| |
| |
| |
| |
IX. De vloed.
Nog verloren in het als 't ware, electrische licht dat daar straalde uit de oogen van zijn kleintje werd Corrie plotseling gewekt uit zijne bewondering door een lichten schok. Gelukkig dat de sloep geen snelle vaart had, want 't roer omgooiende, bemerkte onze vriend dat men op een boomstam gestooten was Om in 't vervolg dergelijke botsingen te voorkomen, plaatste hij een Javaan ep den uitkijk om hem te waarschuwen voor de hinderpalen, die nu met de eb droog kwamen. Slechts langzaam en met de grootste inspanning kon men nog voort komen; soms zelfs moest men, als de boot eene droge plek raakte, boomen en in de toenemende duisternis werd 't steeds moeielijker die te ontwijken. Eindelijk zat de sloep voor goed vast. Vóór haar was de rivier geheel droog geloopen en vertoonde zich aan hare bemanning in 't half duister dat er heerschte als één grooten modderpoel van een akelig uitziende grijsachtige kleur. Daar Corrie zijn kleintje dien weg niet in den donker wilde laten gaan,
| |
| |
zond hij vijl roeiers naar de estate om flambouwen te halen, met streng bevel zich door niets of niemand op te laten houden, maar onmiddellijk weer te keeren. Met belangstelling zag onze vriend hoe de uitgezondenen over boord klauterden en tot even over hunne knieën in 't slijk wegzonken. Zoolang 't hem mogelijk was bleef hij ze met de oogen volgen Dan eens gingen ze tot den buik, dan weer tot hunne kuiten in de modder. Weldra waren zij echter in 't duister opgelost en bereikte alleen nog maar hun geschreeuw 't luisterend oor der achterblijvenden. Elke seconde echter werd ook dat zwakker en alras bevonden onze vrienden zich nu alleen in de wildernis. Zorgvuldig laadde Corrie vervolgens zijn geweer, daar hij niet wist wat er zou kunnen voorvallen. Als om bij hem bescherming te zoeken had Oh Soei San, toen 't geheel en al duister was geworden, zijne hand gegrepen en was dichter bij hem gekropen. 't Arme kind leed, evenals Corrie en de drie achtergebleven Javanen verschrikkelijk onder de beten der muskieten, die bij zwermen op hen indrongen toen de nacht geheel gevallen was Hier toch waren de bloed dorstige insecten in hun element en hier in 't ongerepte woud was van bescherming geen sprake. Het was tevergeefs dat Corrie, op gevaar af van alles in brand te steken, in de boot een smeulend vuur liet maken om de bijna onzichtbare vijanden door rook te verdrijven; de venijnige dieren drongen met duizenden en nog eens duizenden door en weldra waren 't gelaat de hals en de handen der ongelukkigen met bulten overdekt, welker onaangenaam en lastig gejeuk hen de huid bijna deed openrijten. En steeds duurde de aanval voort, steeds rukten nieuwe drommen aan en vervolgden 't helsche
| |
| |
werk hunner voorgangers. O, 't telkens vernieuwde steken, 't onafgebroken gonzen werd. bijna onverdragelijk. Ja, toen begreep en geloofde Corrie ten volle 't verhaal dat hem eens door een kapitein der infanterie in Deli was gedaan, die hem vertelde dat, toen hij op een nacht eens met eene afdeeling soldaten in 't bosch, ook ergens in Borneo, had moeten kampeeren, hij den volgenden morgen vier zijner manschappen gemist had, die de muskietenbeten en 't onophoudelijk gonzen niet langer hadden kunnen verdragen, maar zich in een naburigen stroom verdronken hadden.
