| |
| |
| |
| |
VIII. Een plezierreisje.
Angstig had Tjisai zich tegen Corrie aangedrukt, als zocht zij bij hem bescherming en geen wonder: versch lag nog in hare herinnering de storm en donderbui die kort geleden zoo'n ontzettende verwoesting op Suan Lamba estate had aangericht; en was ze toen bang geweest, als hen nu zoo'n orkaan overvallen moest, nu, daar ze zoo juist in 't ruime sop gestoken waren, Allah! dan was 't zeker met haar, met Corrie, met alle koelies gedaan. Reeds zag 't arme kind in hare verbeelding de woeste golven brullend en kokend in 't bootje binnendringen, 't omver werpen en zich luid jubelend meester maken van de lichamen der vermetelen die 't gewaagd hadden hen in zoo'n notedop te trotseeren.......... Duidelijk las Corrie angst en verschrikking op 't gelaat van zijn vrouwtje en zacht een harer handjes grijpende, begon hij haar gerust te stellen, dat echter niet gemakkelijk ging. Tenlaatste gelukte 't hem echter, vooral toen de donderslagen zich niet herhaal- | |
| |
den, ofschoon de lucht donkerder, steeds donkerder werd. Ook verdween langzamerhand de zon en terwijl de wind begon op te steken, werd ook de zee iet of wat onrustiger, zoodat Corrie eenige moeite had om 't roer in de goede richting te houden. Aan Oh Soei San was 't dan ook opgedragen de kip te snijden die met de nog overgebleven beschuit en dranken ‘the tiffin’ voor dien middag uitmaakte. Onder scherts en gelach werd den vogel alle eer bewezen en nadat Corrie en zijne Tjisai zich er aan hadden verzadigd, met al hetgeen er overgebleven was den roeiers gegeven, die 't weldra in hunne magen deden verdwijnen Intusschen begon de regen, die reeds lang gedreigd had, met groote zware droppels te vallen. Bekommerd zag Oh Soei San naar haar sierlijk, fonkelnieuw pakéan dat zij dien dag voor 't eerst had aangetrokken en dat weldra door den regen geheel bedorven zou zijn, daar de pajong (paraplui-zonnescherm) die zij medegenomen had, niets gaf bij buien zooals er in de laatste dagen gevallen waren. Op
raad van Corrie deed ze die werkelijk mooie zaken dan ook af, om ze een plaatsje in zijn koffertje te geven en weldra zat ze weder naast hem slechts in een sarong gehuld. Alle zaken die geen water velen konden, werden vervolgens zorgvuldig met atap bedekt, ook de berri-berri lijder was er geheel onder verdwenen. Allengs werden wind en regen nu heviger en begon de betrekkelijk kleine boot woest heen en weer te slingeren. Slechts langzaam kwam men, ondanks de inspanning der roeiers, dan ook vooruit. Ja, meermalen meende Corrie op te merken dat de sloep stationnair bleef, soms zelfs dat ze terugging. Zooveel 't hem mogelijk was, had hij voorzorgen genomen. Zij, die niet roeiden, moesten
| |
| |
aan den boeg met lange staken gewapend, voor uitkijk fungeeren en onmiddelijk waarschuwen als zij iets verdachts zagen. En steeds meer stak de wind op en steeds heviger viel de regen en steeds woedender brulden de kokende golven en steeds meer moeite moest Corrie aanwenden om het meesterschap over zijn roer te behouden. 't Zou echter nog erger worden: een dichte ijzig koude mist begon langzamerhand te vallen om weldra alles in zijn vochtigen ondoordringbaren sluier te hullen. Alles werd door dien nevel voor 't oog verborgen en zelfs verdwenen de achterste vier roeiers er in. Reeds sinds lang wist Corrie niet meer waar hij was en of de boot voor- of achteruit ging. Krampachtig klemde Oh Soei San zich aan hem vast, 't arme kind was evenals hij doornat en bibberde van koude. Telkens liet zij een angstigen gil hooren, als 't vaartuigje onder den invloed van eene golf die met een geweldig lawaai op hen instormde, aan den een of anderen kant zwaar overhelde. Eensklaps hoorde Corrie eene stem boven den storm uitschreeuwen: ‘Djaga toean, Djaga, kanan lakas, lakas!’ (Pas op mijnheer, pas op, rechts spoedig, spoedig!) Zoo snel hij kon, gooide onze vriend 't roer om en toen hij vervolgens opzag om zich rekenschap te geven van hetgeen er gebeurde, voer de boot met de snelheid van een exprestrein schurend langs een groot zwart voorwerp In minder dan geen tijd was 't aan zijn oog onttrokken, zoodat hij niet met zekerheid kon zeggen wat 't geweest was, hij meende echter een rotsblok in de gedaante te hebben herkend. Gelukkig had 't vaartuig goed naar 't roer geluisterd. Met ijzing dacht Corrie aan 't tooneel dat hier zou zijn afgespeeld, als de Javanen eens minder waakzaam waren geweest en zij in botsing met 't rots- | |
| |
blok waren gekomen. Met de ijzingwekkend snelle vaart die zij hadden, zou er geen splinter van de boot heel zijn gebleven, terwijl hare bemanning onherroepelijk verloren zou geweest zijn. Ook Oh Soei San scheen 't gevaar waarin
zij had verkeerd te begrijpen: toen zij 't schuren langs 't vaartuig hoorde was de kreet: ‘Allah tobat!’ (Groote God) haren bleek bestorven lippen ontvloden. In de verste verte kon Corrie niet berekenen welke koers de storm hem had uitgeslagen, hartelijk verlangde hij dan ook naar 't tijdstip dat de wegtrekkende nevel hem vergunnen zou eens poolshoogte te nemen. Gelukkig hield de boot zich goed, wel werd zij hevig geslingerd en kreeg zij tusschenbeide een zeetje over; maar dat was alles, was 't laatste 't geval, dan weerden de daarvoor bestemde Javanen zich dapper en hadden met een paar leege klappadoppen en een blikje waarin sardines waren geweest, de boot weldra van 't overtollige water bevrijd.
Na een paar uur klaarde 't weer eindelijk een beetje op: zachtjes aan werd de regen minder en ook de wind loeide en gierde nog slechts bij tusschenpoozen De mist echter bleef nog lang hangen, terwijl ook de golven nog immer even hoog gingen. Maar aan alles komt een einde, ook aan de ergste onzekerheid en den zwaarsten mist. Zoo ook hier; met een zucht van verlichting zag Corrie hem eindelijk optrekken en den horizon vrijlaten. Maar hoe hij ook tuurde, nergens was er land in 't gezicht, niets ontmoette zijn oog dan lucht en water. Waar was hij toch, waar was de boot door den storm heengedreven? Te vergeefs zocht hij een antwoord op die vragen, te vergeefs ondervroeg hij een paar zeevogels die krijschend om 't vaartuig heenvlogen
| |
| |
terwijl zij onheilspellend met hunne vleugels klepten en met hunne scherpe oogen als bespiedden zij eene prooi, Corrie en zijne Tjisai aanzagen. Alles behalve op haar gemak zat deze laatste te rillen en te klappertanden ondanks een flanellen jas die Corrie haar had omgedaan. Om haar, zich zelf en de Javanen, die ook druipnat waren en wier naakte bruine lichamen glommen alsof zij in de olie waren gezet, een weinig te verwarmen en wat moed in te gieten, trok Corrie een paar flesschen wijn open en bood Oh Soei San eene daarvan aan. Aarzelend sloeg zij den verwarmenden drank naar binnen, in tegenstelling met de roeiers die er volstrekt niets inzagen om 't gebod van hun grooten profeet te overtreden en van den drank genoten met gezichten die straalden van zaligheid. Aldus gesterkt vielen zij weder dapper aan 't roeien, terwijl ook langzamerhand een coquet blosje Tjisai's bleeke wangen begon te kleuren en hare oogen schitterden van een inwendig vuur. Steeds echter was de baai nog onrustig en ging de boot slechts langzaam voorwaarts. Soms werd zij zelfs nog door de hol staande golven die woest tegen haar inliepen, onverwachts in de hoogte getild, zoodat de Javanen dan met hunne riemen in de ijle lucht sloegen, in plaats van in 't zilte nat.
