| |
| |
| |
| |
IV. Dood van Isa's vader.
Nog vervuld van het ontzaglijk indrukwekkende schouwspel, begaf Corrie zich om één uur weer de velden in waar 't werk spoedig weer al zijne aandacht vorderde. Aan Blouns had hij weinig of geen hulp. Wel bevond deze zich ook een groot gedeelte van den dag tusschen de koelies, maar door zijne onbekendheid met 't Maleisch en de werkzaamheden op eene estate was hij Corrie tot geen nut. Daarbij kwam, dat 't werk hem niet interesseerde, steeds dacht hij aan Mary en hoe gelukkig hij had kunnen zijn, indien hem alles was medegeloopen en in plaats van er zich tegen te verzetten, begon hij er langzamerhand een somber wegsleepend genoegen in te vinden, zich in zijne smart te verdiepen. Menigmaal waarschuwde Corrie hem daarvoor, maar nooit kreeg hij iets andersten antwoord als een glimlach, een lachje zoo treurig, zoo wanhopig weemoedig, dat hij hem liever hartstochtelijk had zien schreien, krampachtig had hooren snikken........................................
| |
| |
En zoo verliep de eene dag na den anderen, terwijl Oh Soei San meermalen in stilte terugdacht aan haar aardig gezellig huisje op Soengei Kuda, of aan de nog gezelliger woning op Tandling Ketjil Toch leerde zij zachtjes aan, zich ook op Suan Lamba te schikken en had ze met niemand haar lot willen ruilen, vooral niet wanneer 's avonds Corrie haar op zijne longchair trok om als twee kleine kinderen om 't minste te lachen en wat met elkander te stoeien, terwijl daar ginds aan de waggelende tafel op eene hooge Chineesche bank bij 't walmende licht eener kleine palita een bleeke jongeling ijverig zat te schrijven. En hielp Corrie zijne Tjisai alzoo de avonden korten, op den dag kon hij bijna nooit thuis komen of hij vond Isa, de schoone Javaansche bij zijn kleintje. En dikwijls dronk hij dan met kleine, al kleiner wordende teugjes zijn thee, bier of wiskey-soda om zoo lang mogelijk te kunnen genieten van 't lever dige schoone schilderijtje, dat door de fijne lachende gelaatstrekken der beide meisjes gevormd werd. Soms echter liep hij ook hard weg om de klaagtonen niet te hooren die de beide meisjes om hem te plagen aanhieven over 't slechte water, over de talrijke muskieten, 't schetterend gebrul der olifanten en talrijke andere onaangename dingen meer, dingen die hij zelf zoo gaarne zou hebben willen veranderen als 't in zijne macht was geweest En werkelijk, bezorgd zag Corrie de toekomst in. Zijne pogingen toch om goed drinkbaar water te vinden waren niet geslaagd en de regen wilde ook niet doorkomen. Was dat gebrek aan goed water echter benauwend tegen dat de bibit uitgezaaid zou worden, nog meer benauwd was 't een blik te slaan in de drie oude assistentenhuizen waarin nu de Javanen woonden. Allah! wat waren er
| |
| |
eene massa ziek en elken dag nam hun aantal toe, steeds toe. Onvermoeid ging Corrie dan ook door met graven en telkens vond hij water, maar steeds was 't als dat uit de soengei: brak en niet te gebruiken of men moest 't drie, viermaal koken, waarna 't nog rook en 't slechts als thee te drinken was. Well is 't wonder dat de gezondheid der koelies, vooral die der Javanen, er onder lijden ging? Neen, waarachtig niet! Maar ofschoon Corrie dat wist, ofschoon hij er van overtuigd was dat slechts drinkbaar, frisch water den eenigen obat zijn zou die de macht zou hebben alle kwalen te doen ophouden, ging hij voort den zieken medicijn in te geven en te verplegen met eene zorg en liefde, die de koelies niet genoeg konden waardeeren. Deed hij zulks echter omdat hij kassian met hen had, een groot gedeelte zijner zorg was ook toe te schrijven aan den angst die hij voedde voor de ontdekking van die vreeselijke ziekte in de tropen, die ziekte, die jaarlijks zoovele slachtoffers eischt: de berri- berri. En zag hij kans om lui in 't leven te houden die aangetast waren door moeraskoortsen ja zelfs lui die door giftige slangen warer gebeten, obat tegen berri-berri had hij niet, evenmin als tegen werkelijke cholera.
