| |
| |
| |
| |
XII. Kudat.
Een half uur later waren alle passagiers der ‘Ranée’ op 't dek vereenigd, en wachtten zij met ongeduld op 't sein, dat ‘the tiffin’ gereed was. Corrie alleen was nergens te vinden, tot grooten spijt van de jonge dame, die hem nader met hare moeder in kennis wenschte te brengen. Wie weet echter of, indien zij hein had gezien, zooals hij in zijn cabin zat met Oh Soei San op zijne knieën, terwijl zijn kleintje met hare vlugge teere vingertjes een krans vlocht van de bloemen, die hij voor haar ge plukt had, om er straks haren Hakakeïsan mede te kronen, met een bitteren glimlach van minachting, een omkrullen van hare fijne lippen, geringschatting en hoogmoed zouden hebben uitgedrukt tegenover den jongen man, die er eene njaai op nahield. Maar zij wist 't niet en dus kon zij er zich ook niet aan ergeren. Eindelijk, daar luidde de bel en begaf men zich aan tafel. Daar onze kennissen na de wandeling honger hadden als leeuwen, werd er in 't eerst niets gehoord dan 't eigen- | |
| |
aardig geluid, dat vorken en messen tegen borden veroorzaken. Toen de honger echter eenigszins gestild was, raakten de tongen los, en werd, niet zonder eenige overdrijving, den tocht naar boven geschetst en besproken. Daartusschen werden natuurlijk uien ten beste gegeven en deed vooral de resident door zijne bijdragen, die hij van de zeden en gewoonten der Dajaks leverde, de aanwezigen soms in een uitbundig gelach losbarsten. De vroolijkheid steeg echter ten top, toen één der jongelui anchor poef (Champagne) liet brengen om de gezondheid te drinken van de aanwezige dames, waarbij vooral hulde werd gebracht aan 't jonge meisje, dat dien morgen zoo moedig zon en vermoeienis had getrotseerd; waarnaar zij 't glas opnam en met een kort woord den resident bedankte, die haar en haren begeleiders zooveel merkwaardigheden van de Dajaks had later, zien en leeren kennen. Een speech, die natuurlijk met een donderend ‘bravo!’
van den kant der heeren eindigde.
Na veel langer dan gewoonlijk getafeld te hebben, gaf tenlaatste de kapitein door zich te verwijderen, 't teeken, dat ‘the tiffin’ afgeloopen was. Iedereen kon zich nu lekker gaan maken om daarna uit te rusten van de vermoeienissen van 't nietsdoen. Zulks kan echter niet gezegd worden van Corrie en zijne metgezellen: meer dan iemand anders hadden zij rust noodig. Vóór dat onze vriend zijne afgematte leden echter kon uitstrekken, was eerst eene inspectie vóór noodzakelijk. Eene diepe doodelijke stilte heerschte daar. Morpheus had zich over allen ontfermd, en zelfs tie twee op post staande Bengaleezen stonden op den loop hunner geweren zóó te dommelen, dat alle Javanen weg hadden kunnen loopen, tonder dat zij er iets van zouden hebben bemerkt.
| |
| |
Gelukkig, dat voor ontvluchten hier weinig of geen gevaar was. Wegkomen van 't eiland zelf was, zoo niet onmogelijk, dan toch uiterst bezwarend, en daarom zouden de vluchtelingen moeten kiezen tusschen den hongerdood of vrijwillige gevangengeving, in welk laatste geval de rotan noch door het gouvernement, dat te dien opzichte zeer liberaal is, noch door den planter zou gespaard worden. Corrie vergenoegde zich dus met de oppassers wakker te maken en hen last te geven hem te komen roepen, als de gevangenen aan boord werden gebracht. Daarna begaf hij zich naar beneden om weldra, terwijl Oh Soei San hem met een Kipas (waaier) bewaaide, in hare armen in een diepen slaap te vallen.