Dat alles zou echter niets en den storm reeds vergeten zijn met al zijne naweeën, indien Corrie slechts geweten had waar hij ergens was. Welke kant moest hij uitsturen, moest hij voor of achterwaarts, links of rechts? Hij wist 't niet, evenmin als hij wist hoe laat 't was. Zijn horloge was stil gaan staan, er scheen zeewater in 't werk gekomen te zijn en daar kan zelfs geen Amerikaansch horloge tegen. Naar de zon echter afgaande
| |
| |
die tenlaatste weer doorgebroken was, was 't niet vroeg meer. En nog was er geen land in 't gezicht, noch ontmoette 't oog iets waar 't ook staarde, dan lucht en water, lucht en water die daar ginds aan den horizon ineen schenen te loopen. Zou men dan dien nacht op zee moeten doorbrengen, op zee in eene kleine open boot zonder eten en zonder een drogen draad aan 't lijf? Zulks zou voor Corrie en de roeiers niets inhebben, meermalen was de eerste doornat 's nachts in eene open boot geweest, maar 't ergste was 't voor Oh Soei San. Zou die er tegen kunnen? Bekommerd zag Corrie zijn kleintje aan, die met een glimlach op 't gelaat de matahari volgde die al meer en meer de kim naderde en de zee en wolken kleurde met de fijnste, schoonste tinten. Plotseling zag zij scherper toe en vroolijk in hare kleine handjes klappende wees zij Corrie eene kleine, zwarte stip die op de onmetelijke, in de ondergaande zon schitterende watervlakte de beweging der golven volgde en in 't eene oogenblik verzonken scheen om plotseling in 't andere weer te voorschijn te komen. Wat kon 't zijn? Noch Corrie noch een der Javanen was in staat dat uit te maken; maar allen hoopten en begonnen met nieuwen moed te roeien. Scherp hield onze vriend 't kleine ding in 't oog en 't roer omgooiende stuurde hij er recht op aan. Een half uur verliep er in angstige spanning en juist toen de laatste straal der mata hari een verblindend geheimzinnigen glans over 't breede watervlak wierp, uitte Oh Soei San een luiden vreugdekreet: de kleine zwarte stip bleek een Dajaksche gobang (prauw) te zijn met twee bruine gedaanten er in. Nu zette Corrie zijne roeiers nog meer aan; vóór de nacht toch was gevallen moest men de prauw bereikt hebben en zulks was slechts
| |
| |
mogelijk met de uiterste krachtsinspanning, daar onder de linie bijna onmiddellijk na zonsondergang de nacht haren donkeren sluier over 't aardrijk spreidt. Ook de Javanen wisten dat en daar allen naar 't einde der reis verlangden hanteerden zij de riemen met eene kracht die de sloep als een pijl door 't water deed schieten. En zij bereikten hun doel; nog weerspiegelde zich 't avondrood in een aantal kleine donzigroze wolkjes, die hunne gebiedster in haar kil waterbed volgden, in de nu kalm ademhalende watervlakte, toen de sloep langs de rechterzijde van den gobang schuurde. Van de opvarenden daarvan, twee Maleiers, hoorde Corrie dat hij op 't oogenblik in de goede richting was en dat hij varende met de snelheid die de boot zooeven had gehad, binnen een half uur misschien de lichten van Sandakan zou kunnen zien. Dat ‘misschien’ is karakteristiek in den Maleier. 't Woord ligt hem in zijn mond bestorven en zelfs al weet hij iets zeker, dan toch zal hij niet nalaten 't woordje ‘brenkali’ in den zin te voegen. Gelukkig was Corrie met deze eigenaardigheid bekend en zich dan ook volkomen op 't medegedeelde verlatende, gaf hij zijn roeiers met een verlicht gemoed opnieuw den last de riemen niet te laten vastgroeien in hunne handen maar ze flink naar zich toe te halen. Ook de gobang verwijderde zich en weldra was men weer alleen op de melodieus zacht ruischende watermassa die zachtkens scheen ingeslapen. Niets stoorde de plechtige stilte die er heerschte dan 't geklots der riemen in 't water, als zwevende werd men voortgedragen over de watervlakte die in bijna doodsche rust en stomme onbewegelijkheid den met myriaden sterren verlichtten en vonkelenden hemel met verrassende klaarheid weerspie- | |