En daarom liet hij onvermoeid steeds nieuwe putten graven in de stille hoop tenlaatste goed water te vinden En daarom paste hij zijne zieke koelies op met eene zorg alsof zij zijne kinderen waren en daarom ook bezag hij 't allereerst 's morgens hunne beenen. Tot nog toe echter had hij steeds na zijne beeneninspectie een zucht van verlichting kunnen slaken, de gevreesde vijand had zich op Suan-Lamba nog niet vertoond; lang echter zou 't niet duren.
| |
| |
Eene maand was Corrie nu op de onderneming geweest; eene maand had hij en zijne Tjisai nu geslapen op atap en planken; eene maand hadden zij gebrek aan... ja, eigenlijk aan alles en eene maand ook hadden zij zich elken avond aan eene flinke inwrijving met minjak klappa onderworpen.
En gedurende die maand vol soesah, vol ellende waren beiden vroolijk en goddank, gezond gebleven. Zou dat zoo blijven? Corrie hoopte 't, maar dacht 't niet, als er geen drinkbaar water werd gevonden......... Dien dag drong hij opnieuw 't bosch in om een zesden put te laten graven............... Op den terugweg de Oosterafdeeling passeerende waar, zooals we weten, 't koeliehuis stond waarin Isa en haren vader woonden, besloot Corrie daar even in te loopen om te zien wat den ouden man scheelde daar hij hem dien morgen in 't veld gemist had en hij ook niet onder de zieke koelies was geweest, die dien middag obat hadden gehaald. Ook zijne dochter was niet zooals gewoonlijk Oh Soei San komen opzoeken Daar moest dus iets aan haperen. En werkelijk daar haperde wat aan, dat had Corrie kunnen constateeren, ook al was hij blind geweest. Met zwoegende borst lag Isa's vader daar met groote opgespalkte oogen onrustig op zijn tikar (matje) te woelen in een bad van zweet, terwijl tusschenbeiden woorden zonder slot of zin over zijne drooge heete, lippen kwamen. En naast hem zat zijne dochter, zijne handen in die van haar geklemd, terwijl ze hem aanstaarde met een blik vol liefde en medelijden. Corrie echter hoorende aankomen was zij zachtkens opgestaan en hem tot aan de deur tegemoet gekomen. Met een paar woorden deelde zij hem mede hoe haren vader dien morgen op had
| |
| |
willen staan, maar hoe hij over hoofdpijn klagende, door een duizeling was bevangen geworden en achterover geslagen was. Na een poosje bijgekomen zijnde, was hij gaan ijlen en zijn huid heet en droog geworden en tot nu toe had hij in dien toestand verkeerd. Zacht berispte Corrie 't meisje dat zij hem of zijne Tjisai niet eerder had laten weten dat haar vader iets scheelde. Toen zij hem daarop angstig aanzagen hem vroeg of hij de ziekte ernstig dacht, haastte hij zich haar gerust te stellen Zij moest echter kalm blijven. Alnu liet hij een paar koelies water halen en gaf hij Isa last compressen te maken. Intusschen werd haar vader hoe langer hoe onrustiger terwijl ook 't ijlen toenam. Steeds was hij bezig over Java, over de dessa (dorp) waar hij zoolang had gewoond, ever de frissche heldere kalie (rivier) die er langs stroomde, de kalie waar hij zich aan laven kon als hij van zijne sawah (rijstveld) weerkeerde, moe en dorstig als zijn trouwen karbo, (buffel) die hem bij den arbeid had geholpen. Moe ja, maar vooral ook dorstig: ha! dorst, water, drinken! God! hoe lekker dat heldere frissche vocht uit dien mooien breeden koninklijken stroom! Water, ja, water! En terwijl de oude man dit laatste woord telkens en telkens weer herhaalde, maar zachter, steeds zachter, smakte hij met zijne heete lippen, klapte hij met zijne verdroogde tong. Medelijden, innig medelijden bezielde Corrie bij 't zien van dit vreeselijk lijden; hoe gaarne zou hij hier hebben geholpen, vooral ook om 't jonge meisje dat hem zoo smeekend aanstaarde alsof hij slechts één woord te spreken had om haren vader volkomen te genezen. Maar hij kon niet, hij wist op 't oogenblik niets tot verlichting van den ouden man aan te brengen als koude