En dat voor velen in ons heerlijk Insulinde de muskieten de grondoorzaak van beginnende zucht naar sterken drank zijn, was Corrie nu ook duidelijk
Een uur was 't nu geleden dat de Javanen waren vertrokken en Corrie dacht dat ze ongeveer twee uur zouden wegblijven. Als ze dus geen ongeluk gekregen hadden, zouden ze over een uur terug kunnen zijn. Één uur ja, maar in den toestand waarin Corrie en de zijnen zich bevonden groeide dat ééne uur aan tot een jaar, eene eeuw. Half bewusteloos ruste de Japansche tegen zijn schouder. Allerlei geheimzinnige geluiden en vreemde tonen drongen van uit 't woud tot onzen vriend door. Maar flauwer, steeds flauwer, steeds meer overstemd door 't gonzen der muskieten, dat ten laatste den boventoon behield. Alles, de geheele wereld scheen vervuld te zijn met die verschrikkelijke muziek en niemand, niemand kwam opdagen. Op de voorplecht deden zich de drie Javanen bij 't schijnsel van 't vuur, als schimmen aan Corrie's brandend oog voor. Maar tenlaatste wist ook hij niet meer waar hij was, zijn gelaat en handen waren vreeselijk opgezet en gloeiden alsof bij voor een
| |
| |
heet vuur stond en niettemin was 't koud, d.w.z. niet die frissche droge koude die men in Europa kent, die de spieren staalt en den eetlust opwekt, neen, 't was eene vochtige klamme koude die alles aan 't lichaam deed verstijven en verkleumen en wier aanraking als die van een doode was. Vreemd, door en door koud was Corrie en niettemin gloeide zijn gelaat, brandden zijne oogen en verdroogden zijne lippen. Om zich wat te verkoelen, klemde hij krampachtig den loop van zijn geweer tegen zijn brandend voorhoofd, wat voor een oogenblik verademing gaf. Maar toch niet veel. Daar schoot hem plotseling een helsch denkbeeld door zijn brein. 't Geweer was geladen, ééne onwillekeurige beweging en geen muskiet der wereld zou hem meer kunnen pijnigen. Ook Oh Soei San zou hem danken als hij een einde maakte aan hare onlijdbare pijnen, aan dat verbijsterend gegons. Onmiddelijk echter trad zijne moeder voor zijne verhitte verbeelding op Met hare trouwe liefderijke oogen, hem verwijtend aanziende berispte zij hem met zachte stem. Vol afschuw wierp hij zijn geweer weg. In dat oogenblik verachtte hij zich zelf. Allah! waar was dan toch zijne geestkracht gebleven, waar zijn moed?
Nog steeds lag de Japansche bewusteloos tegen zijn schouder, op de voorplecht was alles stil geworden en ook 't vuur smeulde nog slechts zwak. Verstijfd en uitgeput van koude en vermoeienis poogde Corrie zijne beenen uit te strekken, een paar manden die vóór hem waren gestapeld verhinderden die beweging echter. Opstaan wilde hij niet, daar Oh Soei San dan zonder steun zou zijn geweest. Waarachtig, hij wist niet meer waar zijne ruggenstreng eindigde en 't bankje, waarop
| |
| |
hij aan één stuk had gezeten van vóór zonsopgang, begon. En nog steeds werd 't nachtelijk concert in 't bosch door geen menschemstem verbroken, nog steeds werd de diepe duisternis door geen fakkellicht verstoord, nog steeds daagde er niemand op en nog steeds ook hield de aanval der muskieten aan. Met ontstoken gelaat en handen zijn Tjisai steunende en acht gevende op 't minste geluid zat Corrie daar en wachtte, wachtte... En weet ge wat dat eenvoudige woordje zeggen wil, wat het is lezer! te wachten zooals Corrie het deed? Neen, ge weet 't niet, ge kunt 't niet weten en God beware u er voor dat ge 't ooit ondervinden zult. Daar zat hij, doof door 't bedwelmend gonzen, gevoelloos door de ontelbare beten der muskieten, in de diepste duisternis in een uitgestrekten modderpoel, in de linkerhand 't geladen geweer, de rechter geslagen om 't wezen dat hij 't liefste had op aarde, dat hij beminde meer dan zijn leven, meer dan zijne ziel, te wachten...... Was 't wonder dat hij allengskens in een toestand geraakte, waarin hij niets meer voelde, niets meer zag en niet meer denken kon? Met kracht en macht poogde hij zich daartegen te verzette, moest hij niet waken over haar die daar bewusteloos, wellicht reeds dood in zijn arm lag? Maar zijn worstelen was te vergeefs. Hij poogde te redeneeren, 't ging niet, hij poogde te tellen en te berekenen, hoe lang hij reeds in de boot was geweest, hoe lang hij er nog in zou moeten blijven, ook dat mislukte, hij poogde te denken aan zijne moeder, aan Holland, aan de zee, ha! de zee! hoor! was dat de branding niet, was dat de zoet verleidende stem niet der golfjes, dat geluid dat hem immer zoo had aangetrokken, dat hem zelfs in zijne droomen soms
