| |
| |
| |
| |
X. Een eenzaam sterfbed.
Als gewoonlijk werd Corrie den volgenden morgen tegen half zes geroepen; 't was hem echter onmogelijk om op te staan: behalve dat zijne voeten op verscheidene plaatsen ontstoken en gezwollen waren, voelde hij zich zoo ellendig, dat Oh Soei San zich ongerust begon te maken en radeloos Isa riep. Dit practische meisje zag direct wat er aan scheelde en hare vriendin geruststellende, repte zij zich naar de pondoq, die zij vroeger met haren vader had bewoond en waar ze vriendschap had gesloten met eene nènèh (grootje) die beweerde pinter skalie (uiterst slim) te zijn in de kennis van alle geneeskrachtige kruiden Door een kleinen dienst, dien Corrie haar eens had bewezen, was 't oudje vreeselijk aan hem gehecht, en aan haar die de oude altijd zoo vriendelijk groette, aan Oh Soei San. Nauwelijks hoorde zij dus van Isa hoe 't met hare beide vrienden gesteld was of zonder dralen verliet 't knikkende moedertje hare gemakkelijke baleh-baleh (rustbank)
| |
| |
om, gesteund door Isa en eene kruk, den tocht naar 't groote huis aan te vangen. Als een reddende engel werd zij daar door Corrie en Tjisai verwelkomd, want hoewel de eeiste wist dat 't slechts zijne wonden waren, die hem 't loopen beletten en hem dat zieke gevoel gaven, vond hij zijn toestand allerellendigst. Hij had geen tijd om ziek te zijn, daar was veel te veel arbeid, en zonder onafgebroken toezicht luierden de koelies. Ongeduldig vertelde hij dit alles de nènèh, die oplettend zijne wonden inspecteerde. In angstige spanning sloeg Oh Soei San, Isa vasthoudende, de oude vrouw gade. Plotseling stond deze op en de jonge Javaansche ter zijde nemende fluisterde zij haar iets in. Als een pijl uit den boog vloog Isa heen. Intusschen stelde 't grootje Tjisai gerust en zocht Corrie's ongeduld te beteugelen. Als hij deed, wat zij hem zei, dan zou hij over twee dagen weer in 't veld kunnen zijn. Maar eene eerste vereischte was: geduld dat hij paren moest aan rust en kalmte. Nog was 't oudje aan 't uitdeden harer wijze lessen of vlug en licht als eene hinde trad Isa weer binnen. Op een wenk der oude vrouw verlieten de meisjes nu 't vertrek en moest Corrie zich geheel ontkleeden. Toen eerst kon men zien, hoe zijn geheele lichaam met wonden was overdekt. Tot aan zijnen hals had hij ze zitten en daar begonnen de muskietenbeten. Fluks maakte de oude vrouw nu eene pap van de kruiden en er Corrie als 't ware onder begravende, trooste zij hem met de hoopvolle verzekering, dat hij over twee dagen genezen zou zijn. Onze vriend had 't wel uit willen schreeuwen: hij dacht dat hij levend veibrandde.
Toen de nènèh hem had geholpen, werd Tjisai geroepen en kreeg zij haar deel van de pap. Gezicht en
| |
| |
handen werden er mede bedekt en Isa werd opgedragen de beide zieken te bewaken. Zich vervolgens naar Blouns begevende, wilde zij ook hem in de pap zetten en slechts na groote moeite gelukte 't Isa 't oudje te beduiden, dat al verstikte zij dien anderen toean onder hare pap, hij niet zou genezen, eene mededeeling, die met een ongeloovig hoofdschudden van de nènèh werd beantwoord. Mopperend werd zij door Isa naar huis geleid en deze kreeg pas hare vrijheid terug, toen zij beloofd had haar den volgenden morgen weer te komen halen.