| |
| |
compressen op zijn hoofd en om zijne polsen. Isa gelastende die doeken om de vijf minuten te ververschen, verliet hij haar met bevel hem onmiddellijk te laten roepen als haar vader erger werd. Deze zou echter wel kalmer worden, troostte hij 't radelooze meisje. Diep bewogen spoedde hij zich nu naar zijn eigen huis dat hij dien morgen na ‘the breakfast’ had verlaten en nu was 't bijna vijf uur. Ongeduldig werd hij daar door Oh Soei San gewacht, niet meer angstig; zij was gewend geraakt aan zijn ongeregeld thuiskomen en uitgaan. Nadat Corrie zich gemandied, verkleed en een achterboutje van een aap met wat nassie had gegeten, verhaalde hij zijn kleintje de ziekte van Isa's vader en hoe treurig en moedeloos de schoone Javaansche zelf was. Onmiddellijk sprong Tjisai op en als Corrie haar niet had tegengehouden, was zij op staanden voet naar hare vriendin gesneld om haar te troosten en te bemoedigen. Op dringend verzoek van hem echter, bleef zij kalm thuis. Corrie wist toch niet wat 't worden kon en vond 't dus niet geraden Oh Soei San naar een zieke te laten gaan die in zijne dochter cene verpleegster vond zóó liefderijk zóó volkomen berekend voor die taak, dat hij geen betere zou kunnen verlangen. In elk geval zou Corrie dien avond nog eens gaan zien.
Tegen zes uur kwam Biotins thuis. Ook hij hoorde met deelneming 't verhaal aan, toen Tjisai met spreken eindigde, loosde de jonge man een diepen zucht, terwijl hij mompelde: ‘Die, die zal wellicht worden weggenomen tot groot verdriet van zijne dochter en mij; ik die mij zelven en anderen tot last ben, blijf leven. O! Waarom kan ik niet in zijne plaats gaan?’
Zoowel Corrie als Oh Soei San beknorden hun vriend
| |
| |
over zijne levensmoeheid. Zoo mocht hij met spreken, wist hij wat hem in de toekomst wachtte? Bij 't woord ‘toekomst’ verscheen die glimlach weer op 't gelaat van Blouns die Corrie zoo haatte omdat hij hem gevoeliger aandeed dan schreien en snikken. Hij was echter niet in staat hem daarover iets te zeggen door een schetterend brullen van vijftig a zestig olifanten dat plotseling de lucht vervulde en de troep zelf een minuut of tien daarna, op korten afstand achter 't huis voorbij rende; 't was een ontzettend lawaai; de grond dreunde en sidderde als bij eene aarbeving en rechts en links werden heesters, struiken en kleine boomen als grasspietjes vertrapt Zelfs grootere kraakten, bogen en vielen eindelijk door de woeste, aanhoudende schokken die de dikhuidige kolossen hen toebrachten door er bij ongeluk even tegenaan te loopen. Het was een schoon, maar ontzettend woest en angstverwekkend tooneel. Een oogenblik was Corrie nog bang voor zijne bijgebouwen, maar gelukkig bleven de monsters in eene rechte richting voortrennen, zonder op zijde te zien alles vertrappende onder hunne kolossale pooten wat in hun weg was en slingerende met hunne snuiten, terwijl de omtrek daverde van een woest ontzagwekkend geloei. Bleek als een doode had Oh Soei San den troep zien voorbij trekken en ook Blouns was telkens van kleur veranderd Corrie echter had deze dieren vroeger op Sumatra meermalen gezien en wist dat men van hen niets te vreezen heeft als zij en corps optrekken. Moet echter in den bronstijd de eene minnaar voor een anderen 't veld ruimen, dan wordt de eerste uit de kudde verjaagd en woedend heen en weer dwalende, vernielt, verwoest en doodt hij alles en iedereen dat en die hij
| |
| |
op zijn eenramen weg ontmoet, tot hij van uitputting ergens verlaten sterft, of den Maleier in handen valt die hem dan direct van zijn grootsten sieraad, zijne tanden berooft, als 't een mannetje is, om daar goede zaken mede te doen.