Een paar uur zal hij geslapen hebben, toen hij door zijne Tjisai gewekt werd, die zelf ontwaakt was door een kloppen op de deur en een geschreeuw van toean! toea-an! toe-a-a-an! Nog slaapdronken stond Corrie op om te vernemen, wat er gaande was. Een enkel woord hielp hem uit den droom, de misdadigers waren in aantocht. Snel kleedde hij zich en naar boven gaande ontwaarde hij de boeven, die, allen zwaar geboeid, onder een sterk geleide van Bengaleezen de pier reeds hadden betreden. Hij den steamer gekomen, werden zij, terwijl eenige matrozen beneden in 't schip ruimte voor hen maakten, geïnspecteerd, of zij allen present waren. Toen dit 't geval bleek te zijn, werden zij op vrij ruwe wijze gedwongen eene steile plank te beklimmen, die voor elkander, behalve voor islanders onbegaanbaar zou zijn geweest. Als apen zoo vlug, klauterden dezen er echter tegen op, terwijl zij boven gekomen, allen in 't ruim een vrij benauwd plaatsje vonden. Toen de levende
| |
| |
lading binnen was, werden de luiken gesloten, terwijl twee oppassers met geladen geweer post vatten in 't ruim zelf en twee anderen boven, met streng bevel onmiddellijk iedereen neer te schieten, die 't zou durven wagen zich tegen hen te verzetten. Onwillekeurig begon Corrie bij dit bevel te lachen. Wat? Zou 't werkelijk mogelijk zijn, dat de gevangenen tot gewelddadigheden in staat waren? 't Is waar, om hunne vrijheid te verkrijgen zouden zij waarschijnlijk voor geen middel terugdeinzen, maar dat zij zoo brutaal zouden zijn, om eene poging daartoe op den steamer te wagen, kon Corrie moeilijk aannemen. Toen hij er echter met den resident over sprak, die ook de inscheping had bijgewoond, zeide deze hem, dat wanneer zoo iets op ‘de Ranée’ zou geschieden, zij niet de eerste steamer zijn zou, die door daarop overgebrachte gevangenen met behulp van anderen, genomen, uitgemoord en geplunderd zou worden, om haar daarna te verbranden en zelf een goed heenkomen te zoeken op een der talrijke kleine eilandjes in den Soeloe-archipel en dat derhalve strenge en afdoende maatregelen noodig waren.
Een paar uur later hadden de passagiers der ‘Ranée’ hartelijk afscheid van den resident genomen en was weldra zelfs de hoogste bergtop van 't eiland Gadjah voor de scherpste oogen onzichtbaar geworden en in den avondnevel opgelost. Met 't oog op hetgeen de resident hem gezegd had, dat zou kunnen gebeuren, bracht Corrie den nacht tamelijk rustig door: hij sliep aan één stuk van 's avonds elf uur tot den volgenden morgen half zeven. Verschrikt, dat 't reeds zoo laat was, mandiede en kleedde hij zich spoedig om op dek te gaan, teneinde te onderzoeken, waarom de steamer slechts ‘half
| |
| |
speed’ vooruit ging. Nog was hij echter niet geheel gereed, toen Ah Hing thee kwam brengen en hem tevens mededeelde, dat Kudat in 't gezicht was. Nu haastte Corrie zich nog meer om op dek te komen, teneinde er voor te zorgen, dat de Javanen van de drukte. die altijd op 't dek van een steamer heerscht, wanneer zij bij eene plaats hare ankers vallen laat, geen gebruik zouden maken om te ontvluchten; als ze toch iets van plan waren, dan zou 't hier moeten blijken, nergens zouden ze eene gelegenheid vinden, die zóó ontvluchtings plannen in de hand werkte, als Kudat. Behalve toch, dat 't uiterst moeielijk voor Corrie zou zijn, de vluchtelingen hier op te sporen, daar zij hier meer dan ééne schuilplaats konden vinden, zouden ze ook door de drukke scheepvaart, die Kudat heeft, 1001 gelegenheden hebben om naar Singapore te retourneeren. Vóór alles moest dus gezorgd worden voor eene goede en strenge bewaking. Corrie haastte zich dan ook zijne oppassers en mandoors zóó om de koelies te plaatsen, dat zij als 't ware een cordon vormden, waarin de Javanen niets zouden kunnen doen, zonder gezien te worden.
Dank zij Isa, kon de hoofdmandoor zich nu al tamelijk in 't Maleisch uitdrukken; wel gebruikte hij nog telkens Javaansche woorden en zinswendigen, maar hetgeen hij zeggen wilde, was, wanneer men zijne eigenaardige spreekwijze kende, wel te begrijpen.