Hoe lang Corrie dien dag viel, beseft iedereen, die wel eens met gebonden handen heeft gezeten, terwijl eene massa werk op hem wacht. Slechts met moeite kon hij rustig liggen blijven en elk oogenblik moest Isa 't een of ander bevel Ah Hing overbrengen die 't op zijne beurt weer den mandoors deed toekomen. Dien morgen vroeg reeds had Corrie last gegeven de groote boot te gaan halen of als dat niet ging hare lading in kleine prauwen op de estate te brengen en haren diepgang alzoo te verminderen. Den geheelen morgen ging voorbij zonder dat er iemand terugkeerde en hoewel Corrie beweerde dat zulks wegens de eb niet mogelijk was, bleef zijn kleintje toch in gespannen verwachting, die naarmate 't later werd meer en meer zich uitte in sombere voorspellingen. Eindelijk, daar klonk een juichkreet: Ah Hing had de boot gesignaleerd. Onmiddellijk werd Isa naar de pier gezonden om onder hare leiding de verschillende zaken met behoedzaamheid te doen vervoeren. Wat een chaos was dat echter in de boot: van de vier dozijn blikjes waren nog slechts acht à negen stuks over, van de pannen en potjes nog slechts drie, van de acht brooden was er nog één over en dat was
| |
| |
niet meer om te eten wijl het deeg geworden was, vruchten en eieren lagen in bevallige wanorde door en over elkander, van de laatsten was 't grootste gedeelte stuk, zoodat 't geel der pisangs nog geler gekleurd werd door de overal heenvloeiende struif. Gelukkig waren de drie kisten dranken nog aanwezig en onbeschadigd, 't vleesch alsmede acht zakken rijst waren echter spoorloos verdwenen, terwijl de zestien kippen allen verdronken waren en, wat aan Oh Soei San een paar tranen ontlokte, toen zij 't hoorde, van de bultzak, klamboe en kussens was slechts een goeling (rolkussen) over Ook was de ammunitie gespaard gebleven, maar behalve, dat zij vochtig was, kon Corrie ze toch niet gebruiken daar zijn geweer in dat wanhopige oogenblik verloren was geraakt. Toen Ah Hing en Isa door een paar koelies uit de boot hadden laten brengen, wat nog te gebruiken was, had Corrie zijn kleintje niet aan durven zien. Een oogenblik had deze al hare geestkracht moeten aanwenden om niet in schreien los te barsten bij 't beschouwen van 't ellendige overschot van de goederen, die met hen van Sandakan waren gekomen en als ze alleen was geweest had ze geweend om 't verlies van zooveel nuttige dingen, maar vooral om dat van 't beddegoed. Hoe had ze daarop gehoopt en nu....en weer schoten haar de tranen in de oogen; zou ze de nachten weer moeten doorbrengen onder eene laag olie en op atap (drooge bladeren). Daar voelde ze plotseling haar handje grijpen, zag ze hoe een paar smeekende liefdevolle oogen op haar gericht werden en aan de borst van haren Hakakeï zinkende, vergat zij 't verlies van alles, zelfs van 't beddegoed om alleen te juichen over 't behoud van haren darling.
| |
| |
Door 't bezoek der nènèh en de daarop gevolgde soesah der boot had Isa dien dag maar een paar maal tijd gehad naar Blouns te gaan zien. Telkens kwam ze met een ernstiger gelaat terug, en vervloekte Corrie den vloed, de soengei, zijne wonden, ja, zelfs zijne beenen. Dat hij toch zijn vriend niet kon bezoeken, dat hij hem niet kon troosten en bemoedigen, vond hij verschrikkelijk. Langzaam, uiterst langzaam ging voor hem de dag voorbij onder 't rooken van tallooze pijpen en cigaretten, onder 't drinken van bier en wiskey soda, onder 't vervloeken van de wonden, die hem beletten te loopen en onder 't troostrijk kalmeerend gekeuvel van Tjisai en Isa. Eindelijk kondigde de tong-tong den avond aan. Door zijne jongens naar de voorgalerij gedragen, ademde Corrie daar eene vochtige warmte in terwijl hij één voor één de koelies naar hunne woningen zag terugkeeren. Plotseling herinnerde hij zich den man, naar wien hij den vorigen avond had laten zoeken. Een mandoor ziende passeeren, vroeg hij naar den uitslag van dat zoeken. Beleefd antwoordde deze dat eerst dien morgen bij eb het lichaam van den ongelukkige gevonden was; aan zijn haar, dat nog slechts boven de modder uitstak, had men hem herkend: hij scheen inge zogen en langzaam gestikt te zijn...................
Zwijgend liet Corrie den mandoor gaan en terwijl zijn hoofd langzaam op zijne borst zonk en eene rilling door zijne leden liep, deed hij zich zelven zachtjes de vraag of daar een vloek op Suau-Lamba estate rustte, een vraag, die slechts beantwoord werd door 't geheimzinnig ruischen der in den avondwind sidderende en ritselende bladeren.