Dit en nog veel meer deelde Corrie zijne huisgenooten mede, toen langzamerhand 't woeste rumoer verminderde om ten laatste geheel weg te sterven.
Niet lang daarna liet Oh Soei San de pahit brengen omdat zij dien avond wat vroeger dan gewoonlijk wilde eten. Zij zou toch met Corrie gaan als deze nog eens naar Isa's vader zou gaan zien. Hakakeï had 't zijn kleintje niet kunnen weigeren en Isa zou daarenboven door Tjisai's vriendelijke blik weer sterkte, moed en troost opdoen om den slag als hij mocht vallen, waardig en kalm als eene rechtzinnige Mahomedaansche te dragen. En zoo togen dan na 't diner Corrie en Oh Soei San op weg naar de Javaansche pondoq Bedrukt gingen beiden naast elkander voort en, alsof ook de hemel treurde, pakten langzaam maar zeker zware wolkgevaarten zich tezamen en bedekten hem met een dicht somber floers, terwijl zij 't vriendelijk licht der sterren onderschepten. Reeds meermalen was dit echter zoo geweest, reeds meermalen had Corrie zich gevleid met hoop op regen, op dat heldere gezonde, frissche vocht dat door hem eertijds in Europa en Deli zoo weinig gewaardeerd was geworden en steeds had hij tevergeefs gehoopt, steeds warende wolken weggedreven en uit elkander gejaagd door een vijandigen wind die met zijn eersten zucht ook Corrie's hoop had medegenomen. Ook nu verwachtte hij niet veel van die onheilspellende wolkenkoppen, maar aanhoudend denkende aan
| |
| |
't leven dat hij aan den dood zou gaan betwisten, stapte hij sneller, steeds sneller door. Weldra lag dan ook de pondoq voor hem en door Oh Soei San gevolgd, stapte hij binnen. Snikkend kwam Isa hem tegemoet. Zonder echter af te wachten wat zij hem wellicht wilde zeggen, snelde Corrie naar haars vaders ziekbed, terwijl hij 't aan zijne Tjisai overliet Isa te troosten en te bemoedigen. Kassian! wat voor haar niet verborgen was gebleven, wat 't natuurkind met schrik en angst ontdekt had, was ook voor Corrie alras eene duidelijke zaak. Helder zag hij in dat als hier geen afdoende middelen werden aangewend, de man die daar in vreeselijke koortshitte ijlend voor hem lag, geen twee uur meer had te leven. Groote God! wat een vreeselijken toestand voor Corrie! Aan een ziekbed te staan en niet de smart te kunnen lenigen. Machteloos te zijn, willen redden en helpen en 't niet te kunnen doen. Daar kon hij 't dan ook niet langer uithouden en na Oh Soei San eenige woorden te hebben ingefluisterd, rende hij weg, terug naar huis om zijne apotheek nog eens na te gaan. O! een paar druppeltjes morphine slechts had hij noodig, wellicht dat de zieke daarmede te redden was. Gejaagd zag Corrie alles na, maar wat hij vond, geen morphine. Was er nu slechts eene Chineesche kedeh (toke) op de onderneming geweest, dan had hij daar opium kunnen krijgen en den lijder getracht daarmede te helpen. Maar helaas! noch morphine noch opium waren voorhanden. Daar schoot hem plotseling echter eene gedachte te binnen, een denkbeeld waarvoor hij in't eerste oogenblik huiverend terugdeinsde, maar dat zich toch telkens weer aan zijn brein opdrong. In Deli had hij 't middel dat hem te binnen was geschoten en dat met recht een paardenmiddel
| |
| |
genoemd kon worden, eens op een Chineeschen koelie zien toepassen, die ook in een heete . levensgevaarlijke koorts lag. De administrateur had toen nl eene groote ton met water laten komen en daar den zieke plotseling in laten zetten, terwijl hij hem met kleine hoeveelheden brandy voerde. Na eenige minuten, toen 't water in de ton door de lichaamswarmte van den koelie warm was geworden, was de zieke in eene tweede ton gezet, terwijl hem steeds brandy gevoerd werd. Eindelijk werd nog eens van water verwisseld en toen ook dat na eenige minuten lauw geworden was, had men den koortslijder warm gewreven, daarna in vier wollen dekens gewikkeld, nog eenige lepels brandy gegeven en vervolgens den man, die onmiddellijk in slaap was gevallen, rustig laten liggen. Achttien uur had hij toen geslapen en ontwaakt zijnde, had hij verklaard