| |
| |
vervolgde? O! nu verstond hij dat eeuwige geruisch, dat geheimzinnig prevelen, nu wist hij wat de golven elkander influisterden. wat voor een lied 't was dat zij zongen van 't eene einde der aarde tot 't andere, maar nu ook kon hij niet langer leven blijven, nu hij 't geheim der watervlakte had ontdekt, nu, nu hij zelf een golf geworden was, mocht hij zich niet langer stilhouden. Ook hij moest in 't vervolg zingen en prevelen, ruischen en fluisteren 't lied der golven, het lied der eeuwige schoonheid en liefde.... En terwijl Corrie nog slechts onbestemd een gonzend geluid hoorde dat nu eens af dan weder toenam, ontviel 't geweer zijne hand en zakte hij flauw zuchtend neder op 't gevoellooze lichaam zijner Tjisai.
Hoe lang had hij in dien toestand verkeerd, hoe lang had hij zoo gelegen? Hij zou 't niet kunnen zeggen. Door een helsch geschreeuw en geratel ontwaakte hij echter uit zijne verdooving. Zich oprichtende vlijde hij Oh Soei San zachtkens neer en zijn wapen grijpende, onderzocht hij 't. Hij wist toch niet wat 't wezen kon en om op verdediging voorbereid te zijn, riep hij ook zijn drie Javanen toe, uit te kijken. En steeds kwam 't geluid nader en werd 't beter te onderscheiden. Daar ook werd plotseling de duisternis door een rosachtig schijnsel verbroken en om den hoek kwamen een aantal naakte bruine gestalten te voorschijn die ieder eene brandende toorts in de hand hielden, 't Was een tooverachtig, hoogst fantastisch gezicht die wezens, in 't licht hunner flambouwen al springende, glijdende en door de modder wadende de boot te zien naderen. Nog echter wist Corrie niet wie 't waren: vrienden of vijanden, menschen of apen Gelukkig behoefde hij niet lang te twijfelen Zoodra de Javanen in de boot den
| |
| |
gillenden troep hadden gezien, begonnen ook zij te tieren en leven te maken. Uit hunne juichtonen leidde Corrie af dat het de zoo vurig verbeidde verlossers waren. En werkelijk, zoo was het. Weldra hadden zij de sloep bereikt en baadde deze in een stroom rood en flikkerend licht. Daar trad de mandoor naar voren, teneinde Corrie zijne bevelen te vragen. Hoe goed de man echter ook zijn gevoelens en gedachten immer als elk Javaan wist te verbergen onder een masker van ijskoud flegma, van de grootste onverschilligheid, was hij daartoe niet in staat toen hij zijn toean zag. Onwillekeurig ontsnapte hem een: ‘Astagah perlah!’ (God verhoede) onmiddellijk gevolgd door een: ‘minta ampon toean!’ (vraag vergeving mijnheer!). Wel moet Corrie er ontoonbaar hebben uitgezien dat een Javaan zoo zijne bedachtzaamheid verloor. Over de kwestie den tocht al of niet te ondernemen, dacht onze vriend geen oogenblik na. Wat, zou hij zijn kleintje en zichzelf nog langer blootstellen aan die bloeddorstige muskieten, wreeder dan tijgers, venijniger dan de oelar belang? (de bonte slang) Neen, vooruit, vooruit! Alles, zelfs een tocht door modder, over steenen en boomstammen was beter dan dat langzame pijnigen, dat levend sterven. Ongemerkt was ook Tjisai weder bijgekomen. Ook zij zag er verschrikkelijk uit, daarenboven was ze ijskoud. Kassian, wat had dat arme kind geleden! Om haar den tocht door 't slijk te besparen, gaf Corrie een paar koelies last de jonge dame te dragen. Beslist weigerde zij zulks echter, toen twee Javanen haar op wilden pakken. Daar onze vriend vond dat 't geen tijd was om te redeneeren, gaf hij den koelies een wenk en werd de Japansche tegen wil en dank opgenomen. Nu gooide Corrie zijn geweer over den
| |
| |
schouder en eene toorts grijpende, Klom ook hij over boord. Tot aan zijne knieën zakte hij in de grauwe modder weg. Een gevoel van walging bekroop hem, maar hij verzette er zich tegen en toen de boot goed vastgelegd was, gaf hij 't sein tot den aftocht.