| |
gelde. Gewiegd door eene bijna onmerkbare deining droomde Corrie. Waar was hij, waar voerden hem zijne gedachten? Wie zal 't zeggen? In zijne ziel was iets onbestemds opgerezen, iets onuitsprekelijks zoet en dat hem toch somber
aandeed Wat 't was wist hij niet, hij wilde 't ook niet weten, 't gevoel dat hem bevangen had te ontleden, zou hem niet mogelijk geweest zijn. Hij ondervond 't trouwens niet voor de eerste maal Hetgeen zijne zinnen verbijsterde en in beslag nam, was hetzelfde dat hij had gevoeld toen de Ranée op een avond als dezen 't eiland Laboean verlaten bad. Lang bleef Corrie in gepeins verzonken, eerst toen Oh Soei San die 't roer had gegrepen, toen zijne hand 't had losgelaten, 't overgooide om een rotsblok te ontgaan dat dreigend zijn kop boven water stak, ontwaakte hij, verwonderd om zich heen ziende. Reeds lang had men Sandakan in 't gezicht, Sandakan ingesloten door sombere bazaltmassa's die een karakter van wilde schoonheid hadden aangenomen in 't bleeke maanlicht. Hunne donkere reusachtige vormen lagen hemelhoog opgestapeld op de zacht schommelende watervlakte. Eene flauwe echo van 't verre klagend gezang van den gamelan, een voorbijglijdend windzuchtje gepaard aan een nauw hoorbaar kabbelen van 't water waren de eenige geluiden die langzaam in de eindeloosheid wegtrilden. Niets anders stoorde de diepe vrede der sluimerende natuur, niets verbrak meer 't plechtig zwijgen dier tooverachtig schoone stonde. Het was eene rust, een geheimzinnig schemeren en stralen, een glimmen en glanzen, zooals zelfs de eeuwige lichtapotheose der tropennachten 't zelden kent. Droomerig zwierven Corrie's blikken door de diepten van het uitspansel alwaar met zeldzamen pracht de
| |
| |
vier diamanten van 't zuiderkruis schitterend en flonkerend hunne stille baan vervolgden.
Een half uur later sloegen de Javanen voor de laatste maal de riemen in 't water en bleef de boot door eene behendige beweging van 't roer plotseling als versteend bij Sandakan's pier liggen. Op hetzelfde oogenblik verkondigden de tong-tongs dat er een nieuwe dag was aangebroken ....... 't Was twaalf uur. Met een zucht van verlichting liet Corrie 't roer los, van half zes dien morgen was men op 't water geweest, dus bijna negentien uren, waarvan men de laatste had doorgebracht in een kletsnat pak, met 't natuurlijk gevolg, dat onze vrienden nu ijskoud en stijf waren en zij niet op hunne beenen konden staan, toen zij die wilden gebruiken. Slechts langzaam konden ze hunne onderdanen weer tot gehoorzaamheid dwingen. Zoodra Corrie ze weder in zijne macht had, liet hij een paar koelies den berri-berri lijder die op den tocht ook ontzettend had geleden en meer dood dan levend was, opnemen en nadat hij snel wat op een visitekaartje had gekrabbeld, den zieke naar 't hospitaal brengen. Toen Oh Soei San wenkende, begaf hij zich met haar naar 't hotel, daarheen gevolgd door een koelie die zijn koffertje droeg. De drie andere bleven dien nacht in de boot ter bewaking.
