgens quinine, 's middags een lepel castor olie. Waar zou 't op uitloopen? Bekommerd zag Isa de toekomst in, eene bekommering die toenam toen zij den volgenden dag sporen van eene hevige dissenterie waarnam Toen kon Corrie nog praten en in een oogenblik dat zijn kleintje zich verwijderd had, fluisterde hij Isa in: ‘Isa dit is 't einde, verlaat haar nooit, bescherm haar als ik niet meer zijn zal, ja?’ Een welsprekende traan was 't antwoord op die bede. Gerust legde Corrie zijn hoofd nu neer; nu kon
| |
| |
hij sterven, zijn kleintje was bezorgd. Beschermd door Isa zou haar niets of niemand kunnen naderen zonder toestemming der eerste, niets of niemand haar kunnen deren. En nu brak er een tijd aan voor de beide meisjes, een tijd zoo droevig en somber, een tijd zoo angstig en zorgvol dat 't niet te beschrijven is. Steeds werd Corrie minder, de dissenterie heviger, zijn toestand erger.
Vooral de nachten aan 't ziekbed doorgebracht waren vreeselijk voor de angstige schepseltjes. Wakend zaten zij daar te staren op den eens zoo sterken jongeling, op 't jonge leven dat daar lag te worstelen met den dood. Iedere zucht van den zieke sneed hen door 't hart, ieder gekreun deed hen opspringen van angst en schrik, iedere onrustige beweging werd door hen met kloppend hart en angstig gemoed waargenomen bij de ontzettende gedachte dat 't wellicht de laatste was geweest, dat de strijd beslist was, dat de dood zijne proof bemachtigd had. O, angstige bange uren van waken bij 't ziekbed van een geliefden lijder, lange, eeuwenlange nacht van droefheid, vrees en zorg; stonden, waarin de tijd zoo loom en traag voorkruipt en toch iedere klokslag, iedere tik van den slinger 't den wakenden dreunend doordringend toeroept: weer een uur voorbij, weer eene seconde nader bij 't herstel of eene schrede dichter bij 't einde. Donkere, bange nacht waarin 't door tranen verduisterd oog omhoog ziet als door een nevel en 't harte roept tot één die meester is over leven en dood; sombere nacht waarin nu weer eens de hoop 't harte verwarmt en 't aangezicht verheldert, dan weer de schaduw des doods den wakenden 't angstzweet op 't voorhoofd jaagt en den adem beklemt. Uren zoo bitter, zoo droef en toch zoo kostbaar voor hen die daar waken,
| |
| |
wachten, bidden en met hun hartebloed nog een jaar, een dag, een uur zouden willen koopen om 't leven te verlengen van den geliefden lijder. O nachtwake bij 't ziekbed wat zijt ge onbeschrijfelijk treurig, weemoedig, martelend.......................................
Wat dan ook de twee meisjes leden in die lange droevige nachten daar aan 't ziekbed in 't groote huis op Suam-Lamba estate is niet te zeggen. Steeds verminderde Corrie, steeds werd hij erger, langzaam maar niettemin zeker strekte de dood zijne klamme handen naar den zieke uit. O Tjisai! wat waren uwe voorgevoelens schrikkelijk bewaarheid! Hoe vreeselijk heeft 't noodlot zich gewroken dat gij toen niet naar zijne profetische stem geluisterd hebt toen 't u waarschuwde uw Hakakeïsan terug te houden van zijn gaan naar Britsch Noord-Borneo.
Maar hij spotte immers met uwe voorgevoelens! Gij hebt dus geen schuld, trouw aanhangig wezen........
Gewoonlijk was Corrie buiten kennis of in ijlenden toestand. Snel nam hij af, merkbaar, akelig snel O! zij die daar waakte moest zich gedurende die bange stonden inhouden terwille van den zieke. Ze wilde 't en toch, meermalen bezweek ze onder den last harer rampspoeden en dan hartstochtelijk in tranen losbarstende smeekte ze God om 't leven van haar Corrie, om in plaats van hem haar weg te nemen die hem beminde meer dan haar leven.
|
|