Slechts langzaam ging men vooruit. De stoet werd geopend door vijf Javanen, daarop volgde Corrie, en achter hem kwam zijn kleintje die gedragen werd door twee koelies. De overigen vormden de achterhoede. Geen oogenblik in zijn volgend leven vergat onze vriend den aanblik van dezen fantastischen stoet. Beschenen door 't walmend licht der damar-(hars) fakkels, had Corrie en zijne koelies meer weg van een troep duivels, die onder een krijschend gillen een slachtoffer met zich voerden, dan van menschen. Met den vinger aan den trekker van zijn goed geweer gaf hij zijnen oogen flink den kost. Men kon toch nooit we' en: immer moet men in de oerwouden op zijne hoede zijn. Voor Corrie was 't dus hoogst vermoeiend. Behalve toch dat hij om zich heen moest zien. moest hij er ook op letten waar hij zijne voeten zette. Nu eens bereikten slijk en modder slechts de knieën, dan weer zakte men er in weg tot aan den buik, soms zelfs tot aan de borst In 't laatste geval kon men niet verder. 't Was dan of men dieper, steeds dieper door 't slijk werd ingezogen, of er iemand aan de beenen hing en of er van uitkomen geen sprake meer was. Benauwder oogenblikken dan die had Corrie vroeger nooit beleefd. Steeds moest men dan ook de hulp der anderen inroepen, als er een achterbleef om hem te bewaren voor een afgrijselijk langzamen, maar niettemin zekeren dood. Ook Oh Soei San was alles behalve op haar gemak: zenuwachtig klemde zij zich
| |
| |
vast aan hare dragers en telkens smeekte zij om hulp als Corrie wat dieper wegzonk, of als de koelies die haar droegen, struikelden en dreigden te vallen.
Plotseling doorkruiste een vreeselijk denkbeeld Corrie's brein: de vloed, God, 't water! 't Moest toch reeds laat zijn Hoe laat ongeveer wist Corrie niet. Maar 't was bij twaalf uur, reeds toch werd de grond vochtig en nog op geen stukken na was men thuis. Allah! zou men dan gedoemd zijn een graf in de Suan-Lamba rivier te vinden, te verdrinken in de haven, in 't gezicht van 't reddende land? Dat zou toch al te erg zijn, maar vochtiger, steeds vochtiger werd de grond. Voort dus, voort, als men gered wilde worden! Bedaard trachtte Corrie 't den Javanen aan hun verstand te brengen. Angstig zagen de arme kerels om toen zij hoorden welk een gevaar zij liepen. Gelukkig gaven zij den moed niet op, noch maakten ze noodeloos misbaar. Alleen versnelden zij hun stap. Dat was zooals Corrie 't wenschte. In woeste vaart ging 't nu verder over eenen onbeschrijfelijken warboel van gevallen boomen verrot hout, takken, bladeren en allerlei overblijfselen van den laatsten storm. Modder en slijk spatten de vluchtelingen om de ooren en vulden hen mond en oogen. Maar daar letten zij niet op, voorwaarts, steeds voorwaarts!