Sneller dan Corrie gedacht had, gevoelde hij zich weer lekker en toen ook Tjisai gebaad, en in sarong en kabaya in 't hotel rustig op eene longchair eene cigarette lag te rooken, terwijl een Chineesche jongen met sla perige oogen de tafel dekte en zij van uit de keuken een sissen en braden vernam dat haar iets warms voorspelde, was ook zij weldra den storm vergeten en genoot zij onuitsprekelijk van 't denkbeeld straks na een warm
| |
| |
maal, na langen, langen tijd, hare leden weer eens te kunnen uitstrekken op een bultzak, haar hoofdje weer eens neer te vlijen op een kussen en dat alles zonder dat zij vies van zichzelve behoefde te worden, zonder dat zij zich door minjak klappa tegen de venijnige beten der muskieten behoefde te beveiligen. Ook Corrie verheugde zich in dat vooruitzicht, zoodat beiden zich nauwelijks den tijd gunden hun honger te stillen, maar weldra in hun slaapvertrek verdwenen, tot groot genoegen van den boy die hen bediend had en die zoodra Corrie en zijne Tjisai waren opgestaan, weer indutte om zich toch vooral niet te vermoeien en zijn plicht om te waken zoo gemakkelijk mogelijk waar te nemen. Door ondervinding echter wijs geworden, had Corrie zijn stevige rotan mede genomen om 't knagend ongedierte waarvan hij hier den vorigen keer zoo'n last had gehad, te beletten zich met zijn lichaam en dat van zijn kleintje te amuseeren. Hij behoefde er zich echter niet van te bedienen. Overweldigd door 't heerlijke gevoel dat hem bekroop toen hij zich weer achter een klamboe op een bultzak en kussens kon neerleggen, volgde hij onmiddellijk Oh Soei San die reeds sliep, in het rijk der droomen, waarin hij bleef zwever, tot een luid gebons op zijne deur hem er uit terugriep tot de koude werkelijkheid. Verschrikt ontwaakte hij en op zijn horloge ziende, ontdekte hij dat 't reeds acht uur geweest was. Lachend wekte hij zijn kleintje en na zich vervolgens snel gebaad en gekleed te hebben, begaf hij zich naar beneden om wat te eten. Zijn vrouwtje liet hij wat boven brengen.
Een half uur later bevond hij zich op weg naar de hoofdadministratie die zooals men weet, buiten Sandakan was gelegen. Onmiddellijk werd hij daar toegelaten en
| |
| |
nadat de begroeting was afgeloopen en een jongen de beide heeren van een wiskey soda had voorzien, een drank, waar de Engelschen bij eene conferentie niet buiten schijnen te kunnen, verzocht de headmanager Corrie zijne mededeelingen te beginnen. Nu vertelde onze vriend hem alles: 't gebrek aan drinkwater, de dood van lsa's vader, Blouns ziekte, de minder goede gezondheidstoestand der koelies, de soesah bij den arbeid op de estate ondervonden en nog talrijke andere bezwaren meer, die Corrie alle veranderd en verbeterd wenschte te zien. Ook vroeg hij om aanvulling van zijne medicijnen en ammunitie.