zich weer senang (lekker) te gevoelen. Dat was echter een staartmensch geweest, wiens lichaam aan paardenmiddelen gewoon was en die ontegenzeggelijk eene sterkere constitutie had dan de patient waar Corrie nu mede te doen had. En desniettegenstaande dacht hij er hard over dat middel ook hier toe te passen. Zooals hij nu lag zou Isa's vader 't toch niet lang meer uithouden, dan was het beter nog de waterkuur aan te wenden en hem dus nog eene kans te geven er boven op te komen. Daar Corrie echter wist dat bij dat middel 't ‘er op’ of ‘er onder’ zou zijn met den zieke, besloot hij niets te doen, voordat hij Isa den geheelen toestand had uitgelegd waarin haar vader nu verkeerde met de logische gevolgen ervan en haar vervolgens te zeggen dat slechts één middel haren vader nog redden kon, maar dat datzelfde middel hem ook zeer goed doodelijk zou kunnen zijn,
| |
| |
ja, dat de kansen om hem er door die kuur bovenop te helpen, zeer, zeer gering waren. Maar ofschoon de kans gering was, zij bestond; tegen te spreken was zulks niet. Toen hij zoover gekomen was met zijne gedachten en hij Ah Hing geroepen had om hem naar 't koeliehuis te vergezellen met een paar dekens en eene flesch brandy, zag hij Oh Soei San aankomen, haastig en anstig gejaagd. Wat kon 't zijn dat haar, zij, die zoo bang was, alleen terug deed komen? Zou 't alreeds beslist zijn? Conic wist niet wat hij hopen moest. Spoedig vernam hij echter dat 't zoover nog niet was. Wel lag de zieke ontzettend te ijlen en te roepen om ‘water, water’! maar gedaan was 't nog niet en Oh Soei San kwam slechts om Corrie uit naam van hare vriendin te halen. Haastig zeide hij haar wat hij van plan was te doen, als Isa er in toestemde en terwijl hij zijn kleintje raadde achter te blijven en te gaan rusten, snelde hij, gevolgd door Ah Hing naar de pondoq terug. Nog steeds zachtjes snikkend vond Corrie Isa geknield bij haren vader liggende. Hij wenkte haar tot zich en haar buiten de woning brengende, begon hij, nadat zij wat kalmer geworden was, haar den toestand van haren vader omzichtig mede te deelen. Onder een vernieuwden tranenvloed hoorde 't jonge meisje hem aan, 't was dan ook wel vreeselijk. O! hare voorgevoelens waren schrikkelijk bewaarheid geworden! Daar hoorde zij echter plotseling dat haar vader nog te redden was, of had zij door den wind, die hoe langer hoe meer opstak, die groote zware regenwolken woest voor zich uitjoeg, niet goed verstaan wellicht? Neen, hoor maar, duidelijk vernam zij daar de woorden door den toean gesproken: ‘dat er slechts
| |
| |
nog één middel was om haren vader misschien te redden, maar dat 't honderd tegen één zijn zou dat hij door dat middel zou blijven leven.’ En in de overmaat van geluk, en den helderen glans der hoop die Corrie haar door zijne woorden in 't hart had gestort, viel Isa vóór hij 't kon verhinderen op hare knieën en terwijl ze haar schoon gelaat, waarop de tranen nog als zooveel dauwdroppels glinsterden en flikkerden, naar hem ophief, omvatte ze met beide handen de zijnen en smeekte hem, wat ook de gevolgen mochten zijn, direct 't middel aan te wenden. Een oogenblik was Corrie als bedwelmd: was hij 't werkelijk voor wie dat schoone kind daar knielde, waren't zijne handen die zij gegrepen had en was 't aan hem, dat die aanvallige Javaansche smeekte, terwijl hare schoone oogen, die nu in tranen baadden, als diamanten flonkerden, om 't leven van haren vader? Allah! welk een tooneel! Vluchtig voeren de schimmen van Faust en Gretchen ook door Corrie's brein, ja, de tuinscène van die schoone opera had hier, in eene Indische omgeving hare wedergade gevonden. Maar God! welk eene schrikkelijke droevige gebeurtenis bracht hier twee jonge levens tezamen! Niet Corrie lag smeekend op zijne knieën, maar Isa; niet hij bad om de liefde eener jeugdige schoone, neen, zij was 't, die hem bezwoer 't leven haars vaders te redden. Maar wilde hij dat doen, dan mocht hij niet talmen Elke seconde die teloor ging, was meer dan goud waard.