Nu ook werd er niet meer angstig gezien waar de voeten werden neergezet. Met geweld rukte men ze er uit, als ze te diep in den modderpoel wegzonken en had men daar zelf geen kracht genoeg toe, dan verleenden de anderen hulp en brachten dengeen die beklemd zat en langzaam ingezogen werd, weer op 't rechte pad. Reeds lang had Corrie zijne schoenen en sokken verloren en strompelde hij met bebloede en verwonde voeten
| |
| |
verder. Bij elken stap dien hij deed, leed hij ontzettend. Als er niet spoedig een einde aan die worsteling, dien wanhopigen strijd om 't leven zou komen, zou hij 't op moeten geven daar hem langzamerhand de kracht ging ontbreken om voort te gaan. En reeds bereikte een geluid zijn oor dat hij maar al te wel herkende. O, in dien machtigen toon, in dat ontzettende geruisch dat hoe langer hoe beter waar te nemen was, kon hij zich niet vergissen. Hoe menigmaal had hij dien aanstormenden watermuur niet bewonderd in zijne woeste grootschheid, in zijne woedende, alles vernielende snelheid en nu, nu zouden ook zij door hem vernield, bedolven en medegevoerd worden, nu zouden ook zij tot zijne prooi behooren. En steeds meer naderde hij, de onverbiddelijke, de wreede.......................Niemand was 't meer een geheim, iedereen, zelfs Oh Soei San wist wat haar dreigde. Sneller, steeds sneller stormde men voorwaarts, maar steeds werd 't loopen moeilijker de hinderpalen menigvuldiger en grooter. Daar, daar ginds waar dat lichtje flikkerde, was de pier waar in groote troepen de andere koelies en Isa den vreeselijken strijd gade stonden te slaan. Angstig riepen zij den vluchtelingen toe zich te haasten, wat tamelijk overbodig was Zwijgend, maar met den doodsangst op 't akelig vertrokken gelaat vluchtte men voor den steeds meer naderenden vijand Met groote oogen zat Tjisai naar dien aanstormenden watermuur te kijken Begreep ze 't gevaar niet, of was 't arme kind door schrik verbijsterd? Corrie was van plaats verwisseld en achter haar gaan loopen daar hij zeer goed begreep dat, wanneer 't noodlottige oogenblik daar zou zijn, de koelies haar zouden laten vallen en 't zijn zou: ‘Ieder voor zich
| |
| |
en God voor ons allen!’ Nog vijf minuten en men zou gered zijn, maar slechts nog twee minuten en de stroom zou allen in zijne doodelijke omarming opnemen en verstikken. Daar hoorde Corrie plotseling achter zich een gil zooals alleen kan ontsnappen aan hem, die den dood voor oogen heeft. Zich omkeerende, zag hij één zijner koelies wegzinken, maar tegelijk vulde een geluid, een ruischen en bruischen, zooals hij nog nimmer gehoord had zijne ooren, oogen, neus en mond, werden zijne beenen met woest geweld onder zijn afgetobt lichaam weggeslagen en door 't aanstormende water aangegrepen, werd hij een eind medegesleurd. Toen hij boven kwam, was hij half gestikt en snakte hij naar adem. Reeds was de watermuur uit 't gezicht verdwenen en was de stroom alleen nog maar vreeselijk onrustig. Slechts met zijn rechterhand was Corrie in staat zich boven te houden, daar hij met de andere iets kramp achtigs vastgegrepen had. Wat 't met mogelijkheid zijn kon wist hij niet. Plotseling dacht hij aan zijne Tjisai, waar zou ze zijn, zou zijn arm kleintje er het leven hebben afgebracht? Eenklaps begon hetgeen hij vasthield, pogingen te doen om naar boven te komen; verbaasd liet Corrie los en weldra zag hij tot zijne groote verwondering een zwartgelokt hoofdje dicht bij hem opduiken. 't Was Oh Soei San die hij onwillekeurig had gegrepen toen hij door 't water was bedolven geworden en die hem nu zoo kalm mogelijk voorstelde samen naar wal te zwemmen; zoo heel ver kon zulks niet zijn, meende 't lieve kind. Ze had echter goed praten, zij scheen hier in haar element te zijn, maar Corrie was alles behalve op zijn gemak; want ofschoon hij zich wel eenige seconden boven water kon houden,