Alles, door Corrie op de estate gedaan, werd door den administrateur goedgekeurd en terwijl hij hem te kennen gaf de onderneming binnen een niet te lang tijdsverloop een bezoek te komen brengen in gezelschap van een dokter, beloofde hij hem nog dien avond ammunitie te zenden, maar obat, daaraan kon hij hem niet helpen. Bijna had hij zelf niets meer en sterk verlangde hij naar de eerste steamer van Singapore die hij hoopte dat den obat mede zou brengen, als wanneer hij onmiddellijk er een gedeelte van aan Corrie zenden zou. Voorts deelde hij Corrie's meening dat Blouns zoo spoedig mogelijk naar Europa terug moest en stelde hij hem in kennis met een schrijven van den Heer Ading van Java ontvangen, waarin deze meldde dat zijne gezondheid hem nog niet permiteerde naar de estate terug te keeren. Na daarop nog 't een en ander te hebben besproken, nam Corrie afscheid en keerde hij naar Sandakan terug, terwijl hij den headmanager beloofde hem te waarschuwen wanneer hij weder vertrok. Tegen twaalf uur was hij in 't hotel terug. Ook zijn
| |
| |
kleintje was reeds thuis. Den ganschen morgen was zij in de benedenstad de eene toko in, de andere uitgeloopen en daar Corrie haar een onbeperkt krediet had verleend had zij zich alles kunnen aanschaffen, dat haar en den anderen een verder verblijf op de estate zou kunnen veraangenamen. Corrie vond haar dan ook te midden harer schatten en daar hij begreep op 't oogenblik slechts last te veroorzaken en 't nog geen tiffentijd was, wendde hij zijne schreden naar 't hospitaal, teneinde een onderzoek in te stellen naar den berri-berri lijder.
Zooals hij wel had gedacht, had de zieke door de reis zóó geleden dat de dokier elk oogenblik zijn dood tegemoet zag. En werkelijk, alsof de koelie slechts op Corrie's komst gewacht had, stond deze nog geen vijf- minuten bij zijn tampat (legerstede), of hij zag den zieke zich plotseling oprichten, woest met zijne oogen draaien om zich daarna uitstrekkende, dood achterover te vallen. Nadat daarop de dokter den dood geconstateerd had, werd de koelie weggedragen en onder den grond gestopt, terwijl zijne kleederen verbrand werden en den tampat schoongemaakt om daarna onmiddellijk weer door een ander te worden ingenomen. Binnen een half uur was alles afgedaan en keerde Corrie peizend terug. Was daar een mensch gestorven en begraven? Waarachtig! in Europa behandelt men een dood beest met nog meer eerbied dan men dezen koelie had bewezen. En toch was hij ook een mensch geweest, een mensch, d.w.z., 't edelste wezen dat er leeft, toch had hij ook waarschijnlijk geleden als een mensch, geleden en genoten, maar 't laatste zeker niet veel .................
En nu lag hij daar door iedereen vergeten in 't graf, door ieder ja, en door niemand betreurd en weldra zou
| |
| |
de weelderige plantengroei de laatste sporen van den gegraven kuil doen verdwijnen en niemand zou meer weten dat daar een mensch uitrustte van zijn moeitevol leven.
Ook Corrie was weldra het sterfbed vergeten en daar hij trek had, bewees hij alle eer aan ‘the tiffin’ dat uitermate slecht was. Na afloop veroorloofde onze vriend zich de weelde van eene siësta in gezelschap van Oh Soei San en beiden droomden zich weer in hun klein gezellig huisje op Tandling-Ketjil, in hun aardig nestje op Singapore.....................................
Tegen zes uur dien avond kwam de beloofde ammunitie en daar Oh Soei San ook met hare inkoopen gereed was, besloot Corrie den volgenden morgen vroeg te vertrekken. In gezelschap van zijn kleintje wandelde hij dan ook zachtjes na ‘the dinner’ naar de hoofdadministratie en deelde hij den manager zijn besluit mede, alsook den dood van den koelie. 't Was een wonderschoone avond, een avond vol van maangeglim en stil sterren- geschemer. Hand aan hand wandelden onze vrienden zwijgend terug, luisterend naar de melodie van 't lied der golven die met zacht geruisch op 't strand uiteenspatten en naar 't geheimzinnig uit de verte, wiegend insectengezang....................................
Den volgenden morgen, terwijl de zon nog niet verschenen was en slechts eene zachte roze kleur de komst der dagvorstin aankondigde, stak een sloep met eenige inlanders en twee blanken in zee, en zette koers naar de overzijde waar 't land in een licht blauwen nevel gehuld ternauwernood zichtbaar was en op 't water scheen te zweven. 't Was prachtig weer: slaperig rolde de zee hare golfjes naar het strand en vroolijk danste 't schuitje op de
| |
| |
lichte deining, die daardoor ontstond. Met volle teugen genoot Corrie van 't majestueuse van een tropische zonsopgang.