Haastig rukte Corrie zich dan ook los en snelde hij naar 't ziekbed terug. Na vier stevige koelies te hebben uitgezocht gaf hij den anderen last de woning te ontruimen. Ook Isa verwijderde zich. Corrie beloofde haar echter haar te laten roepen, wanneer hij zou zien dat
| |
| |
't mis liep, opdat haar vader tenminste in hare armen, aan hare borst rustig zou kunnen sterven.
Een groote ton tot aan den rand met water gevuld werd nu midden in de kamer gezet, terwijl Ah Hing intusschen den kranke ontkleedde. Nog immer lag deze in ijlende koortshitte op zijn tikar (matje) rusteloos om en om te woelen en om water te roepen. Helder en frisch moest dat echter zijn, want als men hem gekookt soengeiwater aan den mond bracht, keerde hij zich woedend en vloekend af, in zijne bewusteloosheid om Isa roepende daar men hem wilde vergiftigen. Wat 't arme meisje leed als ze zich op soms woeste, soms hartbrekend teedere wijze door haren vader hoorde roepen, is geen pen in staat te beschrijven. Krampachtig klemde zij zich dan ook vast aan Oh Soei San die onmogelijk rustig thuis had kunnen blijven, maar opnieuw naar hare vriendin was gesneld om haar de beproeving te helpen dragen.
Intusschen was binnen alles tot de proef gereed De brandy was ontkurkt, een Chineesch steenen lepeltje er half mede gevuld en de kranke zelf was ontkleed. Voorzichtig liet Corrie nu den kootslijder door twee koelies opnemen en hem terwijl hij zijne pols vasthield, plotse ling in 't water plaatsen. Onmiddellijk daarop bracht Ah Hing 't lepeltje met brandy aan den mond van den patient en wrong 't hem tusschen de tanden, die hij krampachtig opeen gesloten had. Zooals Corrie wel half had gedacht was de uitwerking van 't lauwe, maar vooi den zieke ijskoude stinkende water op zijn gloeiend heet lichaam vreeselijk om aan te zien Niet zoodra had hij 't water gevoeld, of eene akelige lijkkleur overtoog zijn gelaat zijne handen sloten zich krampachtig en
| |
| |
terwijl zich een steunend reutelen aan zijne borst ontwrong, onderging zijn lichaam een heftig schokkende beweging. Ook zijne oogen, wel tweemaal zoo groot als anders, hadden eene verwilderde uitdrukking gekregen en staarden in 't ijle. Met 't horloge in de hand ging Corrie de pols na, terwijl Ah Hing met de brandy doorging. Na eenige minuten was 't water warm geworden en plaatste men Isa's vader in eene tweede ton. Nauwelijks was dit echter geschied of de bewegingen van den patient begonnen zoo woest en wild te worden dat Ah Hing hem de brandy niet meer in krijgen kon en de koelies den ouden man niet dan met groote krachtsinspanning konden bedwingen. Plotseling evenwel hielden die stuiptrekkingen op en als levenloos viel de lijder in de armen van hen die hem ondersteunden. Ook zijne pols hield op te slaan. Niet anders denkende dan dat hij sterven ging, liet Corrie hem uit de ton nemen en op zijne legerstede leggen en terwijl hij Isa liet roepen gaf hij den koelies last den zieke stevig te gaan wrijven en pitjitten (masseeren). Hij zelf hield hem intusschen ammonia liquida onder zijn neus en gaf hem tusschenbeide nog wat brandy in. Weldra kwam de pols weer wat bij en werd ook zijne ademhaling geregeld. 't Was echter eene laatste opflikkering van 't vervliegende leven. Toen Oh Soei San en Isa binnentraden en zij den zieke zoo kalm daar zagen liggen, wierpen beiden Corrie een blik toe waarin duizend vragen opgesloten lagen. Hij echter haalde zijne schouders op. Waarlijk nu Isa nog te doen hopen was hem niet mogelijk. Spoedig zag zij dan ook, dat 't doodsuur haars vaders slaan ging. Kalmer dan Corrie gedacht had, knielde de Javaansche aan 't sterfbed neder en terwijl zij hare hand zachtkens onder