Toen Corrie zijne maatregelen genomen had, wijdde hij, over de verschansing geleund, al zijne aandacht aan de tweede stad van Britten Noord-Borneo. Eindelijk zou hij dan toch voet aan wal zetten van ‘'t land der toekomst’, van 't land, dat, zooals Veth zegt: ‘een aardsch paradijs zou zijn, indien de Heer der schepping
| |
| |
er beantwoordde aan de natuur, waarin hij leeft in de grootste armoede’. ‘Waarlijk, men zou Borneo met recht “the emerald gem of the eastern world” kunnen noemen, maar de nijvere hand ontbreekt, die door 't slijpen den glans van het juweel honderdvoudig verhoogt.’
En dit land, zoo poëtisch afgeschilderd, zou Corrie nu leeren kennen, voor 't eerst. Laboean en Gadjah waren toch maar eilanden tot Borneo behoorende; 't vaste land was hem echter nog vreemd
Weldra was de steamer genoeg genaderd, om iets te kunnen onderscheiden. Zooals Corrie opmerkte, bezit ook Kudat eene groote uitgestrekte pier, die aan beide zijden met flinke pakhuizen is bebouwd. Achter die pier ontdekt men armoedige bouwvallige daken van atap, die op even armoedige en bouwvallige atappen huisjes rusten. Achter den kampong verheft de grond zich terrasgewijze en kan men duidelijk de bevallige woningen der Europeanen waarnemen, die, tusschen 't eeuwig groen gelegen, een frisschen schilderachtigen indruk maken. Nauwelijks was de steamer in de kampong en daar buiten opgemerkt, of eene gemengde bevolking, uit Europeanen, Dajaks, Maleiers, Chineezen en Bengaleezen bestaande, verzamelde zich en verdrong elkander op de pier. De jeugdige bevolking van Kudat echter scheen te ongeduldig, om ‘de Ranée’ af te wachten. Op een gegeven oogenblik toch namen de passagiers der steamer plotseling waar, hoe een aantal jonge Dajaks, Maleiers en Chineezen, naar gissing van vijf tot elf jaar oud, als geboren clowns, zich hals over kop in 't water wierpen en weldra de boot onder allerlei mogelijke en onmogelijke gillen en uitroepen omringden. Allen waren spiernaakt, terwijl
| |
| |
zij zwommen als eenden; sommigen van hen waren ook in prauwen gezeten, die eigenlijk niet veel meer waren dan een stuk uitgeholde boomstam. Met hun tweëen er in opgeschoten, dreven zij deze primitieve vaartuigen, ieder gewapend met een korte pagaai, in snelle vaart voort. In de vaart er uit te springen en er weer in te klauteren, zonder dat de boomstam omsloeg, was voor hen volstrekt geen bezwaar. Weldra begreep men aan boord, wat zij wilden: wanneer er n.l. centen in 't water geworpen werden, doken zij ze op met eene vlugheid en behendigheid, die de visschen hen konden benijden. Aardig was 't te zien, hoe soms drie of vier naar één doken, hoe na een wijl ze proestend en snuivend bovenkwamen en hoe er dan een woest watergevecht volgde, om elkaar de buit te ontrukken. Sommigen van 't Stoutmoedige troepje klommen, tegen den kabel op, die de steamer aan één der boeien verbond en waagden voor een paar centen den sprong van de verschansing af.
Tegelijk met de Chineezen en andere luidjes, die 't schip bestormd hadden, toen 't aan de pier gemeerd lag, was er eene dame aan boord gekomen, die, luchtig gekleed, zich met eene elegance en bevalligheid bewoog, die haar onmiddellijk als eene vrouw uit den hongeren stand kenmerkte. Weldra wist iedereen dan ook, dat ze eene gravin was. I laar man. die beide, graaf en planter was, bevond zich op 't oogenblik op zijne estate Na aan haar voorgesteld te zijn en een wijl met haar gekeuveld te hebben, begaf Corrie zich met nog een paar lui aan wal, weldra gevolgd door Oh Soei San, in gezelschap van Isa, die beiden eenige inkoopen in de kampong moesten doen. Ook Corrie en zijne vrienden doorkruisten en bezichtigden 't inlandsche gedeelte een
| |
| |
poosje en richtten toen, om wat uit te rusten, hunne schreden naar 't hôtel van Kudat, een flink houten gebouw, waar zij kennis maakten, of wel de kennis hernieuwden met een aantal planters, die, meest oude Delianen, dáár zaten te rooken en te drinken Echt kameraadschappelijk werden onze kennissen door deze pioniers der beschaving in hun midden opgenomen, terwijl den werkeloozen verzekerd werd, dat zij zich volstrekt niet ongerust behoefden te maken over 't vinden van eene assistentenbetrekking. Er werden overal verscheiden jongelui gezocht en zelfs onder de aanwezigen waren planters, die hulp noodig hadden. Daar er echter vier werkeloozen waren en er slechts twee assistenten geplaatst konden worden, was voor de planters de keus tamelijk moeilijk. Alle vier toch waren laukehs, (old hands) gezond, sterk en in 't bezit van goede getuigschriften. Wel! men zou 't lot laten beslissen. Weldra kwamen nu de dobbelsteenen voor den dag en, nadat ze viermaal kletterend over de tafel hadden gerold, iederen keer door een donderend: ‘hoera!’ gevolgd, waren er twee gelukkigen meer in Kudat.