Nog bestraalde den volgenden morgen de mata hari
| |
| |
de aarde niet ten volle, toen de nènèh aan den arm van Isa de trap der voorgalerij besteeg. Met ongeduld verwachtte Corrie haar, reeds voelde hij zich veel lekkerder en had hij tot zijne blijdschap bemerkt dat zijne wonden zich gesloten hadden. Ook Oh Soei San voelde zich veel beter en had minder pijn en last van de muskietenbeten. Over beiden was de nènèh zeer tevreden en op zegevierenden toon gaf zij Corrie verlof dien dag op te staan en door 't huis te loopen, dan zou hij morgen misschien een paar uur naar buiten mogen. Glimlachend hoorde onze vriend 't bezorgde oudje aan, hij had toch reeds plannen voor dien dag gemaakt en honderd nènèh’ zouden niet in staat zijn geweest hem zijne plannen te doen veranderen. 't Allereerst maakte hij een visite bij Blouns. Beiden schrokken van elkander: Allah! wat zag de arme jongen er uit, levend stervend scheen hij reeds niet meer tot deze wereld te behooren. Deelnemend greep Corrie een zijner handen, akelig als van eene doode was zij slechts vel over been. Ook zijn gelaat was vreeselijk ingevallen, terwijl zijne pols ternauwernood waarneembaar was. Met innig medelijden zag Corrie naar den armen jongen man, die daar lag te sterven, omdat 't leven hem een last was, omdat hij niet langer strijden wilde. Ja, hij wilde sterven en Corrie voelde dat geen obat der wereld hier helpen kon. Hoe lang kon 't nog zoo duren? Zouden 't uren of dagen zijn? Ook de stem van den zieke was zwakker geworden en had iets ge kregen dat onzen vriend pijnlijk aandeed. Alles duidde 't einde aan. Blouns zelf was daar ook verzekerd van en hij was 't, die dat punt aanroerde toen hij zag dat zijn vriend er nooit den moed toe zou bezitten. Kalm sprak hij over alles en toen hij zijne laatste beschikkingen had
| |
| |
gemaakt legde hij kalm zijn vermoeid hoofd neer en zijne oogen sluitende trachtte hij in te slapen Zacht verwijderde Corrie zich, terwijl hij zijne ontroering zocht te verbergen Hij geloofde zijn vriend, zijn lotgenoot voor 't laatst levend te hebben gezien en slechts noode begaf hij zich naar zijne velden, naar 't werk dat hem wachtte. Vóór hij echter ging, deelde hij de beide meisjes mede wat hij dacht van den toestand van Blouns en zeide hen den zieke zorgvuldig te bewaken.
Met een bezwaard hart verliet Corrie zijn huis: zou hij als hij 't weder betrad, er een doode in vinden?...
Spoedig werd hij echter geheel en al in beslag genomen door den arbeid Hoewel de koelies met 't reinigen en tjankollen der velden goed waren opgeschoten, hadden zij volgens Corrie verder kunnen zijn, ook was de put in 't bosch nog niet vrij van de wortels, die er door die verschrikkelijke donderbui in waren geploft en bemerkte onze vriend met ontzetting dat 't getal der zieke koelies schrikbarend was vermeerderd. Als om hem te troosten, vertoonden de bibitvelden zich aan hem als grasvelden, zoo heerlijk groen. En toch baarde dit hoopvolle gezicht hem ook weer nieuwe bekommernis en soesah. Tot nog toe was er namelijk steeds regen gevallen en waren dus de regenputten op de estate zelf altijd vol geweest. Hoe zou 't echter met de tabak gaan als dat regenen 's middags eens ophield, en de put in 't woud nog niet vrij was gemaakt? Onverbiddelijk zouden dan de kleine plantjes ten doode gedoemd zijn. Zulks moest voorkomen worden, evenals de gezond heidstoestand der koelies verbeteren moest, wilde de onderneming Suan Lambah bloeien en haar product een eervolle plaats op de Europecsche markt beslaan. Duidelijk zag Corrie
| |
| |
zulks in, en meer dan vroeger verlaagde hij naar de komst van den manager, niet om hem, maar om den dokter dien hij zou medebrengen.