| |
| |
't matte hoofd van haren vader schoof, zoodat hij in haren arm rustte, wierp ze een blik waarin eene onuitsprekelijke liefde, een zachten weemoed lagen opgesloten op zijn gelaat waarop nu rust en kalmte waren te lezen. Naast haar knielde Oh Soei San, aan den anderen kant Corrie die nog steeds de pols bleef vasthouden, welke echter hoe langer hoe zwakker werd. Daar hij begreep dat 't wrijven der koelies 't vluchtende leven toch niet meer weerhouden zou, gaf hij hen een wenk zich te verwijderen, terwijl hij vervolgens snel een paar woorden op papier krabbelde en dat door Ah Hing aan Blouns brengen liet. Zeer goed begreep hij toch dat 't geen natuurlijke kalmte was die Isa aan den dag legde; als haar vader gestorven was, verwachtte hij eene hevige reactie die hij met obat bestrijden wilde. Om dien obat had hij Ah Hing gezonden
Plotseling richtte de zieke zich half op, kreunde weer om water en zich uitstrekkende viel hij, terwijl een zwaren zucht zijne borst ontvloot, als levenloos in de armen zijner dochter Corrie begreep dat 't beslissende oogenblik gekomen was, otschoon de pols nog flauw en met lange tusschenpoozen klopte. Zacht stond oaze vriend op en Oh Soei San wekkende, verwijderde hij zich .... Wellicht dat Isa de laatste oogenblikken met haren vader alleen wilden zijn. Verdiept in hare smart zag nog hoorde zij iets. Daar boog zij zich plotseling over den lijder heen en naar 't Corrie voorkwam, fluisterde zij hem iets in. Wat kon 't zijn? Welke boodschap had de levende den stervende naar die verre geheim zinnige gewesten daar, aan de overzijde van 't graf medegegeven? Zou 't aan hare moeder dan wel aan haren verloofde zijn geweest? Alsof de zieke haar ver- | |
| |
staan en begrepen had, mompelde hij iets, sloeg zijne armen krampachtig in de ijle lucht en viel terwijl hij voor 't laatst 't woord: ‘water!’ uitte, maar nu met iets zegevierends in zijne gebroken stem, dood in de armen zijner dochter. Snel wenkte Isa Corrie; in een oogenblik was hij bij haar en onderzocht nauwkeurig 't voor hem liggende overblijfsel van haren vader. Zooals hij echter wel dacht, was 't leven gevloden en lag Isa in de armen van hare trouwe vriendin bij het lijk, bij 't zielloos overschot van haren vader ...........................
En terwijl 't laatste woord van den doode nog in de lucht trilde, terwijl de laatste ademtocht, alvorens voor eeuwig te vervliegen, nog boven in 't omhulsel zweefde dat hij zooeven had verlaten, begon daar buiten met groote zware droppels de regen te vallen, die zoo lang gedreigd had, die door eerder 't aardrijk te bevochtigen en te verkwikken, wellicht 't leven zou hebben gered van hem, wiens laatste woord eene klacht tegen Suan Lamba had ingehouden.
|
|