Nadat de nieuwe assistenten nu nog 't een en ander met hunne managers hadden afgesproken en Corrie ontelbare wiskey-soda's en potjes bier gedronken had, begaven de jongelui zich langzaam naar ‘de Ranée’ terug, teneinde ‘the tiffin’ niet mis te loopen. 't Was gloeiend heet, de zon brandde met eene alles verschroeiende hitte, terwijl 't helderwitte zand, waaruit 't strand bestond, 't zijne er niet toe bijdroeg, de door bier en wiskey - soda verhitte hoofden van Corrie en zijne makkers te verkoelen. Als in vuur staande kwamen ze dan ook aan boord terug, waar ze nog niemand der
| |
| |
andere passagiers vonden. Volgens één der stuurlieden waren zij en corps eene estate gaan bezichtigen, waar een proef werd genomen met den aanplant van Liberia-koffie. Daar Corrie nog nooit eene dergelijke onderneming gezien had, speet 't hem, niet mede gegaan te zijn. Gelukkig echter was Oh Soei San aan boord, zoodat Corrie, na zich gemandied en verkleed te hebben en na vluchtig vóór even een oog te hebben laten gaan, zich niet behoefde te vervelen. Uitgestrekt in een longchair, genoot hij dan ook van 't schoone panorama om hem heen, terwijl zijne Tjisai hem zachtkens bewaaide.
Na een half uur ongeveer kwamen de anderen terug. Bestoven of ze een tocht door de Sahara hadden gemaakt, met gezichten rood als vuur en warm als de zon zelve, waren ze beladen met groote schoone ruikers. Die echter van de residentsdochter spande de kroon. Zij toch had, evenals te Gadjah, haar ruiker met een smaak samengesteld, die terstond verried, dat 't werk haar niet vreemd was. Ziende, welk een smachtenden blik Corrie op haren bouquet wierp, vroeg zij hem met een glimlachje, welke zijne lievelingsbloem was. Een oogenblik stond Corrie daar sprakeloos, die vraag toch riep in zijne herinnering den avond wakker, dat hij Oh Soei San op ‘Soengei Kuda’ had leeren kennen; dien avond had zij een melatie in hare lokken gehad en had Corrie reeds van zijn eerste zijn in Indië die geurige, maagdelijk reine en witte bloem bewonderd en haar menigmaal vergeleken bij de teere onschuld eener jonkvrouw; na dien bewusten avond vereerde en aanbad hij haar als 't ware en beschouwde haar als het schoonste, reinste en hoogste zinnebeeld van zachtheid en liefde.