Toen onze vriend dien middag thuis kwam, kwamen de meisjes hem tegemoet met gezichten waarop hij duidelijk las dat Blouns nog leefde. Nog niet de minste verandering was er in zijn toestand gekomen, tusschen, beide iets prevelende, scheen hij steeds te sluimeren. Zacht sloop Corrie naar zijn ongelukkigen vriend. Met half gesloten oogen en een zwak lachje staarde deze hem aan. Op Corrie's vraag of hij niets wilde hebben, smakte hij met zijne verdroogde lippen. Haastig werd er ajer blanda gebracht. Met groote teugen ledigde de zieke 't glas, hij was echter te zwak om 't zelf vast te houden en moest daarin door Corrie worden geholpen. Snel spoedde deze zich vervolgens naar beneden waar hij door een aantal kranke koelies met smart werd verbeid. Zooveel zieken en bijna geen obat meer. Allah, Soesah skali! (God, wat een bezwaren). Wat te doen? Hij kon de patienten toch niet wegzenden I Daar bedacht hij plotseling iets; zelf zou hij obat maken en 't den koelies geven die zich slechts verbeelden ziek te zijn. De echte medicijn zou hij bewaren voor hen die 't werkelijk noodig hadden Fluks nam hij nu wat tabaksasch, mengde er wat jenever door, deed een weinig van dit mengsel op eene flesch water, liet Ah Hing 't flink schudden en...............hij had nieuwe obat. Gewillig, vertrouwvol slikten de koelies 't mengsel en de uitkomst bewees dat in den nieuwen obat eene even groote geneeskracht scheen te schuilen als in caslor-olie en quinine Allen waren den volgenden dag weer aan 't werk, behalve zij die ernstig ziek
| |
| |
waren en die, hoe zorgvuldig ook door Corrie behandeld, eerder verergerden dan beter werden.
Met onzen vriend zelf ging 't goed vooruit; zijne wonden hadden zich op een paar der grootsten na gesloten en daar zijn kleintje ook geheel genezen was, voelde hij zich weer lekker als vóór zijn uitstapje. Met Blouns was 't den eenen dag iets beter, den anderen iets minder maar niettemin ging 't langzaam achteruit. Het was of de ongelukkige jongeling niet kon sterven. Steeds was Corrie bij hem als hij thuis was en sinds de laatste nachten sliep hij op zijne longchair in de ziekenkamer om bij de hand te zijn als 't laatste oogenblik daar was Isa sliep zoolang bij Tjisai, die met hare vriendin op den dag den armen patient verpleegde. Zoo verliepen er acht dagen in angstige spanning; elk oogenblik verwachtte Corrie den manager, maar ook den dood van Blouns. Noch de een, noch 't ander kwam. Op 't laatste zou men echter niet lang meer te wachten hebben.
Weer zijn er twee dagen verloopen, voor Corrie dagen van aanhoudenden arbeid, nachten van zorg en liefderijke verpleging. Zooeven heeft de tong-tong 't sein gegeven om 't werk voor dien dag te staken maar dof en loom hebben de holle slagen door den omtrek geklonken en toen hij zweeg, verviel alles weer in eene doodsche rust en werd 't stil op Suan Lamba estate, akelig stil. Zelfs de met sombere pracht ondergaande zon die schitterde en vlamde als eene gloeiende kogel in een hemel van vuur, omgeven door bloedroode, met bliksemend goud omzoomde wolken, droeg 't hare er toe bij om den plechtigen ernst te verhoogen die zich niet alleen op de gelaatstrekken der huiswaartskeerende
| |
| |
koelies vertoonde, maar die de geheele omgeving neerdrukte en beheerschte. Nauwelijks toch ritselden de bladeren en slechts zacht, weemoedig klagend begonnen de nachtinsekten hunne sombere muziek. Alles, iedereen scheen te weten dat daar een jong leven op 't punt stond te scheiden, te scheiden uit eene wereld waarvan dat leven niets meer te hopen of te wachten had, uit eene wereld die hem niets had geschonken als verdriet en bittere tranen..........................