Nog was 't niet volkomen dag, in 't Westen zag de lucht er nog donkerblauw uit, maar in 't Oosten tooide zij zich met de gulden kleuren van den dageraad, die aankondigde dat de mata-hari niet lang meer op zich zou laten wachten. Langzamerhand overtoog 't morgenrood, dat eerst slechts eene onbeduidende streep van 't zachste rozenrood geweest was, 't geheele uitspansel. Rondom was 't stil, geen zuchtje verhief zich, geen vogel deed zich hooren, alleen de zee ruischte geheimzinnig als prevelde zij een gebed. En terwijl 't zoo kleurrijke hemelgewelf langzamerhand in 't schitterendste purper overging, een purper, waarin kleine, witte vederwolkjes zacht blozend als eilandjes dreven, werd de horizon steeds lichter en stralender, totdat plotseling evenals de vonken van een beginnenden brand de zonnestralen als gouden pijlen over de zacht wiegende watervlakte schoten en alles baadden in een rein, oogverblindend licht. In vlammende trekken vertelden de hemelen de wonderschoone grootschheid van 't heelal in zulk eene indrukwekkende taal als slechts in de tropen kan gepredikt en begrepen worden. Door geen windje gerimpeld, door geen zuchtje bewogen glinsterde en schitterde de baai als eene onbewegelijke reusachtige zonnespiegel. Opgetogen over 't prachtige panorama had Oh Soei San Corrie's hand gegrepen. Ook hij had nooit nog de pracht er zoo van verstaan als nu Ja, 't was heerlijk, hartverheffend, tooverachtig schoon! Ook achter hun: uit zee oprijzende wierpen de met dichte maagdelijke wouden begroeide toppen der geweldige
| |
| |
rotsgevaarten en onmetelijke bazaltmassa's, hunne donkere schaduwen over 't in goud badende strand waar de branding, die als eene in 't zonlicht glinsterende eindelooze witte rand overal de krommingen der kust volgde, haar omzoomde als met een strook vlekkeloos hermelijn. Schoon, wonderschoon was dat alles, maar schooner, oneindig veel schooner en bekoorlijker vond Corrie 't lieve schepseltje dat daar naast hem zat. Aanvallig zag de Japansche er uit: een frisch blosje kleurde hare wangen en hare oogen tintelden en flonkerden met een glans als schitterde uit elk hunner eene zon. Lang bleef Corrie dat frische gelaat gadeslaan, dat nog bekoorlijker werd, toen de bezitster daarvan zijne bewonderende blikken zag en begreep en dientengevolge een hooge blos van verlegenheid 't mat bleeke harer wangen geheel onzichtbaar maakte.
Tegen acht uur gebruikten zij vroolijk hun ontbijt en aten daarbij een paar pisangs, een genot dat zij op de estate hadden moeten ontberen. Onder scherts en gelach vloog de tijd voorbij. Op 't witte huis van den manager na dat, zooals men weet, op den top van eene hooge rots prijkte, was er van Sandakan niets meer te onderscheiden. Met snelle vaart doorkliefde de sloep de blauwe golfjes en toch vond Corrie 't nog te langzaam. O, als 't in zijne macht geweest was, hij had de boot vleugels gegeven. Hij wist toch dat 's middags om twaalf uur de vloed zijn toppunt bereikende, met donderend geraas de Suan-Lamba rivier vulde en alles dreigde te overstroomen, dat hij op hetzelfde oogenblik bijna drie uur langzaam begon te vallen, om 't de laatste drie uur en twaalf minuten sneller te doen en dat dus om zes uur 's avonds de Suan-Lamba rivier
| |
| |