| |
| |
Lang behoefde hij zich dus niet te bedenken om de jonge dame te antwoorden: ‘Wel Miss, ik denk, het is de Melatie!’... Een antwoord, waarmede de gravin, die ‘the tiffin’ aan boord zou gebruiken en de residentsche instemden en dat tengevolge had, dat ééne der grootste en schoonste dier bloemen, door 't jonge meisje uit haren bouquet getrokken en Corrie met een vriendelijk lachje aangeboden werd. Dankbaar aanvaardde hij haar geschenk, terwijl hij bij zich zelven dacht, dat hij zich te Gadjah niet vergist had, toen hij in hare lichtblauwe oogen meende te lezen, dat gevoel en vriendelijkheid nog niet bevroren waren onder den invloed dien hare trotsche en, naar 't Corrie toescheen, ook ongevoelige moeder op hare dochter uitoefende. Intusschen waarschuwde een luid geklingel, dat er gediend was en haastte iedereen zich naar beneden om zich te versterken tegen de vermoeienissen, die hen dien middag wachtten. Allen waren toch door de gravin uitgenoodigd, bij haar de thee te komen gebruiken en hoewel Corrie eerst geweigerd had de uitnoodiging aan te nemen, daar hij liever bij zijne Tjisai aan boord was gebleven, had de gravin, gesteund door de residents-dochter, zoo lang hij onzen vriend aangehouden, dat Corrie, vreezende de gravin te beleedigen, 't eindelijk, in stilte zuchtend, had aangenomen. Waarachtig! 't was voor Oh Soei San om jaloersch te zijn, zoo druk bemoeiden die beide Engelsche dames zich met haren Hakakeïsan, en Corrie, die 't niet onaardig vond, zoo door 't schoone geslacht gefêteerd te worden, had er een ondeugend genoegen in, gedurende ‘the tiffin’ zoo geestig mogelijk te zijn, daar hij zag hee de luitenant bijna stikte in jaloezie, omdat hij geen woord plaatsen kon in de drukke conversatie, die Corrie en een
| |
| |
paar zijner collega's met de dames onderhield. Verhit door 't eten en 't drukke gesprek, haastte iedereen zich na den maaltijd naar 't dek, om tot de thee in een longchair te gaan liggen uitrusten en droomen. Voordat Corrie echter zijne medepassagiers ging helpen in dat aangename werk, sloop hij naar zijne hut, waar hij Oh Soei San en hare onafscheidelijke vriendin Isa, druk aan den maaltijd vond, vervolgens naar voren gaande, bemerkte hij daar ook niets verdachts, zoodat hij nu met een gerust geweten zich naar achteren kon begeven, om daar weldra in een longchair, op luchtige wieken 't rijk der droomen binnen te zweven, terwijl de kleine jongens, ondanks de brandende zon, nog voortdurend als amphibiën in 't water spartelden.
Gewekt tegen vier uur, verliet men een half uur later de boot, om na ongeveer twintig minuten de fraaie villa te bereiken, die de gravin bewoonde. Ook zij scheen eene liefhebster van de kinderen der natuur te zijn. Prachtige perken met veelkleurige bloemen en slingerplanten, die zich als slangen om de pilaren der voorgalerij kronkelden, deden de jonge dame van 't gezelschap luid juichen en waarlijk, 't was dan ook een overschoon gezicht, dat iedereen in eene feestelijke stemming bracht. Na thee gedronken te hebben in de weelderig ingerichte voorgalerij, stelde de gravin haren gasten een partij lawn tennis voor. De moesten van 't gezelschap, waaronder ook Corrie, hadden echter evenveel begrip van dat edele Engelsche spel, als een Dajak van hypnotisme. Wel, dat was niets, volgens hunne vriendelijke gastvrouw; zij en de andere dames zouden 't den ‘Dutchmen’ wel leeren. Dat 't leeren echter niet zoo spoedig en gemakkelijk ging, als de ladies zich dat
| |
| |
wel hadden voorgesteld, bleek duidelijk, toen 't spel in vollen gang was en de ‘Dutchmen’ bok op bok schoten. 't Was wanhopend, maar noch Corrie, noch zijne makkers begrepen er iets van. Konden zich misschien hunne Hollandsche hersenen niet vereenigen met de regels van een spel, dat alleen voor Engelschen schijnt te zijn uitgevonden, of werden de jongelui te veel geboeid door de gracieuse elegante bewegingen en houdingen, die bij dit spel de medespelers, die hier bijna uitsluitend uit dames bestonden, verplicht zijn te maken en aan te nemen? Wie zal 't zeggen? Zeker is 't, dat, toen de passagiers der ‘Ranée’ dien avond tegen acht uur aan boord weerkeerden, zij nog evenveel begrip van lawn - tennis hadden, als de jongens, die nog steeds in den manenschijn om den steamer dartelden.
Weldra werd 't nu tijd, afscheid te nemen van de beide Engelsche dames, die hier zouden blijven en die in gezelschap van de gravin, mede naar boord waren teruggewandeld, en van de beide werkeloozen, die hier, dank zij hun goed gesternte, eene positie hadden gevonden. Reeds eenmaal had de stoomfluit haar schril geluid, gepaard aan de toot andere geluiden, die van uit de kampong op 't strand tot op 't dek van den steamer doordrongen.