Ook in 't groote huis was alles stil. Sinds een uur verwachtte men ieder oogenblik den laatsten ademtocht van den jongeling die zóólang en zóó hevig had geleden, maar wiens strijd nu ten einde liep. Plotseling was hij dien middag tegen vijf uur erger geworden en had hij om Corrie geroepen met eene zachte, aandoenlijk weeke stem. Onmiddellijk had Tjisai Ah Hing uitgezonden om zijn meester te zoeken en geen half uur later had Blouns kalm zijn moe hoofd neergelegd, zeker dat in zijn laatsten doodstrijd een vriendenblik op hem zou rusten, eene vriendenhand daarna zijne oogen sluiten zou. En nu, terwijl de stervende Corrie's hand in de zijne geklemd hield, stonden allen zwijgend en geroerd tot tranen om die doodsponde. Alles was geopend om den stervende zooveel mogelijk lucht te verschaffen, maar geen enkel koel zuchtje drong naar binnen, de gansche omgeving weerkaatste slechts lauwe hitte, men ademde niets dan eene vochtige drukkende warmte. Overal heerschte eene beklemmende akelige stilte en niet 't minste was zij waarneembaar in de ziekenkamer waar onzichtbaar, maar niettemin zeker de doodsengel rondwaarde. Onwillekeurig voer Corrie en de beide meisjes eene siddering door de leden toen de stervende op hollen toon begon
| |
| |
te spreken, toen hij met de uiterste inspanning zijner reeds bijna vervlogen krachten van zijn vreugdeloos leven gewaagde, van zijne moeder die zeker niet kon gissen dat haar Harry op dit oogenblik stervende was en van Mary voor wie hij zijn jong leven had opgeofferd.
Met zwakke toonlooze stem, van tijd tot tijd ijlend, sprak hij van zijn' hartstocht voor haar, zijn hartstocht dien hij niet had kunnen overwinnen, dien hij integendeel had gekoesterd en gevoed en die hem nu doodde en hem zijn hart breken ging. O! hij wist 't, hij had gezondigd door aan dien hartstocht toe te geven, maar ook, hij had er voor geboet, zwaar, oneindig zwaar. En nu scheen de Almachtige medelijden met hem te hebben, want thans stierf hij, thans werd hij verlost uit zijn nameloos lijden. Allengskens was zijne stem tot een nauw hoorbaar fluisteren teruggezonken, tot een zacht kreunend klagen zoo zonderling gedempt, zoo wegstervend week alsof 't reeds uit de geheimzinnige verlen van daar boven gepreveld werd. Oneindig kalme vrede lag op de bleke trekken van den lijder, trekken, waaruit alle leed, alle smart was geweken. Onweers'aanbaar drong zich dan ook bij Corrie de troostrijke en verzoenende overtuiging op dat hij, die op aarde zooveel had geleden boven gelukkig, zalig worden zou, door daar de vrede te vinden, die hij hier beneden tevergeefs had gezocht.
Iedereen zweeg om de lijdenssponde; slechts nu en dan hoorde men een nokkend geluid als een ternauwernood bedwongen snik en een zacht schreien als een rouwkreet van harten die in weedom samenkrimpen bij de nadering van den onverbiddelijken dood, maar al werd er overigens niets vernomen, al bleef de smart, dit diepe medelijden, deze onuitsprekelijke weemoed
| |
| |
stom, de tranen die daar zachtkens maar onophoudelijk vloeiden over twee gebruinde wangen, de innig meewarige blik van den forschen jongen man die daar als bij 't doodsbed van zijn broeder stond, waren wellicht de meest deelnemende, de welsprekenste lijkrede bij den uitvaart van dezen armen martelaar en zwerveling.
Daar zweefde plotseling iets als een glimlach over 't bleek gelaat en zacht, maar duidelijk vernam Corrie van een paar reeds bloedlooze lippen deze vraag op uiterst weemoedigen toon gedaan: ‘Of daarboven geen scheiding zou zijn?’
Was 't een antwoord, die geheimzinnige bovenaardsche glans die plotseling daar 't gelaat van den lijder bestraalde, of was wellicht onzichtbaar Mary's geest tegenwoordig, werd hij in hare armen gedragen naar't rijk van eeuwige vrede en rust?
Op 't oogenblik dat de laatste der langzaam wegglijdende avondstralen 't aangezicht van den lijder trof, zag men zijne oogappels zich met 't wit naar boven keeren, alsof zij in 't voorhoofd wilden verdwijnen en daarop zachtkens terugzinkende voelde Corrie zijne hand loslaten........... de arme had uitgeleden.......... Zacht, eerbiedig, broederlijk teer bewees onze vriend vervolgens een laatsten dienst aan den doode door hem zijne oogleden te sluiten.