| |
| |
een zwemtnersbaas was hij niet. Juist poogde hij zijne gezellin dat uit te leggen, toen hij voelde dat hij begon te zinken. Er ook iets anders nu uit te brengen dan: ‘Tolong, tolong!’ (Help, help) was hem niet mogelijk. Gelukkig, zijne redster was nabij. Zonder eenigen omslag pakte zij hem bij zijn arm en zeide hem haar vast te houden, zij zou wel voor beiden zwemmen Toen begreep Corrie nog al 't edelmoedige van hare daad niet. Eerst veel later zag hij in, wat een soesah zijn moedig kleintje gedurende eenige oogenblikken met hem moet gehad hebben Gelukkig werd zij spoedig geholpen. Zoodra toch de watermassa de pier gepasseerd was en de koelies gezien hadden hoe hun toean en zijne volgelingen door den vloed waren opgenomen geworden, hadden zij op Isa's bevel de lichte prauw gestreken en waren naar Corrie en de ‘Missie’ gaan zoeken, hetgeen zij niet lang behoefden te doen. Afgaande toch op 't gerucht dat Oh Soei San door haar zwemmen maakte, hadden zij 't ranke vaartuigje die richting uitgestuurd en weldra de voldoening de drenkelingen aan te treffen. Onder luid gejubel werden beiden aan boord geheschen en den steven naar de pier gewend. Corrie voelde zich ellendig, daar hij eene ontzettende massa soengeiwater binnengekregen had. Zijne Tjisai voelde zich echter senang (lekker). Het bad had haar opgefrischt, verklaarde zij lachend, toen zij kletsnat naast haren Hakakeï in de boot zat.
Weldra was men nu op vasten grond Een luid ‘hoerah’ ging onder de verzamelde koelies op, toen zij Corrie en zijn vrouwtje weer in hun midden zagen. Van blijdschap schreiend viel Isa hare meesteres in de armen en zoende haar hartstochtelijk. Corrie informeerde intusschen
| |
| |
naar de koelies die met hem door den vloed waren overvallen geworden. Allen hadden echter zwem mend de estate bereikt, allen melden zich present op één na.......... de Javaan die, even voordat Corrie door den stroom was medegesleept, zoo angstig gegild had met den doodsangst op 't gelaat was niet aanwezig, Waar was hij, was hij omgekomen en zoo ja, op welke wijze? Verdronken was hij niet daar Corrie hem had zien verdwijnen, voordat de vloed hem had bereikt. Onmiddellijk gaf hij dus last de prauw weer te bemannen en den Javaan te gaan zoeken. Intusschen spoedde hij zich met de beide meisjes naar huis om zich te mandiën en uit te kleeden. Plotseling stond hij stil en zich tot Isa wendende, vroeg hij haar naar Blouns. Tot zijn schrik hoorde hij dat 't met den ongelukkigen jongeling weer minder goed was. Den vorigen dag had hij voor de tweede maal eene aanval gehad van de kwaal, die Corrie eens had bijgewoond. Ofschoon 't dezen keer niet zoo hevig was geweest en zoo lang had geduurd, was hij er toch nog niet van hersteld. Nog niets had hij gegeten maar steeds had hij willen drinken en tusschenbeide was hij geheel weg en ijlde hij.