zoo goed als droog was geloopen. Blouns wist daarenboven niets van Corrie's terugkomst, zoodat de prauw niet daar zou zijn om de opvarenden van de groote boot verder te brengen als deze laatste in 't slijk zou blijven steken. Om nu eene wandeling, ten eerste in den donker, ten tweede door dien modderpoel te ver mijden, waar men wellicht op sommige plaatsen tot de borst ia zou zakken, spoorde onze vriend de roeiers zooveel mogelijk aan. Welke snelheid echter ook aangewend werd, 't zou weldra blijken, dat men te laat zou komen. Volgens Corrie's berekening zou 't ongeveer twee uur geweest zijn toen men de baai overgestoken was en de rivier ingestevend werd. Tot vier uur had men kans met de sloep de estate te bereiken, na dien tijd zou zulks niet meer gaan en zouden zij, als ze niet door de modder wilden baggeren, tot na twaalf uur 's nachts moeten wachten. Wat een vooruitzicht! Vooral voor Oh Soei San vond Corrie 't hoogst onaangenaam. Met hare blanke teeder kleine voetjes kon zij toch niet door slijk en modder waden. Zij, teer en fijn als eene nimf! Zij, die op hare plaats zou zijn geweest tusschen de elven die 's avonds in 't zilver schijnsel der mean op rozenbladeren zachtkens door 't lied der golven in slaap worden gewiegd. En aan den anderen kant was 't wachten in de boot ook niet aan te raden, daar muskieten, misschien wel regen en ia elk geval eene klamme koude de opvarenden in een onhoudbaren toestand brengen zou. Allah! wat te doen? Want dat men nog bijtijds zou komen om de onderneming te bereiken, hield Corrie voor onmogelijk, daar met de grootste krachtsinspanning der roeiers de snelheid niet te vermeerderen was De reden daarvan dacht Corrie alleen te moeten toeschrij- | |
| |
ven aan de barangbarang (goederen) waarmede de sloep tot aan haar boord was gevuld. Zij had dan ook veel weg van eene drijvende toko. Men vond er van alles in. Waarachtig, bijna van gemarioneerde haring tot eene pianino toe. Behalve toch een bultzak, kussen en klamboe
hadden nog talrijke tinnetjes en blikjes, pannen en potjes, acht brooden, een mand met eieren en verschillende vruchten, een kist met wijn, een met bier en een met ajer blanda, een groot stuk koevleesch in pisangbladeren gewikkeld, tien zakken rijst, een kistje met ammunitie, Corrie's geweer en zestien kippen ook een plaatsje in de sloep gevonden. Daarbij kwam 't gewicht van tien personen en waarachtig............ verwonderen deed onze vriend zich niet meer dat de roeiers niet meer vaart in de boot konden krijgen. Daarbij was 't ontzettend heet. Door den dampenden waterspiegel weerkaatst, was de hitte bijna niet te dragen. En zij die er vooral last van hadden waren de roeiers wier naakte bruine lichamen glommen alsof ze gepolitoerd waren.
Reeds lang had Corrie en zijn kleintje hun tweeden maaltijd genoten en had de eerste 't restje onder de koelies verdeeld, die er van gesmuld hadden. Zachtjes aan was Oh Soei San in eene lichte sluimering gevallen met haar hoofd op een der schouders van haren Hakakeï. Tegen half vier kon deze reeds goed de eb waarnemen, die de vaart der boot nog meer belemmerde. Ook de wind was hen tegen en alsof alle natuurkrachten samenspanden, pakten zich in 't westen donkere wolken somber en dreigend tesamen Tegen half vijf was men op de helft der Soengei. Als de wind niet veranderde, zou men niet vóór zeven uur of half acht, de wande- | |
| |
ling door de bedding der rivier kunnen beginnen. Een uur later maakte Corrie zijne Tjisai wakker en deelde haar mede wat hen te wachten stond Een ondeelbaar oogeublik verduisterde een wolkje haar zonnig gelaat, maar zich daarna tot haren Hakakeïsan voorover buigende, fluisterde zij hem met hare heldere melodieuse stem in: ‘Tida apa, apa sama saja poenja darling, saja trada takoet’ (Dat is niets, met mijn lieveling ben ik niet bevreesd).
|
|