Als uit marmer gehouwen lag de martelaar daar kalm, rustig, glimlachend zelfs, maar een glimlach van vrede en geluk die niet van deze wereld is.
Is een doode altijd iets dat tot nadenken stemt, hoeveel te meer was zulks ook hier 't geval; ver van de bewoonde wereld, ver van iedereen en alles dat hij eens had liefgehad, geëerd en bemind, was daar een
| |
| |
jongeling gestorven te midden van oerwouden, te midden van natuurmenschen. Als men Corrie gevraagd had waarom, zou hij 't waarschijnlijk niet hebben kunnen zeggen, maar toch vond hij iets akeligs in dat sterven van Blouns, in dat sterven op mijlen afstands van de beschaafde wereld en van de vrouw die nicer dan iemand anders gerechtigd is den laatsten blik uit 't brekende oog, den laatsten toon van de verstijvende lippen op te vangen..............van zijne moeder. Dien avond en nacht bleef de stilte die er om 't sterfbed geheerscht had, voortduren, ongestoord, door niets verbroken. En toch sliepen niet allen in 't groote huis. Met beschreide oogen waren de beide meisjes, na wat gegeten te hebben, naar bed gegaan. Ook Corrie had wat gegeten, maar ondanks de smeekbeden van zijn kleintje had hij niet van slapen willen hooren. Moest hij niet waken bij 't lijk van zijn vriend, van zijn broeder? Ja, dezen laatsten dienst moest hij zijn lotgenoot bewijzen, morgen zou hij 't immers niet meer kunnen doen. En Corrie was op blijven zitten met dc handen onder 't hoofd toen de beide meisjes ter ruste waren gegaan. Een half uur slechts, toen had hij de wankelende tafel verlaten waaraan hij bezig was geweest een brief te schrijven en zijne schoenen uittrekkende was hij op zijne sokken naar de kamer geslopen waar de doode lag, om ongestoord een laatsten blik nog op zijn vriend te werpen. En een geruimen tijd had hij daar gestaan in die door de nachtvorstin spookachtig verlichte kamer, stijf starende op 't marmeren gelaat van den doode, alsof hij diep in zijn geheugen wilde prenten, alvorens 't aan de aarde toe te vertrouwen.
Alleen was hij daar geweest in die door de maan
| |
| |
verlichte ruimte waar nog de klanken trilden der door den stervende gesproken woorden, alleen met den doode, alleen met zijne gedachten..................Toen Oh Soei San dien nacht tegen drie uur ontwaakte, en zij Corrie nog niet naast haar vond, was zij opgestaan en hem gaan zoeken. Weldra zag zij hem liggen in zijne longchair, maar zooals zij hem zoovele nachten had verrast gedurende Blouns ziekte, sluimerend met open oogen......................................
Den volgenden morgen had nauwelijks de tong-tong de akelige bedompte stilte verbroken, die hij als 't ware den vorigen avond had opgewekt of onder geleide van een mandoor verdwenen in de oosterafdeeling in 't bijna ondoordringbaar woud zes koelies met bijlen, parangs en tiankols gewapend. Zorgvuldig hakten zij tot op eene bepaalde breedte de slinger- en woekerplanten weg die allerwege den grond bedekten, kapten de groote wortels der boomen en vormden alzoo een tamelijk begaanbaar pad. Voortgaande kwamen zij eindelijk op eene plaats die als 't ware open was en slechts ten deele ingenomen werd door een reusachtigen boom wiens donkergroen loof en reusachtig bladerendak den bezoeker dezer plek als 't ware verlokkend uitnoodigde, plaats te nemen en een wijl te rusten. Met onverschilligen blik zag de Javaan rond en volstrekt niet getroffen door de schoonheid, noch door den stillen, hemelschen vrede die dit plekje, deze eenzame plaats kenmerkte, gaf hij zijnen koelies een wenk, waarop dezen een graf begonnen de delven. Gedurende een half uur werd dat werk voortgezet en verstoorden bijl, tjankol en parangslagen de diepe stilte, de gewijde rust die wellicht van 't begin der schepping af, op deze plek hadden gewoond
| |
| |
Toen verlieten de koelies de plaats, onverschillig als zij gekomen waren, zij hadden immers hun werk verricht. En toen 't daar weer eenzaam was geworden, kwamen apen en badjings (Javasche eekhoorn) weer op de plaats terug van waar zij daar straks door menschen waren verjaagd en dartelden en speelden weer en klauterden en sprongen weer tegen den stam van den woudreus, over zijne wortels en, geleid door de glinsterende stralen der flikkerende zon die schalks zich tusschen 't groene loof verborgen om plotseling met verblindenden glans uit te schieten, op den zandhoop die daar lag naast 't versch gedolven graf..............................