Dit ongelukkig nieuws hoorende, versnelde Corrie zijne schreden. Weldra had hij 't huis bereikt en wilde hij naar Blouns' kamer stormen. Oh Soei San hield hem echter tegen en raadde hem zich eerst te gaan mandiën. Zoo als hij er nu uitzag zou zelfs een gezonde van hem schrikken. En waarachtig, verschrikkelijk zag Corrie er uit: gelaat en handen waren opgezet en gezwollen door de muskietensteken, groote roode puisten hadden ze hem gebeten waarvan hij er sommigen had opengekrabd die natuurlijk waren gaan bloeden,
| |
| |
talrijke zwarte bloedsporen spraken van den wanhopigen strijd, dien hij met deze kleine kwaadaardige duivels had gevoerd, daarenboven was hij bijna onkenbaar door modder en slijk, hing zijn pakéan hem aan flarden aan 't lijf en liep hij op zijne bloote voeten, die overdekt waren met een mengsel van bladeren, slijk en dik geronnen bloed, dat wonden verborg die bij de minste aanraking weer begonnen te bloeden. Ook Oh Soei San echter was door de muskieten niet gespaard: even als Corrie waren haar bloedige puisten gebeten die haar lief blank gelaat en fijne zachte handjes geheel overdekten; doordat zij echter in de bedding der soengei was gedragen geworden, hadden modder en slijk haar gespaard op een enkel spatje na, dat haar gedurende de laatste wanhopige oogenblikken om de ooren was gespat.
Op Isa's raad wreef Oh Soei San de gezwollen deelen flink met minjak klappa in, een geneesmiddel dat ook Corrie aanwendde toen hij na een half uur uit de mandiekamer te voorschijn kwam, helder en schoon maar overdekt met groote en kleine wonden. Ternauwernood was hij in staat te loopen, zoodat hij dien avond toen hij eenmaal in zijne longchair lag, niet meer opstond dan om na gegeten te hebben, naar bed te gaan. Met een gerust hart opende Isa dien avond 't laatst aanwezige blikje sardines. Van Sandakan toch had hare meesteres overvloed van levensmiddelen medegebracht. Morgen zou men dus weer voorraad van alles hebben en vroolijk klapte de Javaansche in hare handen toen Tjisai haar al de delicatessen beschreef, die in de groote boot waren achtergebleven. Ondanks de pijnen die de open wonden aan Corrie veroorzaakten, at hij toch met
| |
| |
smaak zijne droge nassie en een paar sardines om daarna als een herstellende zieke aan den arm van zijne trouwe Tjisai naar hunne slaapkamer te wankelen. Vooraf zond hij echter Isa naar Blouns om te zien of deze wellicht 't een of ander noodig had Kalm lag de kranke echter te sluimeren en gerust begaven de anderen zich ook naar hunne legersteden, om door een kalmen slaap de veerkracht in de gemartelde en afgetobde lichamen weer te herstellen. Weldra scheen alles stil en in diepe rust te zijn in 't groote huis. Zulks scheen echter maar zoo, want terwijl daar in de eene kamer een zieke in ijlende koortsen om zijne Mary riep, in eene andere een jong meisje een paar stille tranen wijdde aan de nagedachtenis van een onvergetelijken afgestorvene, had men in een derde vertrek 't zoete geheimzinnige geruisen der lichte zachte vleugelslagen van den engel der liefde en dankbaarheid kunnen waarnemen, een melodieus klapwieken, zich openbarende in een langen teedcren kus, in eene omhelzing die meer uitdrukte dan de zoet gefluisterde woorden, in een blik die niet te beschrijven is, maar waarin zij, voor wie hij bestemd was, eene dankbetuiging, eene eed van eeuwige liefde, van toewijding las tot over graf en dood............
Onzichtbaar voor sterfelijke oogen zweefden de drie engelen, die der liefde, der wanhoop en der berusting, een wijl op licht harmonisch ruischenden vleugelslag om 't groote huis, het badende in een wonderlijk zachten, witten glans, die rein als 't ongeboren licht in breede stralen afstroomde van hunne meer dan sneeuwwitte vleugelen.........................................
|
|