Toen ze zich voor de tweede maal hooren deed, had Corrie zijnen kennissen voor 't laatst de hand gedrukt en geeselde de schroef der ‘Ranée’ de golven met ontzettende kracht Met Oh Soei San op 't achterdek gezeten, zag Corrie één voor één de lichten van Kudat langzamerhand verminderen, steeds verminderen, tot zij eindelijk geheel verdwenen en de steamer slechts verlicht werd door 't zachtbleek schijnsel van maan en sterren.
| |
| |
Den volgenden morgen aan ‘the breakfast’ deelde de kapitein zijnen passagiers mede, dat, behoudens tegenspoed, de steamer dien avond tegen zeven uur te Sandakan zou binnenloopen. Verrast door 't bericht, dat 't doel der reis zoo nabij was, gaf Corrie zijn' mandoors de noodige bevelen, teneinde desnoods onmiddellijk aan wal te kunnen gaan. Vóór was 't dan ook een ontzettende herrie en verwarring, maar zij haalde nog niet bij den chaos, dien er heerschte in 't salon en de verschillende cabins, waaronder die van Corrie de kroon spande. Hij liep er dan ook telkens wanhopig uit, en 't op 't laatst maar geheel aan Tjisai en Ah Hing overlatende, bemoeide hij er zich niet meer mede. Gedurende dien ganschen dag passeerde ‘de Ranée’ een aantal kleine en groote eilanden, die onbewoond, daar recht schilderachtig als reusachtige bouquetten op de glinsterende watervlakte dreven. Tegen half zes vertoonde zich aan de kim een eiland, dat, naderbij gekomen, grooter bleek te zijn, dan eenig ander, dat de steamer dien dag gepasseerd was. Een der stuurlieden deelde Corrie mede, dat dat eiland juist over de baai van Sandakan was gelegen en dat zij dien avond nog zouden kunnen binnenloopen. Niettemin besloot onze held eerst den volgenden morgen van boord te gaan, daar hij totaal onbekend was in Sandakan en hij niet wist, waar hij zijne Javaantjes zou moeten bergen. Niet lang duurde 't, of 't eiland kwam aan stuurboord van ‘de Ranée’ te liggen en langzaam wendende, om niet op de klippen en rotsgevaarten te stooten, die 't vaarwater hier zoo onveilig maken, stevende zij statig onder een schril gefluit, de prachtige ruwe baai van Sandakan in. Daar deze klippen en rotsen de baai geheel insluiten,
| |
| |
vormt zij eene uitstekende vluchthaven voor schepen, die niet in staat worden geacht, de vernielende aanvallen der woeste Chineesche zee te weerstaan, want reddeloos is in vele gevallen èn schip èn bemanning verloren, als 't vaartuig door storm of cykloon deze kanten wordt uitgedreven. Binnenstoomende, vaart men bijna rakelings langs deze kolossale rotsgevaarten, die loodrecht uit zee opstijgen. Zooals Corrie met belangstelling van één der planters vernam, worden op die rotsen ook de eetbare vogelnestjes gevonden van de zeezwaluw of manoek laut, die, volgens Perelaer, bestaan uit eene geleiachtige massa van eene lichtgele kleur, welke, van zeer goede qualiteit zijnde, eenigszins doorschijnend is. De zonen van 't Hemelsche rijk vooral vinden die nestjes, behoorlijk toebereid en geweekt, eene délicatesse. Behalve dat zij er eene groote geneeskracht aan toeschrijven, vinden ze een kop bouillon van die slijmachtige zelfstandigheid 't fijnste, dat hun verhemelte streden kan. Terwijl Corrie zich deze bijzonderheden uit 't interessante werk van den overste Perelaer herinnerde, was langzamerhand de hoofdplaats van Noord Britsch-Borneo in 't gezicht gekomen en konden de passagiers de lichten der stad onderscheiden. Daarop afgaande kwam 't Corrie voor, dat 't terrein zeer heuvelachtig zijn moest, daar allerlei kleine lichtjes op verschillende hoogten glinsterden en als kleine sterren flikkerden, dat een aardig effect maakte. Over de verschansing geleund, staarde Corrie in gedachten naar Sandakan. Wat zou zijne toekomst zijn in dit nieuwe land? Plotseling vleide zich een kopje aan zijne borst en dat kussende, mompelde hij zachtkens: ‘Ah bah! laat ze brengen wat ze wil, als ze me dezen schat maar laat houden!
|
|