Plotseling spitsten zij hunne ooren, snoven de lucht op en spoedden zich weer weg in den boom, om tusschen zijn dicht loof de handelingen te bespieden van hen die daar langzaam en somber nader kwamen. Voorop liepen tien koelies, onmiddelijk daarachter vier mandoors die 't lijk droegen dat in een tikar (matje) was gewikkeld, daarna volgde Corrie met Oh Soei San en Isa, terwijl de stoet gesloten werd door de zestien andere mandoors. Voorzichtig als wilde men den doode niet in zijne eeuwige rust storen, werd 't lijk in de groeve neergevlijd en begonnen op een wenk van Corrie de koelies 't graf te vullen. Helder scheen de zon op dien morgen, bliksemend schoot zij hare verzengende stralen op 't aardrijk, alles badende in een oceaan van licht, lucht en leven en desniettemin scheen 't Corrie of de geheele wereld, de gansche aarde, eene woeste, doodsche donkere, eenzame wildernis was, toen de eerste aardkluiten kletterend op den tikar vielen en hij langzamerhand geheel onder de zwarte aarde verdween. Huiverend vroeg Corrie zich af of daar een mensch onder den grond was gestopt,
| |
| |
een wezen dat had kunnen denken, gevoelen, lijden. Hij kon 't zich niet begrijpen en dacht dat hij droomde, maar als hij dan om zich heen zag en vooral vóór zich, waar die sombere zwarte kuil hem grijnzend aanstaarde, die kuil, die zich langzaam maar regelma ig vulde, o, dan kon hij niet twijfelen, dan wist, dan voelde hij dat hij daar iemand had begraven die zijn lotgenoot, collega, neen, hooger, meer dan dat, zijn broeder was geweest...............................
Weldra waren de koelies met hun werk gereed en na nog een paar groote steenen op 't graf gewenteld te hebben om 't tegen de wilde varkens te beveiligen, gaf Corrie hen een teeken en verlieten allen de plek die nu gewijde aarde geworden was, allen, ook Isa en Oh Soei San. Gansch alleen bleef onze vriend achter, als den vorigen nacht: alleen met den doode, alleen met zijne gedachten. Als een paar uur tevoren werd 't doodstil op die plek en kwamen langzamerhand de badjings en apen weer te voorschijn en dartelden en speelden en klauterden en sprongen weer, onbewust dat het wezen hetwelk daar onbewegelijk als eene rots met gebogen hoofd op dien versch gevulden grafkuil stond te staren, een mensch was, een mensch voor wien zij altijd gingen loepen Van dit mensch hadden zij echter nooit iets te vreezen en wel 't allerminst nu. Waaraan dacht Corrie? Wie zal dat zeggen? Zeker is't dat het geen kleinigheden waren die zijn geest in beslag namen, geen nietige alledaagsche dingen die zijn duizelend brein bezig hielden.
Toen hij zich echter plotseling omkeerde en door die onverwachte beweging én apen én badjings op de vlucht joeg, stond zijn gelaat koud en strak en was er niets op te lezen dan een stout: voorwaarts. Ja,
| |
| |
een voorwaarts tot den dood toe, lag te lezen in die trekken, koud en strak als marmer. 't Was of hij den dood wilde tarten om ook hem te doen vallen, om ook hem weg te nemen. Met krachtige vaste stappen verwijderde Corrie zich in de richting van de estate, zonder om te zien. Daar bereikte hij echter de grens van de open plek en juist zou hij in 't oerwoud verdwijnen, toen hij zich omkeerde en in de richting van 't graf een ‘goodnight’ mompelde, dat op den adem van den wind verder werd gedragen.
|
|